Beweging en Verschijnsel (deel3) Het wordingsproces
Het
ontstaan van het Heelal / de Kosmos t/m Het Slotakkoord “DE MENS”
Hoorcolleges
jaargang 1992/94
Naar het begin en bladwijzers…
afstand,analyse,angst,arbeid om den brode,arbeid,beschrijving
van de werkelijkheid,bewustzijn,cultuur,de continue schepping,de grote beweger,de
maagd met het kind,de mens,de
mentaliteit van de mensen,de moderne mens,de sociaal democratie,de struggle for life,de
ware mens christus,de werkelijkheid,de
zin van het leven,de zonde,de
zoon van de mens,doen alsof,du
sollst van kant,ecologie,elementaire
deeltjes,ethiek,evangelie,evolutie,fascisme,filosoof,geest,geestelijk wezen,gevoel,gevoelswereld, gewone mensen,gods
zoon,heelal,het arbeidsproces,het
jachtige karakter van de moderne tijd,het jachtige leven,het koninkrijk gods,het leven,het ontstaan van bouwstenen,het
zien van de werkelijkheid,hiernamaals,hoer,holisme,huwelijk,
ideologie,ieder het zijne,ik
ben de waarheid en ik zeg de waarheid,ik ben de weg,
de waarheid en het leven,in het zweet uws aanschijns,individualisering,instinct,inzicht in de werkelijkheid,islam,je werkt voor je brood,kant,kapitalisme,ken
u zelve,kosmos,kunstmatige intelligentie,liberalisme,liefde,maagd
maria,macht,metafysica, moraal,nazisme,new
age,nihilisme,oercel,oerchristendom,oermens,oermoeder,
ongehoorzaamheid,orde,organisme,overleven,planeet,psyche,
rechten van de mens,rechtsgevoel,rechtvaardigheid, reincarnatie,relatie,religieuze prostitutie,revolutie,robot
denken,ruimhartigheid,ruimte,saamhorigheid,samenleven,
samenleving,seksualiteit,socialisme,tijl uilenspiegel,twijfel,vandalisme,veiligheid,verhoudingen in
de werkelijkheid,verzorgen, verzorgende arbeid,verzorging,vrijheid,waarheid,wereldbouwer,werken
voor je brood,wie niet werkt zal niet eten,wordingsproces,zelfbewustzijn,zoon van god.
Help mee om deze site
te promoten. Vertel het uw…!
(Adres
luidt: http://home.kpn.nl/rwvanes )
Naar bladwijzers …maar een met
geweld veilig gemaakte wereld is nog
altijd een onveilige wereld… ; PARADIGMA
; Ken U zelve ; SEKSUALITEIT(nrs. 169/170) ; Het jachtige leven
(nummers 208t/m 210) ; existentialisme-2
; Existentialistische filosofie ; Identiteit
Loutering-1 ; Louteringsproces-2 ; Vrije tijd ; Manipuleren/op de
mouw spelden Zie ook: Filosofie
van de Hak op de Tak-2 ; Wie niet wil
werken zal niet eten ; zelfstandig denken
; Zelfmoord ; DE ZIN VAN HET LEVEN
; Is werken een
aangename bezigheid? ; Manipulatie met DNA ; Hoer-1 ; hoer-2 Sport en winnaar ; religieuze prostitutie ; de ongelovige
moderne mens ; Materialistisch
; natuurrampen1
; natuurrampen2
; Achtergrondstraling
; Astrologie-1,hoe zit
dat? ; Astrologie-2
; Mystiek zie: nos. 151 en 152 en Mystiek en Metafysica de nos. 214
en 215 ; verliefd
; Maagd-1 nr. 170 en 171
; WRIJVING ; Maagd-2 nr. 195 ; Armoede ; SPANNING ; Profeten-1 ; Profeten-2 ; profeet ; Brein-1 ; Een
VERZORGDE WERELD is pas een VEILIGE WERELD..! ; vervreemding-1 ; vervreemding-2 ; vervreemding-3 ; vervreemding-4 en vervreemding-5 ; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; ONVREDE ; Psyche-1 ; Psyche-2 ; Psyche-3 ; SAMENWERKEN en SAMENLEVEN
; Arbeid ; krijgsgevangene ; Psychiatrie ; De
samenleving is niet berekenbaar ; concurrentie-1 ; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; Welvaart ; Blokkade(zie ook vanaf no. 200) ; Ziel ; Intellectuele
lafheid-1 ; Intellectuele lafheid-2 ; Overgang-1 ; Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; ECONOMISCHE GROEI ; Mein Kampf
; Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8 ; Vervang de waarheid oftewel… en de schrik zit er voorlopig behoorlijk in. ; Eenzijdigheid-1
; Eenzijdigheid-2
; Sociaal
democratie ; Kennis
is Macht ; Gnosis ; Gnostiek ; Betrokkenheid-1
; Betrokkenheid-2
; Betrokkenheid-3
; ARBEID versus WERKEN - Verzorgen / Verzorging..!
( lees nos. 172 t/m 178 ) ; Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ; De
pagmatische weg - nrs. 183/184 ; Rechten van de Mens-1
; Rechten van de
Mens-2 ; Leraar-Leerling
; Geblokkeerde
Mensen ; Godsdienstige
Cultuur ; De
voorgeschreven waarheid moet men aanvaarden, aannemen..! ; Deeltjesversneller ; Mannelijkheid
; Moederschap
; Beleving-zie pag. 208 t/m 210 ; Hoofddoekje ; Nalatigheid ; PASEN ; Drie achtvoudige
systemen ; Antropologie
; Antroposoof ; KANT- nrs.
