|
Beginpagina
|
|
Overzicht
site
|
Joke Smit
|
Colofon
|
Nagelaten
fragmenten
(postuum
gepubliceerd in Hollands Maandblad, december 1984)
|
|
Joke
Smit (1933-1981) heeft in haar laatste levensjaar nog
gewerkt aan een aantal artikelen: over de teloorgang
van het oud-socialisme, over onderwijshervorming en
over nieuw-socialisme. Die artikelen heeft ze niet
meer kunnen voltooien. Uit de nagelaten fragmenten is
hier een keuze gemaakt.
|
|
De vrouw thuis, de man
in het arbeidsproces: reformisme van het slechtste
soort. Wat op de korte termijn soelaas bood, stond
een lange-termijn-oplossing in de weg. Daardoor
ontstonden vicieuze cirkels: de zoons uit de
arbeidersbeweging werden naar het gymnasium gestuurd
en de meisjes naar de huishoudschool. De kaderscholen
van het socialisme werden slechts door mannen bezocht
en vrouwen zaten op een school die noch algemene
ontwikkeling bood noch voorbereidde op een beroep.
Een meisje hoeft niet te leren want ze trouwt toch,
werd het parool, en omdat vrouwen niet geleerd
hadden, konden ze niet meedoen in de maatschappij en
konden ze evenmin hun eigen positie verbeteren.
De
geestelijke, intellectuele verheffing van het
proletariaat beperkte zich tot één sekse. Toen na
1960 de emancipatie van de arbeiders voltooid was,
moest die van de vrouwen nog beginnen. In geen enkele
maatschappelijke groep was de kans op een mooie
toekomst zo ongelijk verdeeld tusssen jongens en
meisjes als juist in de arbeidersklasse.
Om
lastige vrouwen te dresseren tot niet-mopperen over
de afwezigheid van hun mannen werd de vrouwenbond van
het NVV opgericht. Dan snapten die stomme vrouwen
tenminste hoe hard het nodig was dat hun mannen nooit
een avond thuis vertoefden.
|
|
Om tot het rijk der
rechtvaardigheid te worden toegelaten, moest je
arbeider zijn en van het mannelijk geslacht. Zo zelfs
dat toen in Engeland de open universiteit werd
ingevoerd en vrouwen uit de middengroepen daar in
groten getale aan deelnamen en met succes, een golf
van verontwaardiging de klassenstrijders overspoelde.
Dáár was het ding niet voor gemaakt. Want onder het
oud-socialisme hebben sommigen meer recht op recht
dan anderen. Niet wie vroeger de kans niet heeft
gekregen komt nu aan de beurt, maar wie de juiste
achtergrond bezit.
|
|
Na veel geharrewar werd
in 1916 in het socialistische partijprogramma
opgenomen dat onderwijzeressen niet als eersten
mochten worden ontslagen. Sindsdien stemden
sociaal-democraten plichtmatig volgens de partijlijn,
maar er werd geen enkele poging ondernomen het denken
van de achterban te veranderen. Dat alleen al hield
het socialisme honderd jaar op. Het zendingswerk
moest in 1970 nog beginnen, een voorbeeld van de
traagheid waarmee inzichten veranderen. Wie lange
tijd gedacht heeft dat iets niet verkeerd is, is
geneigd te denken dat het goed is. Dat is het
zinnetje van Thomas Paine: a
long habit of not thinking a thing wrong gives it a
superficial appearance of being right. Het
duurt lange jaren voordat mensen een geschoold
bewustzijn hebben, voor zij dingen waarnemen als
onrechtvaardig, wanneer hun zulks niet van jongs af
is bijgebracht.
|
|
De leer van de
klassenstrijd had voor vrouwen nog een ander gevolg.
Aangezien de eerste feministen uit de verkeerde
klasse kwamen - Marx en Engels kwamen ook uit die
klasse, maar dat hinderde niet - was het onderwerp
"de positie van de vrouw" niet eens
neutraal, maar negatief geladen. Vrouwen die bij de
socialistische beweging kwamen dienden te bewijzen
dat ze het proletariaat waren toegewijd. Vrouwen
mochten wel boos zijn, maar slechts tot andermans
nut. Een rebelse meid is een parel in de
klassenstrijd, maar wie bezwaar had tegen de positie
van de vrouw was een dame. Ze kon dus niet deugen.
|
|
Welk mechanisme maakt
dat een bovenliggende groep het nieuwe wereldbeeld
overneemt waarin onrecht als onrecht wordt herkend?
Dat gaat doordat prestigieuze personen uit de
bovenlaag dat uitleggen. En andere personen uit de
bovenlaag nemen daar kennis van. De onderdrukte groep
is vaak ongeletterd, of heeft het type kennis niet in
huis, waar de bovenlaag mee te overtuigen valt, of
heeft de denkkaders niet. In de vorige eeuw waren de
voorvechters van het socialisme die invloed op het
algemene denken zouden uitoefenen - Marx, Engels,
Troelstra - niet uit de arbeidersklasse afkomstig,
maar uit de bovenlaag. Ik denk dat voor de bovenlaag
een belangrijk element is geweest dat Marx doorkneed
was in de filosofie van Hegel. Hij begon bij een
bepaald denkkader, en anderen hadden dus een
aanknopingspunt. Een recenter voorbeeld: Gunnar
Myrdal in zijn lijvig boekwerk An
American Dilemma. Hij liet zien
dat het probleem van de zwarte in feite het probleem
van de blanke is. Voor een blanke bovenlaag maakte
hij aanschouwelijk: hier is sprake van onrecht.