01 , 02 , 03 , 04 , ; Zwarte
gaten(1-pag. 184) ; Zwarte gaten(2- pag. 211) ; Zwarte gaten(3- pag. 214)
; Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
Naar artikelen met o.a. de bladwijzer : De zin van
het leven-Zie A , C ,
Naar artikelen met o.a. de bladwijzer : De zin van
het leven-Zie
A , C ,
Naar: De ontwikkeling van het denken
Naar: De
ontwikkeling van de West Europese Cultuur
Naar: Beweging
en Verschijnsel (deel 1)
Naar: beweging
en Verschijnsel (deel 2)
BEWEGING EN VERSCHIJNSEL (deel 3)
Naar
bladwijzers …maar een met
geweld veilig gemaakte wereld is nog
altijd een onveilige wereld… ; PARADIGMA
; Ken U zelve ; SEKSUALITEIT(nrs. 169/170) ; Het jachtige leven
(nummers 208t/m 210) ; existentialisme-2
; Existentialistische filosofie ; Identiteit
Loutering-1 ; Louteringsproces-2 ; Vrije tijd ; Manipuleren/op de
mouw spelden Zie ook: Filosofie
van de Hak op de Tak-2 ; Wie niet wil
werken zal niet eten ; zelfstandig denken
; Zelfmoord ; DE ZIN VAN HET LEVEN
; Is werken een
aangename bezigheid? ; Manipulatie met DNA ; Hoer-1 ; hoer-2 Sport en winnaar ; religieuze prostitutie ; de ongelovige
moderne mens ; Materialistisch
; natuurrampen1
; natuurrampen2
; Achtergrondstraling
; Astrologie-1,hoe zit
dat? ; Astrologie-2
; Mystiek zie: nos. 151 en 152 en Mystiek en Metafysica de nos. 214
en 215 ; verliefd
; Maagd-1 nr. 170 en 171
; WRIJVING ; Maagd-2 nr. 195 ; Armoede ; SPANNING ; Profeten-1 ; Profeten-2 ; profeet ; Brein-1 ; Een
VERZORGDE WERELD is pas een VEILIGE WERELD..! ; vervreemding-1 ; vervreemding-2 ; vervreemding-3 ; vervreemding-4 en vervreemding-5 ; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; ONVREDE ; Psyche-1 ; Psyche-2 ; Psyche-3 ; SAMENWERKEN en SAMENLEVEN
; Arbeid ; krijgsgevangene ; Psychiatrie ; De
samenleving is niet berekenbaar ; concurrentie-1 ; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; Welvaart ; Blokkade(zie ook vanaf no. 200) ; Ziel ; Intellectuele
lafheid-1 ; Intellectuele lafheid-2 ; Overgang-1 ; Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Economische Groei ; Mein Kampf
; Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8 ; Vervang de waarheid oftewel… en de schrik zit er voorlopig behoorlijk in. ; Eenzijdigheid-1
; Eenzijdigheid-2
; Sociaal
democratie ; Kennis
is Macht ; Gnosis ; Gnostiek ; Betrokkenheid-1
; Betrokkenheid-2
; Betrokkenheid-3
; ARBEID
versus WERKEN - Verzorgen /
Verzorging..! ( lees nos. 172 t/m 178 ) ; Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ; De
pagmatische weg - nrs. 183/184 ; Rechten van de Mens-1
; Rechten van de
Mens-2 ; Leraar-Leerling
; Geblokkeerde
Mensen ; Godsdienstige
Cultuur ; De
voorgeschreven waarheid moet men aanvaarden, aannemen..! ; Deeltjesversneller ; Mannelijkheid
; Moederschap
; Beleving-zie pag. 208 t/m 210 ; Hoofddoekje ; Nalatigheid ; PASEN ; Drie achtvoudige
systemen ; Antropologie
; Antroposoof ; KANT- nrs.
01 , 02 , 03 , 04 , ; Zwarte
gaten(1-pag. 184) ; Zwarte gaten(2- pag. 211) ; Zwarte gaten(3- pag. 214)
; Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
Naar artikelen met o.a. de bladwijzer : De zin van
het leven-Zie A , C ,
Psyche, zie ook vervolgens: Psyche-1 ; Psyche-2 ; Psyche-3 ; Mystiek zie: nos. 151 en 152 en Mystiek en Metafysica de nos. 214
en 215 ;
Je kunt je afvragen hoe het mogelijk is
dat de werkelijkheid als zelfbewustzijn ondergaat in de werkelijkheid
als bewustzijn. Zo'n vraag echter is op zichzelf zinloos, het antwoord kan
immers alleen maar luiden: het kan gebeuren omdat het kan gebeuren. Hoewel de
vraag als zodanig zinloos is, is de gedachte dat iets kan omdat het kan niet
zonder meer onzinnig. Het is alleen wel zaak inhoud aan die gedachte te geven.
Je kunt je bijvoorbeeld afvragen hoe het kan dat er een concrete
verschijnselenwereld ontstaan is en dat die op dit moment op het Weena fietst
of bezig is over zijn eigen bestaan na te denken. Als je je dit afvraagt word
je geconfronteerd met twee aspecten van de zaak. Ten eerste dat van de
mogelijkheid en ten tweede dat van de feitelijkheid. Aan dat eerste aspect is
nader inhoud te geven. Als je in de gaten hebt dat de oerwerkelijkheid
een zee van beweeglijkheden is en als je begrijpt welke consequenties je af
kunt leiden uit het feit dat een beweeglijkheid volkomen onbepaald is -
er is niets van te zeggen - dan kun je inzien en beredeneren dat er uit die
zaak iets voort kan komen en ook dat er iets uit voort zal komen. Het bestaan
van de mogelijkheid en daarmee het eerste aspect van de vraag hoe kan dat is
daarmee in feite duidelijk geworden. Maar met het tweede aspect, dat van de
feitelijkheid, ligt het geheel anders. Niemand kan ooit nagaan waarom de hele
zaak ergens en op een bepaald moment begonnen is, niemand zal ooit weten wat er
zich toen en daar afspeelde. De vraag hoe kan dat is, als hij betrekking heeft
op de genoemde feitelijkheid, een zinloze vraag. Wordt hij toch gesteld, dan is
het enige logisch aanvaardbare antwoord: het kan omdat het kan. Volgens modern
denken zijn dergelijke vragen en antwoorden helemaal niet logisch. Dat is
bijvoorbeeld ook het geval met de vraag hoe een mens weten kan dat hij het
laatste verschijnsel is.
Het antwoord kan dan luiden dat hij dat
weet omdat hij het zegt. Gewoonlijk vindt men dan dat dit een arrogant en oncontroleerbaar
antwoord is en men vraagt smalend of de spreker soms de wijsheid in pacht
heeft. In feite echter is het niet arrogant, maar getuigend van zelfkennis en
bovendien is het heel wel controleerbaar, zij het niet proefondervindelijk. Wat
nu de mystieke
gebeurtenis betreft: het zelfbewustzijn kan, door een onvoorspelbare
feitelijkheid, oplossen in het bewustzijn. Dat betekent in feite dat de
werkelijkheid als bepaald complex van trillingen (de voorstelling: deze tafel,
deze boom, dit gebouw etc.) op kan lossen in de werkelijkheid als
allesomvattende trilling, welke wij kennen als de werkelijkheid naar haar
algemeenheid; voor ons: het begrip tafel, boom, gebouw. In deze allesomvattende
trilling zijn immers alle mogelijke bepaalde trillingen opgenomen. Op het
moment dat de bepaalde trilling oplost in de algemene wordt hij het
verschijnsel (tafel, boom, gebouw) naar zijn essentiële materiële vorm, en dat
is het verschijnsel als licht. Uit de moderne natuurkunde is bijvoorbeeld
bekend dat het verschijnsel licht zowel materieel als niet-materieel is: zowel
deeltje als golf. Bovendien beschouwt men de snelheid van het licht als een
absolute constante. Of dit laatste juist is staat niet helemaal vast; het is,
filosofisch gezien, uiterst onwaarschijnlijk, maar hoe dit ook zij, we hebben
natuurkundig min of meer te doen met datgene waartoe, in de grond van de zaak,
elk verschijnsel is terug te brengen. Als je iets terugbrengt stel je dat iets
naar zijn essentie, naar zijn wezen. Het verschijnsel, gesteld als deeltje en
golf (materie en niet-materie tegelijkertijd) en als absolute snelheid
(namelijk die van de bouwsteen) is het verschijnsel als licht of, zo je wilt,
als schijnsel.