In de
negentiende eeuw werkte dat mechanisme ook voor
vrouwen. Belangrijke mannen, leidinggevende figuren,
denkers uit de hoofdstromingen in de negentiende
eeuw, hebben boeken gepubliceerd over de positie van
de vrouw.
Voor het
liberalisme was er The
Subjection of Women van John
Stuart Mill. Wat de Marxisten betreft was er de
studie van Engels, Der Ursprung
der Familie, des Privateigenthums und des Staats;
en wat de sociaal-democraten betreft de studie van
Bebel, Die Frau und der
Sozialismus. Dus de ideële
aanvoerders publiceerden geschriften en die hadden
invloed binnen de beweging die zich ontwikkelde.
In de
twintigste eeuw is dat niet zo, althans wat vrouwen
betreft. Er zijn geen belangrijke mannen geweest tot
nog toe, sinds het begin van de tweede feministische
golf, die intelligent geschreven hebben over het
feminisme. Er zijn alleen mannen geweest die boeken
hebben geschreven over de rottigheden van de
mannenrol. Maar dat is iets heel anders. Er zijn dus
geen boeken, er wordt in de bovenlaag ook niets over
het onderwerp gelezen en er heerst geen begrip bij de
leiders.
De vraag is:
hoe komt dat ? Mijn analyse daarvan is dat hier het
mechanisme speelt van "de arme blanke en de
rijke blanke". Wanneer zwarten meer
mogelijkheden krijgen, zijn het de arme blanken die
daar last van hebben. Die hebben dus de meeste reden
om racistisch te zijn. Rijke blanken hebben er geen
directe last van, de concurrentie wordt niet
vergroot. Onder de rijke blanken vind je ook degenen
die de opinieleiders zijn. Daar zit dus een groep die
het zich kan permitteren verlicht te zijn. Zij kan de
boodschap uitdragen dat er sprake is van onrecht. Er
is dus een categorie personen die het zich kan
veroorloven het normbesef overeind te houden of aan
te kweken, die de nobele rol kan spelen.
Het probleem
tussen mannen en vrouwen in de twintigste eeuw is dat
alle mannen nu verkeren in de positie van de arme
blanke. Dat was in de negentiende eeuw niet zo. De
personen die toen vurige pleidooien hielden voor de
bevrijding van de vrouw, hoefden zelf geen
voorrechten op te geven. De gegoede liberalen konden
zich niet voorstellen dat er een maatschappij zou
ontstaan zonder personeel dat voor de kinderen
zorgde. De oude socialisten stelden zich het
grootbrengen van de komende generatie als een
collectief karwei voor. Bebel, Engels, Stuart Mill -
die hielden de handen volstrekt vrij om het politieke
werk te doen en te schrijven. Er werd geen aanslag
gepleegd op hun bewegingsvrijheid en op hun vrije
tijd, of op de tijd waarin zij hun macht uitoefenden.
Het feminisme
van nu gaat over de betaling van betaalde én
onbetaalde arbeid. Dat tast de bewegingsvrijheid van
mannen wèl aan, en zoiets is nog moeilijker te
accepteren dan het inleveren van geld. De mannen van
de twintigste eeuw hebben er het grootste belang bij
de ideeën van het feminisme niet tot zich te laten
doordringen, onderdrukking van de vrouw niet als
onrecht waar te nemen, hun geweten niet te laten
meedoen, er geen kennis van te nemen, stukken die
daarover geschreven worden niet te lezen.
De situatie
van vrouwen is dus slechter dan die van andere
minderheden. Ten aanzien van buitenlandse werknemers
bestaat het mechanisme van de rijke blanke wèl. Dus
zal hun positie eerder verbeteren dan die van
vrouwen.
|
|
Wat is het onrecht dat
vrouwen wordt aangedaan? De kern is dat zij
systematisch worden afgehouden van het ontwikkelen
van hun talenten. Als mensen niet meer van honger
omkomen, en niet meer uitgeleverd zijn aan willekeur,
dan is dat het belangrijkste criterium voor onrecht.
Ik ben in mijn
generatie geen man tegengekomen die door zijn
maatschappelijke achtergrond een te lage positie
bezette vergeleken bij wat hij in zijn mars had (wel
omdat hij verknipt was, dus vanwege psychische
blokkades). Bij vrouwen is het de grote meerderheid.
Al die vrouwen in administratieve rangen die veel
meer kunnen en die daar blijven. Wat je kunt zeggen
dat Peter's principle
- de wet dat men stijgt tot het niveau waarop men
inadequaat gaat functioneren - alleen voor mannen
geldt. Vrouwen stijgen slechts zoveel als anderen
schikt. En het schikt anderen in het geheel niet hen
te bevorderen, want het is vreselijk handig een
bekwaam persoon als ondergeschikte te hebben.
Bij vrouwen
heb je steeds de constatering: die is veel te
intelligent voor het soort werk dat ze doet. Maar
eraan gekoppeld zijn de vicieuze cirkels. Want willen
vrouwen kunnen meedoen aan de maatschappelijke
stijging, dan is daarvoor de vijfurige werkdag nodig
die consequent wordt nageleefd, met herverdeling van
het werk thuis. Om de vijfurige werkdag ingevoerd te
krijgen, moet je eerst een vijfurige werkdag hèbben.
De vrouwen die nu in staat zouden zijn daarover
plannen te maken, zijn overbelast. De vicieuze cirkel
is dus: of geen tijd, of geen ervaring. De bekwame
vrouwelijke kandidaten voor de politiek worden niet
zichtbaar, omdat ze door banen en gezin zo in beslag
worden genomen, dat ze geen tijd hebben
afdelingsvergaderingen te bezoeken en zich in een
politieke partij omhoog te werken. Wie dat wel doen,
dat zijn huisvrouwachtige personen, maar die hebben
dan bijvoorbeeld geen ervaring met management en zijn
dus minder goed toegerust. Daarmee wordt de reputatie
van tweederangspersonen (vrouwen zijn
tweederangsmensen) weer bestendigd.
|
|
Door de stad rijdt een
bus. Achter het stuur zit een vrouw. Het meisje zegt:
dat kunnen vrouwen best, hè mam?
Ziedaar het
probleem van vrouwen en andere als inferieur
beschouwde minderheden: aan hun competentie wordt
getwijfeld, door anderen en door henzelf, en het zou
interessant zijn om te weten op welke leeftijd
kindren zoiets wordt bijgebracht. Bij racisme ligt
het geloof ik in de buurt van vijf jaar. In vroeger
tijd twijfelde men aan de intellectuele vermogens van
vrouwen. Hoogleraren verdeden hun tijd aan getob over
de vrouwelijke intelligentie, of verbonden conclusies
aan slordige enquêtes, of achtten het volume van de
hersens een belangrijke factor. Tegenwoordig gaat het
subtieler. Het ego van sommige mannen kan er wel
tegen als vrouwen betere studieprestaties leveren dan
zijzelf. Nu zijn er andere redenen waarom vrouwen
niet worden toegelaten tot de "hoe word ik
hoog"-cursussen, bezocht door mannen met
aluminium-gerande koffertjes in welgelegen hotels in
de bossen met wellevende obers en welgekozen menu's.
Vaak heet het dat vrouwen niet hard genoeg zijn. Ook
hebben ze niet genoeg overwicht, zijn ze niet bestand
tegen stress, hebben ze gebrek aan zelfvertrouwen en
zo nog het een en ander. Het gevolg is dat slechts
enkele vrouwen doordringen tot een hoge post. Die
worden vervolgens niet als individu beoordeeld, maar
als vertegenwoordigster van de soort: òf ze doen het
niet zo goed en dan is bewezen dat vrouwen niets
kunnen, òf het lukt en dan zijn ze de uitzondering
die de regel bevestigt.
|
|
Opvallend is dat de
normen voor competentie en bekwaamheid weliswaar door
een ieder worden gedeeld - de groep die de baas is
zorgt ervoor dat de rechtvaardigheidsredeneringen
allerwege als waarheid worden beschouwd - maar dat
zij toch als betrekkelijk willekeurig aangemerkt
kunnen worden.
Een goede
rechter heeft een brede maatschappelijke instelling
en is stabiel, zegt een toelatingscommissie. De
goegemeente vertaalt, dat vrouwen te emotioneel zijn
voor dat beroep. Maar evengoed is de redenering
denkbaar, dat voor het rechterschap een sterk
inlevingsvermogen nodig is, je moet je in allerlei
soorten mensen kunnen verplaatsen, en daarna zouden
mannen dan wegens gevoelsarmoede door de goegemeente
ongeschikt bevonden moeten worden.
Soortgelijke
problemen spelen op andere terreinen. Het is steeds
de Brahmanengroep, de hoogste kaste, die normen
vaststelt naar eigen beeld en gelijkenis, die
definieert wat leuk, interessant en normaal wordt
gevonden. Normen zijn willekeurig. De enige reden dat
ze zijn zoals ze zijn is dat de dominante groep zich
er wel bij bevindt. Zo zijn de televisiemakers er
heilig van overtuigd dat de slachtpartijen die zij op
het scherm brengen de naam sportuitzendingen
verdienen, omdat ze zelf met voetballen zijn
grootgebracht. Zo wordt kopje-onder duwen in het
zwembad als gezond Hollands gedrag beschouwd, omdat
puberjongetjes dat met meisjes deden. Zo gaan de
makers van actualiteitenrbrieken uit van de
veronderstelling dat de zenuwenoorlog tussen twee of
drie soorten hanen als nieuws aamngemerkt moet
worden, omdat krachtige jonge mannen volgens dat
patroon leven en zich verkneuteren als ze het
herkennen en omdat vermoeide oude mannen dit als
onvermijdelijk beschouwen. Zo bepaalt de heersende
kaste dat op het scherm slechts serieus overkomt wie
zich een bepaalde onder mannen gangbare gewichtigheid
heeft aangemeten. Een vrouwelijke nieuwslezer dient
een zekere zwaarte in haar stem te brengen. Het tempo
waarin vrouwen plegen te spreken moet lager worden.
Brahmanen denken tenslotte dat iedereen, ook vrouwen,
het enig vindt om steeds mannen te zien in de rol van
autoriteit.
|
|
Eerherstel voor het
A-denken in het onderwijs staat niet gelijk aan een
terugkeer naar de situatie van vroeger. Het betekent
vooral dan de jonge generatie leert denken in plaats
van cijferen, leert schrijven en spreken in plaats
van morsen met taal, leert argumenteren in plaats van
stil te vallen als de priesters van de twintigste
eeuw, de economen, weer eens dicteren hoe het moet.
Daarom volgen
nu enkele voorstellen:
- Er worden
enkele nieuwe vakken ingevoerd, misschien tot
één te combineren, die ik onnauwkeurig
aanduid met de termen: rhetorica, logica en
tekstanalyse, vakken die een training geven
in analytisch denken, die jongren leren
redeneerfouten te doorzien, die blootleggen
van welke type taal mensen zich bedienen om
indruk te maken op anderen. Het gaat erom
jongeren te leren onder cijfers en beelden de
ideologie te herkennen, om hen te trainen in
het opsporen van de vooronderstellingen die
op dat moment van de geschiedeniclichés
zijn, om het besef bij te brengen dat wat
iedereen vanzelfsprekend vindt, weinig te
maken heeft met waarheid en rechtvaardigheid,
maar wel kan helpen bij het ontdekken van
wie, in tegenstelling tot de officiële
praatjes, in de samenleving werkelijk over de
macht beschikt.