Dat is, in het kort gezegd, het waarom van
het bestaan van mystiek.
Dat de mystiek bij
de een wel optreedt en bij de ander niet is afhankelijk van hoe het valt,
hoewel daarbij wel opgemerkt moet worden dat de aard van de cultuur hierin een
belangrijke, doorgaans belemmerende, rol speelt. Het bewustzijn op zichzelf is
op geen enkele wijze kenbaar. Het is immers de trilling in de materie, te
beginnen met de trilling ten opzichte van elkaar van de brandpunten A en C in
de bouwsteen A-B-C. Het is dus wel een zaak die bij de materie behoort, er niet
los van te denken is, maar die op zichzelf niet-materieel is, in de zin van
verhouding ten opzichte van elkaar. Je moet dus opletten dat je niet denkt aan
trilling van de materie, maar juist aan trilling in de materie. Kenbaar is het
bewustzijn langs twee indirecte wegen: 1e als datgene dat zich aan het
verschijnsel als voorstelling afspiegelt (de werkelijkheid achter de dingen,
waarop filosofie en kunst gericht zijn); 2e als gevoel, dat wil zeggen de
materie die mee is gaan trillen met het bewustzijn (de werkelijkheid als psyche).
In de mystiek wordt
ook het bewustzijn op zichzelf niet ervaren, maar de materie die zich als
bewustzijn laat gelden, dat wil zeggen ondergaat in het bewustzijn en
zich dan laat ervaren als licht of schijnsel. Zoals hiervoor al opgemerkt is de
zin of het nut van de mystiek
een indirecte. De gebeurtenis zelf leidt niet tot vermeerdering van kennis.
Maar het feit dat je de werkelijkheid op een mystieke manier kunt ervaren kan voor iemand
aanleiding zijn eens op een andere manier tegen de werkelijkheid aan te gaan
kijken en er eens anders over te gaan denken. Het is dit laatste dat voor de
filosofie van belang is. Het kan er toe bijdragen dat de moderne filosofen hun
analytisch denken en hun platvloers positivisme (alleen het meetbare is waar)
gaan laten varen. Wat dit betreft moet je het wel van de mystiek verwachten want
er is geen andere weg waarlangs het moderne filosofische denken zichzelf kan
corrigeren.
Het psychische immers wordt als een
onwetenschappelijke gevoelswereld afgewezen en aan de werkelijkheid als beeld
zoals die zich aan de voorstelling af laat lezen wordt geen betekenis
toegekend, omdat men van mening is met een volstrekt subjectieve, en dus geen
algemene geldigheid bezittende, zaak van doen te hebben. Het oplossen van het
zelfbewuste, het oplossen van de werkelijkheid als voorstelling, gaat op
zichzelf buiten het denken om en het levert aan het denken ook geen enkele
informatie. Men kan er dus niets mee doen, maar men kan er ook niet omheen. Dat
wil zeggen: men wordt geconfronteerd met een realiteit die men niet kan
verklaren, maar die onmiskenbaar naar iets niet-materieels verwijst. Het
psychische meent men te kunnen begrijpen en evenzo het afspiegelen, maar met de
mystiek is
analytisch niets aan te vangen. Dat leidt op den duur tot het besef dat de
rationele benadering van de werkelijkheid niet voldoende is. Daardoor is men
genoodzaakt zijn filosofie over de gehele linie te herzien. Zo fungeert de mystiek voor de filosofie
als een verstorend element in het gangbare filosofische gedoe, terwijl zij
tegelijkertijd een bron van inspiratie is voor de creatieve filosofie die in de
moderne wereld tot een onderstroom geworden is. Uiteraard gaat het er niet om
het rationele te verwerpen. Het filosofische verhaal dient een rationeel
verhaal te zijn, want anders heeft het geen betekenis voor de filosoof zelf,
noch voor de andere mensen; het is voor hen niet verstaanbaar als het niet
rationeel is. Dat wat voor het verhaal geldt is echter van een geheel andere
orde dan hetgeen voor het filosoferen zelf, als zelfwerkzaamheid van de
werkelijkheid in het individu, geldt. Het filosoferen zelf is helemaal niet
uitsluitend rationeel: het is in beginsel beschouwend en als zodanig is het een
kenproces dat volstrekt afwijkt van het algemeen erkende.
Psyche,
zie ook vervolgens: Psyche-1 ; Psyche-2
; Psyche-3 ; Mystiek
;
Psyche,
zie ook vervolgens: Psyche-1 ; Psyche-2
; Psyche-3 ; existentialisme-2
; Existentialistische filosofie ; vervreemding-1 ; vervreemding-2 ; vervreemding-3 ; vervreemding-4 en vervreemding-5 ;
De mystiek kan geen vorm van filosofie
zijn. Nog afgezien van het feit dat filosofie in de grond van de zaak helemaal
geen specificatie verdraagt, in de zin van Humanistische filosofie, Existentialistische filosofie
of Postmoderne filosofie, is het een nog ernstiger fout om van mystieke
filosofie te spreken, zoals helaas hier en daar gebeurt. De mystiek is geen
kennisbron, je komt door haar niets aan de weet, maar wel kan zij een bron van
inspiratie zijn en voor de mens van de westerse cultuur zeker een aanzet tot
anders denken. Anders denken omdat de mystieke ervaring precies tegengesteld is
aan de gebruikelijke positivistische: in het eerste geval is de voorstelling
opgelost tot licht en in het tweede geval is hij juist zo concreet mogelijk en
dus donker en ondoorzichtig. Datgene dat aan de werkelijkheid als voorstelling
af te lezen valt en dat de enige mogelijkheid vormt om op een betrouwbare wijze
van de werkelijkheid kennis te nemen (iets aan de weet te komen), wordt door
het moderne denken afgewezen. Eigenlijk is deze uitspraak niet goed: afgewezen
zijn vooronderstelt dat iets bekend is, maar niet geaccepteerd wordt op grond
van een negatief waardeoordeel. Het aan de voorstelling afleesbare, de
werkelijkheid als beeld, is in feite echter niet afgewezen, maar volstrekt
onbekend. Men kent het langs die weg realiseerbare waarheidsgetrouwe aan de weet
komen helemaal niet! Dus van afwijzen kan geen sprake zijn. Vooral de
hedendaagse moderne mens is bezig met een wereld die volstrekt niet met de
werkelijkheid overeenkomt. Zijn wereld is met recht een en al verbeelding te
noemen en het dramatische daarbij is de omstandigheid dat die mens dat helemaal
niet weet.. . Gevolg is dat deze weg, een van de drie wegen om contact met de
werkelijkheid zelf te verkrijgen, afgesloten is.
Zoals al eerder gezegd is ook de
psychische weg afgesloten. Het moderne, op de werkelijkheid als geest gerichte
en van het lichamelijke afgewende, zelfbewustzijn laat niet toe dat het lichaam
een verklanking van het bewustzijn is. Het mag daarvan geen klankbodem zijn
omdat dit als onbetrouwbaar, onverklaarbaar en onredelijk gewaardeerd wordt: in
strijd dus met de berekenbare en voorspelbare en dus redelijke zelfbewuste
werkelijkheid. Het psychische is dus ook als weg naar de enige universele
waarheid afgesloten. Het onbekend zijn van de mystiek, het psychische en het beeld komt voor de
dag in het niet gelden van deze drie mogelijkheden om in verbinding met de
echte werkelijkheid te blijven. Men weet dus niet dat het mogelijkheden zijn en
men weet al helemaal niet dat het de enige mogelijkheden zijn. Allerlei
verschijnselen echter, die aan de aanwezigheid van genoemde drie mogelijkheden
meekomen, worden wel degelijk wetenschappelijk bestudeerd Immers, het niet tot
hun recht komen betekent niet dat die mogelijkheden er niet zouden zijn. Ze
zijn er altijd omdat ze een onvervreemdbare eigenaardigheid van het
verschijnsel mens zijn. Ondanks de verwaarlozing komen zij dus op de een of
andere manier voor de dag, maar dat is dan wel op een verwrongen manier! . En
die verwrongen verschijnselen, worden dan wetenschappelijk bestudeerd, zonder
dat men weet wat men aan het onderzoeken is. In de wetenschap van de
psychologie bijvoorbeeld bestudeert men allerlei verschijnselen die de mensen
vertonen, zonder te weten wat en hoe de werkelijkheid als psyche is en
helaas weet men zelfs niet eens dat men dat niet weet. Men kan de vraag stellen
hoe de filosoof zo eigenwijs komt om ervan overtuigd te zijn dat hij de
bovengenoemde zaken wel weet, of op zijn minst weten kan.
Als antwoord op die vraag het volgende:
ten eerste zal de (post-)moderne academische filosoof zich bescheiden opstellen
en beweren dat hij die dingen helemaal niet weet - enerzijds omdat hij de
hedendaagse filosofische mode van voorgewende onwetendheid volgt en anderzijds
omdat hij het echt niet weet en niet weten kan. Ten tweede echter zal de creatieve
filosoof antwoorden dat hij die zaken, desnoods min of meer globaal, inderdaad
weet vanwege het feit dat hij de werkelijkheid niet benadert door de
verschijnselen die hij aantreft te analyseren, maar door haar vanaf haar onbepaalde
begin (de beweeglijkheden) na te gaan tot aan haar einde. Daardoor weet hij wat
hij bij het laatste verschijnsel, de mens, verwachten kan. En doordat hij dat
weet begrijpt hij ook dat er van een heleboel zaken voorlopig niets terechtkomt
en hoe zich dat vertoont. Dit weten is niet aan de filosoof voorbehouden. Het
is inderdaad een feit dat deze zich op dit weten toelegt en probeert de
werkelijkheid zo genuanceerd mogelijk na te gaan en daarvan zo rationeel
mogelijk mededeling te doen. In zoverre is van de filosoof te zeggen dat hij
betrekkelijk nauwkeurig kan aangeven hoe het zit met allerlei ogenschijnlijk
vreemde verschijnselen die aan het menselijk leven meekomen. Maar het begrip
nagaan van de werkelijkheid houdt ook in dat dit intuitief,
min of meer gevoelsmatig en zonder de toespitsing van de filosoof, mogelijk is.
Dat komt doordat er geen analyse van de werkelijkheid (als voorstelling) nodig
is om toch in de gaten te hebben hoe het met de zaak gesteld is. Het gaat
immers om datgene dat zich afspiegelt aan de voorstelling! Hoe dan ook, langs
de analytische en dus moderne weg kun je niet weten dat je de verbinding met de
werkelijkheid verloren hebt en dat de vervreemding is ingetreden. Zo is er te zeggen
dat er in onze wereld van de liefde niets terechtgekomen is. Als je dan niet
weet hoe het zit veronderstel je dat er bedoeld wordt dat de mensen qua liefde
niet aan hun trekken kunnen komen en dat zij dus lijden onder een tekort. Dat
zou betekenen dat de liefde er niet of te weinig zou zijn, maar zoiets is
onmogelijk: liefde is niet in hoeveelheden uit te drukken.
Als voor de mensen het begrip liefde
geldt, geldt het altijd... de vraag is alleen wat er daarvan terechtkomt, in de
zin van: hoezeer wordt de zaak vervormd en tot iets anders gemaakt? Als je dit
niet weet meen je dat de verschillende verschijnselen die je in de praktijk bij
de mensen tegenkomt op zichzelf staan en als zodanig ga je ze dan onderzoeken,
met als gevolg dat je tenslotte helemaal niet meer weet wat je ervan moet
denken. Op het ogenblik kennen de mensen een onvoorstelbare hoeveelheid feiten
op alle mogelijke gebieden, maar zij weten doorgaans niet waarop die feiten
betrekking hebben. Er wordt bijvoorbeeld getwist over de vraag of de mensen aan
elkaar gelijk zijn of zouden moeten zijn. Bijna niemand heeft daarbij in de
gaten dat er twee antwoorden mogelijk zijn en dat die beide op een ander aspect
van het mens-zijn betrekking hebben: de mensen zijn (ja) aan elkaar gelijk voor
zover het gaat over hun onvoorwaardelijke recht er op hun eigen wijze te zijn, maar
zij zijn (nee) volstrekt niet aan elkaar gelijk voor zover het gaat over hun
persoonlijke geaardheid. Dat niet aan elkaar gelijk zijn echter houdt geen
waardeverschil in, zoals de cultuurmens maar al te graag wil geloven. Al
dergelijke zaken zijn betrekkelijk gemakkelijk te begrijpen als je de
werkelijkheid vanaf haar begin nagaat. Maar als je dat niet doet ben je
genoodzaakt datgene wat je aantreft te gaan onderzoeken. Dat leidt echter
onmogelijk tot inzicht in de werkelijkheid zelf, maar uiteraard wel in je eigen
voorstelling ervan. Helaas is dat nu eenmaal de werkelijkheid niet, althans: de
voorstelling laat een werkelijkheid zien die de echte niet is. Vaak komt er dan
ook nog bij dat de voorstelling volstrekt geen houvast biedt, zoals ik heb
laten zien bij de mystiek,
maar zoals bijvoorbeeld ook bij de psychologie het geval is.