Wanneer ik over tekstanalyse spreek, bedoel
ik niet alleen de woordentaal, maar ook de
beeldtaal. De kijkmedia die de mensen
voorlichten hebben sinds dertig jaar hun
invloed sterk vergroot. Welke boodschap zit
er onder de officiële woorden en beelden?
Wie zijn in een tv-panel de buitenstaanders?
Wie krijgen van de discussieleiders de bal
toegespeeld? En wie worden onderbroken? Op
wiens kosten worden grappen gemaakt?
Enzovoort. Voor de komende 25 jaar (en
hopelijk niet langer) lijkt het opsporen van
seksismen in woordentaal en beeldtaal, en het
onder woorden brengen waaruit dat bestaat,
mij de vorm van analyse die het verstand het
beste scherpt.
- Naar
analogie van de keuringsdienst van waren komt
er een keuringscommissie voor in het
onderwijs gebruikt materiaal. Wanneer
leerboeken in technocratenproza zijn
geschreven, worden ze teruggezonden met de
opdracht ze te doen herschrijven door iemand
die kan formuleren. Mist-in-drukvorm kost
overbelaste leerlingen nodeloos veel tijd. Er
komt een wettelijk verbod repetities te
baseren op door de leerlingen tijdens de les
toevallig gemaakte aantekeningen of op door
hobbyistisch ingestelde leraren gefabriceerde
stencils.
- Er gaat
een studiecommissie naar Frankrijk om te
kijken hoe daar het moedertaalonderwijs is
ingericht. Vervolgens worden aankomende
neerlandici getraind in de theorie en
praktijk van helder redeneren, mondeling en
schriftelijk. Taalbeheersing krijgt dus een
ereplaats in de studie neerlandistiek.
Tezelfdertijd beseft men in het Haagse dat
het verderop in de maatschappij redement
oplevert wanneer jongeren zich goed hebben
leren uitdrukken. Men schaft dus de
kortzichtige gierigheid af: het aantal uren
Nederlands door leraren in de klas te geven
wordt gehalveerd, want voortaan is het
corrigeren geblazen. Kinderen leren niet goed
formuleren wanneer ze slechts driemaal 's
jaars een opstel maken, wel als ze dat eens
in de veertien dagen doen. Oefening baart
weliswaar geen kunst, maar wel een
behoorlijke uitdrukkingsvaardigheid.
- Bij het
beoordelen van universitaire prestaties
worden nieuwe maatstaven aangelegd. Op het
ogenblik wordt het vermogen tot cijferen
beschouwd als een kenmerk van superieure
intelligentie. In de toekomst wordt buiten de
B-faculteiten de belangrijkste toetssteen of
studenten in staat zijn een moeilijk probleem
duidelijk te analyseren met behulp van
woorden. Een doctoraalbul wordt slechts
uitgereikt aan hen die het aaneenbreien van
barbarenproza te boven zijn en begrijpelijk
over hun vak kunnen spreken en schrijven op
verschillende niveaus van ingewikkeldheid.
Zolang het vak Nederlands bij het voortgezet
onderwijs niet goed onderwezen kan worden,
zijn er dus op de universiteit hulpkrachten
nodig die studenten leren scripties op te
bouwen, werkstukken te maken, een toespraak
logisch in elkaar te zetten, enzovoort.
|
|
Eerherstel voor het
A-denken betekent ook dat het byzantinisme als vorm
van geletterdheid wordt afgeschaft. De term A-denken
staat voor het streven zich inspanningen te
getroosten op het gebied van de taal, die te zien als
een instrument dat dient om het contact tussen mensen
te bevorderen. Van gezagsdragers hoog of laag in
wetenschap en beleid wordt dus verlangd, dat zij zich
in de omgang met derden begrijpelijk uitdrukken, dat
wil zeggen dat zij buitenlandse termen in het
Nederlands vertalen en zich niet van abstracties
bedienen. Wanneer abstracties in beleidsproza worden
gebruikt, zitten daar meestal zeer concrete plannen
achter, alleen is het wenselijk dat de mensheid niet
weet welke. En wanneer wetenschapsbeoefenaars zich in
abstracties hullen, betekent het vaak dat de keizer
zijn nieuwe kleren aantrekt en niets nieuws te melden
heeft.
|
|
Byzantinisme was in de
jaren vijftig nog beneden de stand van een zichzelf
respecterend intellectueel. Sinds de jaren zestig is
het normaal geworden. Terwijl er hard gewerkt wordt
aan schijnheilige vormen van democratisering, zoals
decentralisatie - het recht van de sterkste op
plaatselijk niveau - is de meest doeltreffende vorm,
niet versluierende taal, buiten gebruik gesteld.