Psyche,
zie ook vervolgens: Psyche-1 ; Psyche-2
; Psyche-3 ; existentialisme-2
; Existentialistische filosofie ; Mystiek zie: nos. 151 en 152 en Mystiek en Metafysica de nos. 214
en 215 ; vervreemding-1
; vervreemding-2
; vervreemding-3
; vervreemding-4
en vervreemding-5
;
Niemand heeft zin om in een doolhof te
leven en almaar niet te weten waarheen de weg gaat en zelfs in twijfel te
verkeren over de vraag of er eigenlijk wel een uitweg uit de verwarring
bestaat. Ieder mens zoekt en vindt een wereldbeschouwing (essentieel) en dat
wil zeggen dat een ieder zich een zodanige voorstelling van de werkelijkheid
eigen maakt dat duidelijk wordt wat de zin van zijn leven is. ( de zin
van het leven ) Dat zich eigen maken van die voorstelling
geschiedt doorgaans via conditionering,
het klakkeloos inprenten van algemeen aanvaarde opvattingen. Hoe dan ook, de
vraag is feitelijk niet of mensen de waarheid zoeken, maar de vraag is
met welke waarheid zij genoegen nemen (incidenteel) en wat dit betreft zou je
voortdurend stomverbaasd staan als je niet langs de weg van de creatieve
filosofie zou leren begrijpen waarom in de praktijk bij de mensen hun waarheid
is zoals ze is. Dat een mens niet zonder waarheid kan is niet, zoals vaak
gemeend wordt, gelegen in het feit dat hij kan denken - dat kunnen de dieren
ook - maar is hierin gelegen dat de mens het laatste verschijnsel is waartoe
het wordingsproces, en dus de werkelijkheid, komt. Als laatste verschijnsel is
de werkelijkheid ten volle voor de dag gekomen (zelfbewustzijn) en dus is dan,
om zo te zeggen, de vraag hoe is de werkelijkheid beantwoord: de werkelijkheid
is zoals de mens is. Vandaar dat de
Zoon van de mens in het Evangelie zeggen kan: Ik ben de
weg, de waarheid en het leven. En het schijnt dat Hegel een keer gezegd heeft: Ik ben de waarheid en ik zeg de
waarheid. Er zijn min of meer uitzonderlijke mensen die geen genoegen
nemen met de gangbare voorstelling van de waarheid. Die mensen gaan dieper
zoeken, maar komen dan tot de ontdekking dat het ze niet goed gelukt de zaak
helder te krijgen. Het behoort tot het karakter
van de westerse cultuur om over alles waardeoordelen uit te spreken en
bijgevolg dat niet goed gelukken als een mislukking te beschouwen. Wat telt is
datgene dat gelukt is, wat telt is bijvoorbeeld in de sport en in het algemeen
in het maatschappelijk leven de winnaar. Diegene die zover niet komt is
van minder waarde en dus in feite niet belangrijk. Zo denkt diegene die dieper
zoekt dat zijn streven tot mislukken gedoemd en dus waardeloos
en zinloos is, maar helaas heeft hij gewoonlijk niet in de gaten dat het niet
gaat om het al of niet gelukken, maar om het ermee bezig zijn. In de mensen die
dieper zoeken, die filosofisch creatief zijn, is de werkelijkheid die zichzelf
voor zichzelf wil verhelderen werkzaam zonder gehinderd te worden. Als zodanig
is de werkelijkheid zoals ze logischerwijs in en voor de mens zijn moet. In dit
verband heeft het zin om op te merken dat het aanleggen van waardeoordelen,
zoals dat in de westerse moderne cultuur gebruikelijk is, een beletsel is voor
het ontsnappen uit de doolhof van hedendaagse waarheden in het algemeen, en
voor de creatieve filosofie in het bijzonder. Als voorbeeld: als
vanzelfsprekend wordt het ontbinden van een huwelijk als een treurige zaak
beschouwd, treurig omdat de zaak mislukt is. Dat mislukt zijn is gefundeerd op
een waardeoordeel: uit elkaar gaan van mensen is van minder waarde dan bij
elkaar blijven - wat god verbonden heeft zal de mens niet scheiden. Dit
waardeoordeel staat het helder nadenken over uit elkaar gaan en bij elkaar
blijven volstrekt in de weg. Bijgevolg is het eerste negatief en het tweede
positief. Het waardeoordeel is de vertroebelende factor en dit verschijnsel is
bij alle mogelijke discussies duidelijk waar te nemen. De westerse mens vindt
dat hij zich streng bij de feiten houdt en dat alleen die bij de beoordeling
van zaken mogen meespelen, maar in de praktijk blijken zijn waardeoordelen de
maat te zijn.