Byzantinisme is een vorm van machtsuitoefening,
bedoeld om minder geletterden beschaamd te maken. De
angst belachelijk te zijn zit er diep in bij de
mensen. In de begintijd van het oud-socialisme was
begrijpelijke taal dan ook de norm. Troelstra
formuleert in zijn gedenkschriften zo dat iedereen ze
kan begrijpen. Voor alle zekerheid staat achterin een
verklarende woordenlijst (en terwille van de ouden
van dagen zijn de letters groot). Trouw aan die
traditie was er in mijn PvdA-afdeling een
gepensioneerde arbeider die de rol van Cato op zich
had genomen. Steeds wanneer een student aan het woord
was geweest, sprong hij op en riep: willen de heren
intellectuelen in gewone taal vertellen wat ze op het
hart hebben? Wanneer bevoorrechten een taal gebruiken
die anderen buitensluit, gedragen ze zich honds
brutaal. Wie meer geleerd heeft moet de geestelijke
luiheid afleggen en de hersengymnastiek verrichten
die leidt naar begrijpelijk Nederlands. De nieuwe
norm wordt dus dat er andere vergadercodes komen. In
plaats van dat minder geletterden moeten vragen wat
iets betekent roept de voorzitter mandarijnen tot de
orde. De schaamte wordt gedeponeerd bij de
technocraat.
|
|
Eén kant van de zaak
is: wat verlang je van technocraten wanneer je tegen
het recht van de sterkste bent? Een andere is: hoe
gedraag je je als lid van een minderheidsgroep die de
reputatie heeft te bestaan uit eenvoudigen van geest?
Bij Irene Vorrink, die er een eer in stelde zich niet
in juristentaal uit te drukken maar in gewoon
Nederlands, werd deze keuze als een zwaktebod gezien:
als ze zich niet van moeilijke woorden bediende, zou
ze wel niet zo snugger wezen. Sommige feministen,
zoals Andreas Burnier, proberen dan ook de
technocraten met hun eigen wapens te overtroeven. Zij
gooien er nog meer dikke woorden tegenaan dan in
mannenland gebruikelijk is, omdat ze niet het risico
willen lopen voor dom uitgemaakt te worden.
In sommige
soorten vrouwenstudies, met name door Fransen of
Duiters beïnvloed, wordt dan ook zoveel
gewichtigdoenerij bedreven dat ik er helemaal treurig
van word en tijdschriftredacties ervan verdenkt
bepaalde bijdragen voor briljant te hebben aangezien
omdat ze die zelf niet snapten.
Voor de leden
van een onderliggende groep is dus de vraag: hoe
gedraag je je? Pas je je aan bij het systeem of
hanteer je nu vast je eigen normen? Om een antwoord
op die vraag te geven moet je denk ik analyseren wat
op dat moment de beste taktiek is. Het is ermee als
met de toonzetting die je gebruikt. Toen ik mijn
Gids-artikel [1] schreef, heeft het mij
veel energie gekost woede om te bouwen tot bedaarde
redeneringen (desondanks verweet Annie
Romein-Verschoor mij een eigenaardig boze toon); ik
heb er opzettelijk veel nederigheid in gestopt, die
mij destijds al voorkwam als weerzinwekkend, opdat
men niet zou kunnen zeggen: dat mens is gek. Dat was
het stadium waarin een eerste bres in het
patriarchale bolwerk moest worden geschoten. Mijn
eerste zorg was dus: hoe breng ik ze tot luisteren.
Jo Freeman [2]
pleit
voor het gebruik van machthebberstaal wanneer zoiets
voor vrouwen als groep voordelen oplevert:
tienduizend arbeidsplaatsen zijn wel tien bladzijden
technocratenproza waard.
Aangezien we
nu enkele stadia verder zijn, kan wellicht een andere
taktiek worden gevolgd. Wanneer slechts
privé-belangen op het spel staan, kan het, lijkt
mij, anders. Vrouwen plegen zich concreet en bondig
uit te drukken, dat is een zegen voor de mensheid,
van die norm wijkt een feministe niet af. Een van
mijn dromen is geweest twee versies te schrijven van
hetzelfde artikel: één in helder vrouwenproza, een
ander met alle gewichtigdoenerij van mannenland. Het
is er bij mij nooit van gekomen [3], maar ik denk dat
feministen in de wetenschap een dergelijke taktiek
kunnen volgen. Je bedient je van de Nederlandse taal,
maar tevens laat je merken dat je het
technocratenproza beheerst. Dat biedt de gelegenheid
tot discrete spot, en de mogelijkheid uit te vinden
welke mannen in beoordelingscommissies werkelijk
intelligent zijn.
|
|
Het is ook mogelijk deze
kwestie anders dan taktisch te bekijken en haar te
plaatsen in historisch perspectief: welke groep is
aan de beurt in de geschiedenis en wat heeft zij de
mensheid te bieden? Wat vrouwen betreft is dan de
eerste constatering dat de vrouwelijke waarden
vermoedelijk niet door de natuur, maar door de
cultuur bepaald zijn. Vrouwen zijn overal de
opvoedsters van jonge kinderen. Het is dus niet
verwonderlijk wanneer ons taalgebruik contactgericht
is en ons gedrag mensgericht.
In dat
cultuurgegeven zou ook het antwoord kunnen liggen op
de vraag waarom vrouwen in de literatuur tegen alle
verdrukking in wel met grote regelmaat hebben
uitgeblonken en slechts zelden in andere vormen van
scheppende kunst. In de muziek en de beeldende kunst
is het mogelijk en zelfs gebruikelijk dinggericht
bezig te zijn, te werken zonder aan mensen te denken
en slechts te zoeken naar een nieuwe vorm. De
prachtigste kunstwerken kunnen daaruit voortkomen. Die
Kunst der Fuge heef weinig met
mensen te maken en alles met schoonheid. Maar
aangezien voor meisjes het verkennen van de wereld en
de dingen verboden is, ligt de belangstelling van
vrouwen niet bij dingen. In de letteren daarentegen
valt zonder mensgerichtheid weinig te beginnen.
Schrijvers die slechts zochten naar een nieuwe vorm,
zijn bijna altijd mannen en gedoemd tot rederijkerij.