Het feit dat bovenbedoelde mensen kennis
nemen van het filosofische verhaal van anderen en zich min of meer daardoor
laten leiden is geen teken van zwakheid, maar daarentegen juist van de wil om
tot helderheid te komen, en dat niet door zichzelf een andere waarheid te laten
inprenten, maar door zichzelf qua zelfbewustzijn en voorstelling in beweging te
laten brengen, zodat langs die weg met het zelfstandig nagaan van de
werkelijkheid meegedaan kan worden. Dat meedoen met het nagaan van de
werkelijkheid heeft niets te maken met een leraar-leerling verhouding. Zo'n
verhouding geldt inderdaad in alle gevallen, behalve in het geval van de
creatieve filosofie. Je kunt je afvragen waarom het gaat in de creatieve
filosofie. Tegenwoordig wordt een dergelijke vraag opgevat als betrekking
hebbende op de thema's waarmee de filosoof, in dit geval de academische, zich
bezig houdt. Het antwoord kan dan toch nog tamelijk moeilijk te vinden zijn:
dat het uitzoeken hoe een viertaktmotor werkt geen filosofische thema vormt is
niet zo moeilijk te bedenken, maar hoe zit het met de taal, en, moeilijker nog,
met de wiskunde? Enkele Angelsaksische filosofen, zoals Alfred Jules Ayer (1910-1989) en Bertrand Russell (1872-1970) schijnen
van mening te zijn geweest dat vooral de wiskunde als fundament voor de
filosofie fungeert. Zij dachten hierbij uiteraard aan het streng logische
karakter van de wiskunde. Dit laatste was ook voor Spinoza aanleiding om zijn
Ethica in een wiskundige vorm te gieten, althans, dat dacht hij. ! Ook
Descartes zocht naar een wiskundige methodiek en een wiskundige vorm. Waarom
het gaat in de filosofie is niet een vraag naar de thema's, maar naar de
werkzaamheid van de werkelijkheid zelf, zoals die in de mens plaatsvindt. Welnu,
zoals ik al eerder besproken heb, gaat het er in de eerste plaats om het
filosoferen in jezelf zijn gang te laten gaan. Ten tweede gaat het er om er
achter te komen wat er gebeurt als het werkzaam is. Die werkzaamheid is dan
deze dat je in jezelf nagaat hoe de werkelijkheid is. Dat doe je door uit te
zoeken wat zich aan het in de voorstelling aanwezige verschijnsel afspiegelt.
Dat zich afspiegelende is een samenhangende werkelijkheid en nu is het in de
filosofie de kunst de samenhangen na te gaan. Daarbij dient de voorstelling
slechts als een soort van hulpmiddel: alleen daaraan kan de werkelijkheid als
beeld zich afspiegelen.
Maar het gaat niet om die voorstelling,
het gaat uiteraard om datgene dat zich afspiegelt, net zoals het bij Rembrandt
niet om Hendrikje Stoffels gaat bij een portret van haar, maar om het psychisch
vrouwelijke van de werkelijkheid. De wetenschap houdt zich wel met de
voorstelling bezig en ook in het leven van alledag speelt de voorstelling een
dominante rol. De bekende vastgelegde verbindingen worden in het alledaagse
robot denken automatisch gevolgd, wat maar goed is ook, want je kunt niet elke
keer gaan nadenken hoe je thee moet zetten. En in de wetenschap zoekt men de onbekende
vastgelegde verbindingen uit. Steeds heeft de zaak met kennis te maken. Maar in
de filosofie gaat het niet om vastgelegde verbindingen, maar om beweeglijke
samenhangen die als zodanig niet tot de voorstelling behoren, maar tot het
beeld. Omdat het in de filosofie niet om verbindingen uit de voorstelling gaat,
is de kennis niet essentieel en dus behoeft niemand haar ter beschikking te
hebben. Een heldere kijk op de voorstelling is echter wel essentieel, maar dat
is iets anders dan een hoeveelheid kennis. Dat laatste berust immers op een
ontlede voorstelling! Dank zij die heldere kijk kan het zich afspiegelen tot
haar recht komen. Als kennis geen vereiste is, is er aan de filosofie ook geen
leerproces voorondersteld en dat houdt op zijn beurt in dat er van overdragen
van kennis geen sprake kan zijn. Omdat er in de filosofie niets overgedragen
wordt is er ook niet van een leraar-leerling
verhouding te spreken.
Profeten-1 ; Profeten-2 ; profeet ; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Betrokkenheid-1 ; Betrokkenheid-2 ; Betrokkenheid-3 ;
Voor de mensen van onze moderne cultuur is
het niet goed te begrijpen dat je elkaar zaken duidelijk kunt maken zonder
daarbij concrete kennis over te dragen. Zo langzamerhand zijn de hedendaagse
mensen zover gekomen dat zij hun voorstelling van de werkelijkheid nauwelijks
meer opbouwen met behulp van directe ervaringen van hun eigen wereld, maar
doormiddel van indirecte. Dat wil zeggen dat zij gevormd worden door de, in
bepaalde wetenschappelijke vormen gegoten, ervaringen van anderen. Anders
gezegd: zij worden qua voorstelling van de werkelijkheid en dus qua
wereldbeschouwing gevormd door het boekje. Het opbouwen van de voorstelling is
dus vrijwel uitsluitend een zaak van concrete, bijeengevoegde en gerubriceerde
kennis geworden en daarbij behoort het overdragen daarvan aan anderen. Je kunt
stellen dat wij nagenoeg alles hebben van horen zeggen. Die
overdraagbare en overgedragen kennis behoort niet tot het gebied van de
werkelijkheid als ervaring, maar tot het gebied van de werkelijkheid als
leerproduct. Het is immers een product van een leerproces! Als leerproduct is
niet langer te spreken van onze eigen wereld als inhoud van het zelfbewustzijn,
maar wezenlijk de wereld van anderen, en daarvan kan bovendien gezegd worden
dat die, a) ons fundamenteel vreemd is en b) dat die niet uit
directe ervaringen, maar uit theoretische interpretaties van een versnipperde
werkelijkheid bestaat. Als voorbeeld kun je denken aan het sociale gedrag van
de mensen. Vroeger handelde men naar bevind van zaken en hielp elkaar op grond
daarvan in alle mogelijke noodgevallen. Inderdaad was dat in niet geringe mate
noodzakelijk vanwege de armoede, maar waarom het gaat is dat er een niet te
ontkennen sociale saamhorigheid was. Thans echter zijn er sociale diensten met
speciaal opgeleide deskundigen, die vanuit theoretische modellen handelen en
die telkens tot hun schrik moeten ontdekken dat hun arbeid en betrokkenheid
nauwelijks resultaat hebben. Daar komt nog bij dat er geen sociale
saamhorigheid meer is. Veel van die deskundigen vluchten dan ook in het
onderwijs: zij gaan de door hen verworven theoretische kennis overdragen aan
een volgende generatie deskundigen. Er is dus een geheel nieuwe menselijke
realiteit ontstaan: de werkelijkheid op de wijze van theoretische kennis. Dat
is in de praktijk van ons leven een van ons vervreemde wereld.
De denkers uit de vorige eeuw, staande in
het teken van de
Verlichting, hebben nooit kunnen denken dat de vermeerdering van
kennis niet tot een beter begrepen werkelijkheid zou leiden, maar juist tot een
bijna fatale verwarring... Al deze dingen gelden niet voor de filosofie. Dat
vindt zijn oorzaak in het feit dat het in de filosofie niet om de voorstelling,
en dus ook niet om de kennis, gaat. Zoals al telkens gezegd gaat het om datgene
dat zich aan de voorstelling afspiegelt. Dit luistert zo nauw dat het bezit van
kennis gemakkelijk tot een verstoring van het filosoferen kan leiden. Dat komt
enerzijds doordat de voorstelling als theoretische kennis betrekking heeft op
een van ons vervreemde realiteit, zoals hierboven besproken, en anderzijds
doordat een eigenaardigheid van kennis is dat zij heel overtuigend, maar ten
onrechte, suggereert op waarheid te berusten. Het aflezen van de werkelijkheid
als beeld aan de voorstelling is niet te leren op grond van kennisoverdracht.