Wanneer vrouwen als vormvernieuwsters optreden (Mme
de La Fayette, Emily Dickinson en Virginia Woolf)
sluiten zij menselijke gevoelens niet buiten en wordt
er slechts zelden welluidend onbenul geproduceerd.
Het vrouwelijk erfgoed ligt dus in de combinatie taal
+ mens. Maar in het openbare leven valt daarmee
weinig te beginnen zolang vrouwen geen collectieve
macht hebben. Dan zijn er twee mogelijkheden: of het
individu doet mee op de voorwaarden van haar eigen
groep, dat wil zeggen ze gebruikt wèl
contactgerichte taal, ze gedraagt zich wèl
mensgericht en wordt vervolgens door de heersende
moraal platgewalst en als een mislukking beschouwd;
of zij doet mee op de voorwaarden van de heersende
kaste en wordt een verminkt mens.
Deze gang van
zaken is niet typisch voor vrouwen. Eerder in de
geschiedenis waren er andere karikaturen, knarsende
uitvoeringen van mensen die nooit het gemakt
veroveren waarmee de bovenliggende groep haar
kundigheden en moraal ten toon spreidt. De burger die
probeert voor edelman te spelen (le bourgeois
gentilhomme); de protser die te loop loopt met zijn
pasverworven rijkdom (le nouveau riche); de lager
geschoolde die onverteerde kennis etaleert (de
autodidact). Zolang vrouwen als onderliggende groep
nog niet niet zelfbewust zijn, zich de luxe blijven
veroorloven van nobele opinies over zaken die niet
hun belang betreffen, geen zelfdiscipline opbrengen
en niet aan collectieve machtsvorming doen, blijft
hun slechts de keus tussen twee kwaden: mislukken in
mannenland of een deerniswekkende aanblik bieden.
Het is voor de
heersende klasse ook ondenkbaar dat er een andere
stijl van menselijke omgang zou bestaan dan de hare.
Zo is het voor allen in dit land, die verstand menen
te hebben van politiek een wet van Meden en Perzen
dat slechts wie zich breed maakt geschikt is voor de
politiek, en een lachwekkende gedachte dat
hoffelijkheid een belangrijk onderdeel van behoorlijk
bestuur zou kunnen zijn. Pas wanneer de helft van de
Tweede Kamerleden bestaat uit vrouwen, die massaal de
slappe lacht krijgen wanneer mannen hun tijd
vermorsen aan pikopzetterij, pas waneer een
vrouwelijke Kamervoorzitter hanengedrag weghamert als
tijdverspilling, pas dan kunnen vrouwen zichzelf zijn
in de politiek zonder tenonder te gaan.
|
|
Dat een nieuwe groep die
in de geschiedenis aan de beurt is, nieuwe waarden
ingevoerd wil zien, hoeft niet te betekenen dat ze al
het oude overboord zet. Als het goed gaat, versmelten
oude waarden met nieuwe en blijven kostbare deugden
in stand. Toen de burgerij opkwam, werden nieuwe
waarden toonaangevend. De erecode van de groep werd
vervangen door op het individu gerichte normen:
vlijt, spaarzaamheid, zelfbeheersing, uitstel van
behoeftebevrediging, prestatiedrang. Maar gelukkig
bleven er rijke burgers, die het "noblesse
oblige" van de adel in stand hielden,
stadsparken stichtten, of schilderijenverzamelingen
openstelden voor het publiek.
Die
ontwikkeling herhaalde zich toen het socialisme
opkwam. Socialisten stelden dat die op het
individualisme gerichte normen een maatschappij
hadden opgeleverd waarin het recht van de sterkste
gold, en zij ijverden ervoor dat weer naar
groepswaarden werd teruggekeerd, ditmaal bekeken van
onderaf: solidariteit met de zwakkeren. Ondertussen
bleven de socialisten de burgerdeugden in praktijk
brengen en de arbeiderszoons die ze het beste inprent
hadden gekregen, werden de sociale stijgers. Voor
feministen geldt hetzelfde: uit de smeltkroes komt,
wat my betreft, de androgyne mens te voorschijn.
Mannen nemen het goede van de vrouwenrol over en
omgekeerd.
Invoering van
vrouwelijke waarden, vrouwelijke deugden hoger
classificeren, en dus ook beter betalen - dat
betekent niet dat de deugden van de mannenrol worden
afgeschaft. Integendeel, het groot en strategisch
kunnen denken, het afstand kunnen bewaren, emotioneel
en met hulp van technieken, het bestuurlijk vorm
geven, het opbouwen van organisaties die politieke
macht verwerven door zelfdiscipline, dat zijn
allemaal elementen van de mannenrol die we als
vrouwen nodig hebben, willen we van onze
machteloosheid een toekomst bouwen waarin het
zelfvertrouwen van meisjes niet meer systematisch
wordt ondermijnd. Die deugden zijn nodig om
behoorlijk om te gaan met de helft van de
maatschappelijke macht.
|
|
Een vraag die mij voor
feministen interessant lijkt luidt: wanneer is de
tijd rijp voor een nieuwe groep en nieuwe waarden?
Drie dingen lijken mij dan van belang:
- de groep
die de toon aangeeft heeft haar
geloofwaardigheid verloren;
- zij wordt
waargenomen als een verzameling uitbuiters of
parasieten;
- haar
normen worden dus niet meer aanvaard.
Het eerste
voorbeeld dat ik in dit verband kort wil noemen is de
Franse adel in de achttiende eeuw. Zij werd door de
lagere standen waargenomen als een collectie
losbollen en leeghoofden, ten onrechte vrijgesteld
van het betalen van belasting. Niet geboorte, maar
verdienste hoorde bepalend te zijn voor wat een man
zou bereiken in zijn leven. Vrijheid, gelijkheid,
broederschap, predikte de Franse revolutie. Iedere
soldaat heeft een maarschalkstaf in zijn ransel, was
het motto van Napoleon, en in de loop van de
negentiende eeuw werd de gedachte dat bekwaamheid
beslissend hoorde te zijn steeds meer algemeen
aanvaard. Honderd jaar later klonk de leus wat hol.
Toen was gebleken dat de rechten van de man slechts
golden voor de burger: het blauwe bloed was inderdaad
niet langer bepalend, maar wel de hoeveelheid geld
die een vader zijn zoon kon verschaffen. Het
liberalisme had niet de beoogde rechtvaardigheid
gebracht; de vrijheid van enkelen blokkeerde de
vrijheid van velen; de idealen van de Franse
revolutie waren uitgeleefd op de rug van de massa; er
was een nieuwe samenleving ontstaan waarin het recht
van de sterkste gold. Renteniers werden slapend rijk
en kapitalisten buitten arbeiders uit door de
meerwaarde in eigen zak te steken. Er moest dus een
samenleving komen waarin aardse goederen, later in
Nederland kennis, inkomen en macht genoemd, eerlijk
gedeeld zouden worden. Het oud-socialisme was geboren
en de leus was: recht voor allen.
Honderd jaar
later bleek die leus opnieuw voos te zijn geweest: er
was recht gedaan aan één sekse. In Nederland was
een stelsel van sociale voorzieningen gemaakt dat
vrouwen afhankelijk maakte van mannen, en die mannen
hadden zulke prachtige uitkeringen dat er geen cent
meer over was toen vrouwen hun deel kwamen
opeisen.Uitbuiting was dus niet opgeheven, maar
verplaatst. Het oud-socialisme had iedere arbeider
aan een eigen dienstbode geholpen en omstreeks 1970
rees de vraag waarom het behoren tot de juiste sekse
bepalend zou zijn voor iemands kansen in het leven.
Persoonlijk ben ik geneigd om deze recente
ontwikkeling te betitelen als het startpunt voor het
nieuw-socialisme, het tweede hoofdstuk van een
bevrijdingsbeweging die indertijd een foute analyse
had gemaakt.
Mijn redenen
zijn de volgende:
- Feministen
herhaalden de ontdekking van Marx, dat
onrecht was goedgepraat met een beroep op de
natuur. Zoals men tot in de negentiende eeuw
dacht dat armoede onvermijdelijk was en niet
een zaak van oneerlijke machtsverdeling, zo
dacht men tot ver in de twintigste eeuw, dat
het vermogen om kinderen te baren vrouwen
voorbestemde tot onbetekend en ondergeschikt
werk.
- De nadruk
valt, net als bij het oud-socialisme, op het
recht verschaffen aan een groep en daarvoor
is een andere inrichting van het menselijk
bestel noodzakelijk: van herverdeling van
arbeid tot herverdeling van soorten
plichtsbesef. Wie voelt zich verantwoordelijk
voor een goede gang van zaken thuisen in de
maatschappij? Maar in het feminisme zijn ook
elementen van liberale bevrijding te
onderkennen: vrouwen willen baas zijn over
hun eigen lichaam. Ze willen behandeld worden
als individu en niet als lid van een soort.
Ze willen dat de rechten van de mens, zoals
het recht op arbeid, en in het verlengde
daarvan, op een werkloosheidsuitkering, ook
op hen van toepassing wordt verklaard. Vanuit
een liberaal standpunt werd bij het opbouwen
van de sociale voorzieningen een kardinale
fout gemaakt: vrouwen werden niet behandeld
als individu, maar als verlengstuk van de
man.
- Het
feminisme gaat net als het oud-socialisme uit
van eerlijk delen, maar dan op grond van een
veel nauwkeuriger ongelijkheidsanalyse dan
honderd jaar eerder. Het zou dus voor de hand
liggen als het nieuw-socialisme gestalte
kreeg binnen de partij die de draagster is
geweest van het oud-socialisme, de PvdA. Die
partij was hard aan vernieuwing toe. Dat er
op het individu gerichte elementen
meespeelden in de strijd van feministen
hoefde geen beletsel te zijn, want mannen van
die partij hadden altijd nadrukkelijk geknokt
voor het respecteren van mensenrechten - in
het buitenland.
Helaas hadden
zich binnen de PvdA bepaalde ontwikkelingen
voorgedaan. Die partij was zedelijk op haar retour.
Het bouwwerk van de sociale voorzieningen voor mannen
was voltooid, de rooien waren een nette club
geworden, want hun opvattingen over rechtvaardigheid
werden door de meeste Nederlanders gedeeld, en
daarmee was de noodzaak, en helaas ook de behoefte,
de onderlinge omgang netjes te houden verdwenen.
Omstreeks 1970 komt een nieuwe generatie de macht
overnemen: de jonge vlerken. Zij bedienen zich van
tweeërlei type taal: het al eerder genoemde
technocratenproza en iets wat door moet gaan voor
proletarisch - het gezeik van die wijven komt me de
strot uit, en iedere zin rinkelend van de
godverdommes.