Wel echter kan dat aflezen zich ontwikkelen, een proces dat buiten je wil
omgaat en dat op zichzelf niet te beïnvloeden is. Toch is er voor dat aflezen
iets nodig, namelijk een qua voorstelling zo helder mogelijke kijk op de
werkelijkheid. Je kunt ook zeggen: een zo realistisch mogelijke kijk op de
wereld.
Een dergelijke kijk is logischerwijs niet
behoudend, in de zin van eenmaal verworven en voortaan onveranderlijk geldig.
Een realistische kijk houdt een openstaan voor allerlei gebeurtenissen in en,
op grond daarvan, een veranderlijke reactie op die gebeurtenissen. Een kijk die
niet meegaat met de realiteit kan onmogelijk helder genoemd worden. Zo'n kijk
is juist duister en ondoordringbaar. Van iets dat zich daaraan afspiegelt kan
dan geen sprake zijn. Die kijk mag niet onderworpen zijn aan een waardeoordeel.
Dat is doorgaans niet zo gemakkelijk te begrijpen, juist omdat onze moderne
cultuur van waardeoordelen aaneenhangt. Zo'n oordeel, of het nu positief dan
wel negatief uitvalt, vertroebelt bij voorbaat de helderheid van de zaak. Een
heldere of realistische kijk is dus niet per se nobel of edelmoedig, intelligent
of zelfs filosofisch, kortom: ethisch. Dergelijke waardeoordelen zijn in
principe tijdelijk en plaatselijk en als zodanig vertekenen zij al bij voorbaat
de realiteit. Zelfs een misdadiger kan een realistische kijk op de wereld
hebben en op grond daarvan handelen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de
tomeloze hebzucht van de mensen. Uiteraard gaat het er nu niet om het gedrag
van misdadigers te verdedigen, maar het gaat er om duidelijk te maken dat een
realistische of heldere kijk het gelden van waardeoordelen uitsluit. Eenvoudig
gezegd: het zo getrouw mogelijk afspiegelen van de werkelijkheid als beeld
vooronderstelt een reële, zo gering mogelijk vertekende en zo weinig mogelijk
door de conventies bepaalde, voorstelling. Een dergelijke voorstelling heeft
iets kinderlijks en hij leidt dan ook telkens tot verwondering. Je kunt je er
over verwonderen dat bijvoorbeeld sommige mensen het recht hebben om wapenen te
dragen en te gebruiken en anderen daarentegen niet, of dat er een élite is die
medemensen, zij het na een gedegen proces, van hun vrijheid mag beroven of
zelfs mag doden, terwijl verder niemand dat mag. Natuurlijk, een historische
verklaring is gemakkelijk gegeven en een politieke, juridische of
psychologische ook. Maar zo'n verklaring licht alleen maar toe hoe het gekomen
is, maar niet waarom het is zoals het is. Het zich verwonderen over van alles
en nog wat, maar in ieder geval over zaken die door het gros van de mensen voor
normaal gehouden worden, is typerend voor de mens met een realistische kijk op
zijn wereld. Iemand met een dergelijke, door vroegere denkers wel eens
kinderlijk genoemde, kijk op de wereld heeft gegarandeerd een sterk
doorstralen, oftewel afspiegelen van het beeld. Maar dat wil nog niet zonder
meer zeggen dat zo iemand zich op de filosofie zal toeleggen, maar zeker is in
elk geval dat je te doen zult hebben met iemand die zich geen ficties aan laat
praten...
Het zich afspiegelen van het beeld aan de
voorstelling kan uiteraard alleen maar dan plaatsvinden als er ook een voorstelling
is. De betekenis van dingen in een kamer is alleen maar dan te achterhalen als
er in die kamer iets te zien is, en er is iets te zien als het in die kamer
licht is. In een donkere kamer is niets te zien en er is niets dat blijk geeft
van enige betekenis. Het is wat dit betreft precies als met de mensheid aan het
einde van de oudheid: langzaam maar zeker was de realiteit voor de mensen
helder zichtbaar geworden (de tijd van de zieners, de profeten en
dergelijke) en nu kon het aflezen beginnen. Dat leidde onmiddellijk over de
gehele wereld tot een opbloei van de kunst, het wetenschappelijke en het
religieuze denken en de filosofie. Voor de goede orde: de realistische en
heldere kijk op de wereld is niet mogelijk zonder het laten gelden van het
instorten en zich weer samenstellen van de voorstelling, overeenkomstig het
begrip niet-materie, oftewel geest. Het doorstralen is mogelijk dank zij het
instorten, maar het betrekt zich op het er zijn van de samengestelde concrete
voorstelling. De twijfel is een gevolg van het doorstralen, niet van het
instorten. De twijfel is immers het zich laten gelden van het feit dat iets ook
anders kan zijn.
Profeten-1 ; Profeten-2 ; profeet ; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Betrokkenheid-1 ; Betrokkenheid-2 ; Betrokkenheid-3 ;
No. 155
Als je de waarheid wilt leren kennen, de
waarheid van alle dag of de daarmee wezenlijk identieke filosofische waarheid,
dan is het zaak attent te zijn op datgene dat zich aan de voorstelling (van
jouw eigen wereld) afspiegelt, of, anders gezegd: datgene dat doorstraalt door
de voorstelling. Hierover heb ik het al vaak gehad. Dit gegeven echter
vooronderstelt een realistische voorstelling die bovendien helder en duidelijk
is. De kwaliteit ervan bepaalt de mate waarin doorstraling of afspiegeling kan
plaatsvinden. Dat is overigens ook in de kunst het geval en dat ligt in de
logica, want de kunst is er immers op gericht de zich afspiegelende
werkelijkheid van het bewustzijn (beeld) tot uitdrukking te brengen! Een domme
of gebrekkige voorstelling levert qua afspiegeling een treurig resultaat op. Nu
kun je uit gaan zoeken welke varianten er mogelijk zijn van zo'n voorstelling,
maar dat is meer een taak voor de psychologie. Voor de filosofie is het
voldoende te weten dat hij dom en gebrekkig kan zijn en dat dit kan berusten op
een tweetal hoofdoorzaken. De werkelijkheid van het bewustzijn, die op grond
van dat afspiegelen de werkelijkheid als beeld oplevert, is op zichzelf een onaantastbare
zaak. Er zijn dus geen gradaties in het zich afspiegelende, maar wel is het de
vraag in hoeverre die zaak (kwantitatief) belemmerd wordt door de domheid of
gebrekkigheid van de voorstelling. Dat belemmeren kan heel ver gaan, zover
zelfs dat er van de echte werkelijkheid nauwelijks iets over blijft en zo
ongeveer alles in een waan bevangen is. Inmiddels mag duidelijk zijn dat er aan
dat afspiegelen (of doorstralen) niets te oefenen valt, maar ook dat de
kwaliteit van de voorstelling wel enigszins te verbeteren is. Iemand kan zich
er min of meer op toeleggen zijn wereld scherper in de gaten te houden en ook
kunnen de omstandigheden er aanleiding toe geven. De voorstelling immers is
inhoud van de werkelijkheid als zelfbewustzijn en omdat dit de materie als
niet-materie is kan er aan deze stoffelijke zaak iets gedaan worden. De vraag
waarom de een dit inderdaad doet en de ander niet laat ik nu buiten
beschouwing... Zoals gezegd kan de voorstelling zowel dom als gebrekkig zijn.