De jonge
vlerken introduceerden een nieuw model van menselijk
verkeer: oorlogje spelen. Ik herinner me een
bijeenkomst op de Paasheuvel omstreeks 1970, waar
oude arbeiders zeiden dat de partijgenoten onderling
niet zoveel ruzie moesten maken. De jonge vlerken
lachten achter hun hand om zoveel onnozelheid. De
arbeiders vertrokken dan ook uit de mannenbond van de
PvdA en hun plaats werd ingenomen door de
klassestrijders: hoge mannen die, om hun eigen
machtspositie veilig te stellen, zorgelijk doen over
lage mannen. Binnen de partij waren wel eerder hoge
mannen werkzaam geweest, maar die hadden beseft hoe
zij zich dienden te gedragen - niet als heren maar
als dienaren van het socialisme. Dat deden de
klassestrijders niet, want sinds de tv moest je je
profileren, en daarmee brak het rücksichtslose
individualisme aan. Het doel, hoe kom ik op de buis,
heiligde alle middelen. Zo was het recht van de
sterkste binnen de PvdA norm geworden. Gedrag dat
thuishoorde in de KVP of de CPN werd gebruikelijk
binnen de PvdA: macht was het enige dat telde en
daarvoor pluk je uit een doos met duizend trucs. Niet
dàt een Marcel van Dam toetrad tot de PvdA was
tekenend voor de verloedering van die partij, maar
dat zulks door de partijtop normaal gevonden werd.
In de loop van
de jaren zeventig werd de onderlinge verdraagzaamheid
dan ook geleidelijk en overal binnen de PvdA
afgeschaft. Het parool was niet: je bent partijlid,
dus tot nader order vertrouw ik je, maar: ben je wel
een partijlid van het goede soort. De jonge vlerken
hielden het op het conflictmodel en voorzitters die
zich in een eerder stadium beijverd hadden ieders
mening te vragen, riepen de jonge vlerken niet langer
tot de orde wanneer ze anderen wegdrukten. Een
slagveld aanrichten werd dus de norm binnen de
partij. Iedere groep die iets nieuws wilde, kon
slechts via onbeschoftheid, beentje lichten en
blokvorming binnen de partij iets tot stand brengen.
Naar nieuwe denkbeelden werd niet geluisterd. En
ondertussen ronkten de partijorganen nog steeds van
de term solidariteit. Daarmee was de aanblik van de
PvdA zo weerzinwekkend geworden, dat velen die wel
voor eerlijk delen voelden maar niet zo van moord en
doodslag hielden, het liever bij D'66 zochten.
In één
opzicht gedroegen de klassestrijders zich anders dan
de heren uit vroeger tijden: ze waren vlijtig, want
ze hadden ontdekt dat aan macht meer lol te beleven
viel dan aan leegloperij. Maar verder leken ze
sprekend op de vlerken van vroeger: ook zij neukten
in het rond met de dienstbodes. Die lieten zich dat
welgevallen, omdat ze graag wegwilden uit het
schrijfmachine-proletariaat: heren hebben soms een
aardig baantje te vergeven.
En net als de
burgers uit de negentiende eeuw hadden de
klassestrijders hun idealen. Zoals de burgers ernaar
verlangden dat de lageren het fatsoen deelachtig
zouden worden, daartoe hofjes stichtten en zich innig
gelukkig voelden als de daar gevestigde armen zich
oppassend gedroegen, zo hadden de klassestrijders ook
hun ideaal: ze wilden democratisering. (Het
opperhoofd van het oud-socialisme meldde in 1981 met
ontroering in zijn stem dat het feminisme de meest
duurzame democratische beweging was die zich de
laatste tien jaar had voorgedaan). De klassestrijders
waren dan ook graag bereid wat dubbeltjes uit te
trekken om nieuwe hofjes te stichten:
volwassenen-educatie, vormingwerk. Want
democratisering betekende voor hen niet dat
rechtelozen recht gedaan zou worden. Ze hadden nog
nooit een wetsontwerp ingediend waarbij bepaald werd
dat de helft van de zetels in vertegenwoordigende
lichamen aan vrouwen diende toe te vallen. Ze hadden
nog nooit regelingen uitgedacht, waarbij geleidelijk
de helft van alle soorten betaald werk beschikbaar
zou komen voor vrouwen. Ze hadden zelfs nog nooit
enigerlei maatregel bedacht, waarbij huismoeders, die
het zogenaamde tweede kansonderwijs hadden gevolgd,
een voorkeursbehandeling kregen op de arbeidsmarkt.
Anders gezegd, democratisering betekende voor hen
niet dat de macht zou worden herverdeeld, maar dat
steeds meer machtelozen in hun hofjes zouden
discussiëren over rechtvaardigheid.
|
|
Noten
1. [Noot
redactie:] J. E. Kool-Smit, "Het
onbehagen bij de vrouw" in: De Gids, 130ste
jaargang, nr. 9/10, november 1967, pp. 267-281. 
2. [Noot redactie:] Jo
Freeman, Amerikaans politicologe en feministe. Een
interview met haar is opgenomen in Joke Smit, Er
is een land waar vrouwen willen wonen,
Amsterdam, Feministische Uitgeverij Sara, 1984, pp.
343-352. 
3. [Auteursnoot:] Eén
van de bewonderenswaardige kanten van Anneke van
Baalens en Marijke Ekelschots Geschiedenis van de
Vrouwentoekomst (Amsterdam, Feministiese
Uitgeverij De Bonte Was, 1980) is dat het
mannenjargon genadeloos wordt neergesabeld. Toch heb
ik nog een wens aan het adres van De Bonte Was.
Wanneer je in je tekst niet alleen helder uitlegt
waar dingen op neerkomen, maar ook nog vermeldt hoe
ze in mannenland worden genoemd, geef je vrouwen
betere munitie om het patriarchaat te bestrijden. 
|
|
Colofon
Deze "Nagelaten
fragmenten" werden voor het eerst
gepubliceerd in Hollands Maandblad, 26e
jaargang, nr. 445, december 1984, pp. 3-10. Daarbij
is een keuze gemaakt uit een aantal onvoltooide
manuscripten van Joke Smit.
|

|
|