Wat het eerste betreft: van een domme voorstelling kan gesproken worden als hij
beter had kunnen zijn; de betreffende persoon had beter kunnen weten, maar de
conditioneringen vanuit de voor hem geldende cultuur zijn zo succesvol geweest
dat hij aan beter weten helemaal niet toe kon komen.
Dergelijke conditioneringen brengen in
iemand teweeg dat hij niet op zoek gaat naar alternatieven omdat hij in de waan
verkeert, dat de hem ingeprente waarheden inderdaad op waarheid berusten. Van
de tweede mogelijkheid is te zeggen dat de gebrekkigheid buiten iemands
invloedssfeer valt: iemand kan namelijk lichamelijk niet helemaal in orde zijn,
al of niet tengevolge van erfelijkheid of
frustrerende ervaringen. Men beschouwt dat gewoonlijk ten onrechte als iets
geestelijks en bijgevolg spreekt men van geestelijk gehandicapt. Maar ook kan
de gebrekkigheid berusten op de onvermijdelijke situatie dat iets nog helemaal
niet bekend is, dus nog niet in de voorstelling opgenomen kan zijn. In beide
gevallen, namelijk bij domheid en gebrekkigheid, kan er van het doorstralen of
afspiegelen maar weinig terechtkomen. Het spreekt vanzelf dat het afspiegelen
en doorstralen alleen maar plaats kan vinden aan de voorstelling voor zover het
moment opgebouwd-zijn of vastgesteld-zijn aan de orde is. De voorstelling naar
het moment ingestort-zijn kan niets afspiegelen en laat trouwens helemaal niets
zien of ervaren.
Het afspiegelen en doorstralen - wat in
feite hetzelfde is - is dus qua gebeurtenis afhankelijk van het er-zijn van de
voorstelling, maar de mogelijkheid van afspiegelen en doorstralen berust op het
al eerder besproken dubbele aspect van het bestaan van de voorstelling: voor
dat bestaan geldt een er-zijn (vastgesteld, opgebouwd) dat tegelijkertijd een
er niet-zijn is (geest oftewel de beweeglijkheden weer absoluut op zichzelf).
Juist op grond van deze tijdloze en onmiddellijke afwisseling kan er een
werkelijkheid achter de voorstelling zichtbaar worden. Het twijfelen, dat de
oorsprong van alle kennis en wijsheid is kan uiteraard niet betrekking hebben
op de voorstelling voor zover die ingestort is. De twijfel slaat dus op de
vastgestelde voorstelling, maar niet op het zich afspiegelen van de werkelijkheid
als beeld. Het is dan ook op te merken dat slechts weinig mensen door datgene
dat zich afspiegelt aan het twijfelen slaan. Bijna iedereen drukt de zaak zo
vlug mogelijk weg in zichzelf, doormiddel van fraaie rationalisaties. Men
luistert niet naar zijn geweten. Soms evenwel is die doorstralende zaak te
krachtig en dan raakt iemand in verwarring zonder er het belangrijke van in te
zien. Wegdrukken of in verwarring raken, in beide gevallen veroordeelt men de
twijfel en probeert hem weg te werken, terwijl, men tegelijkertijd houvast
zoekt bij het vastgelegde. Het doorstralen en afspiegelen geschiedt als het
ware door de voorstelling heen en dat is mogelijk omdat hij afwisselend gesteld
is en instort. Het is dus een zaak van de werkelijkheid als beeld (of
bewustzijn). De twijfel echter is een zaak van de voorstelling, namelijk voor
zover die ook anders kan zijn. Twijfelend vraagt men zich dus af of de
voorstelling wel juist is en eventueel anders moet zijn. Intussen ligt daar nog
steeds de vraag wat nu een realistische voorstelling is. Welnu, zo'n
voorstelling of kijk op de praktisch aanwezige werkelijkheid (realiteit)
ontstaat door de verwondering. Het begrip verwondering geldt als je voortdurend
zaken, opvallen omdat ze niet te begrijpen zijn als resultaat van de processen
in en van de werkelijkheid. Bijvoorbeeld: een man met een goudgerande pet op en
een pistool aan de riem is wel een onvermijdelijk verschijnsel in de realiteit,
maar is niet datgene waarin het wordingsproces en de evolutie uitlopen. Anders
gezegd: de cultuurverschijnselen behoren tot een realiteit (ze zijn er) die
onze verwondering wekt omdat de werkelijkheid zelf daarin niet uitloopt. Zij
kunnen meekomen aan het denken van de mens, maar behoeven dat niet per se te
doen. Is dat echter wel het geval, dan zijn zij verwonderlijk en door het
optreden van die verwondering komt men tot een realistische kijk, een kijk
namelijk waarin het cultureel incidentele wel verdisconteerd is, maar niet als
essentieel wordt gezien. Dus: ervan op de hoogte zijn dat sommige mensen petten
en wapenen dragen en tegelijk weten dat zo de mens niet is.
Vaak wordt het zo voorgesteld dat al die
verwonderlijke dingen terug te voeren zijn tot de menselijke natuur die dan
tevens op de een of andere manier dierlijk, stammende uit de dierenwereld, zou
zijn. Maar de verwonderlijke dingen zijn daartoe helemaal niet terug te voeren,
zij komen voort uit de cultuur, uit het denken van de mensen en zij zijn inhoud
van zijn zelfbewustzijn. In feite komt er niets voort uit de dierenwereld omdat
de mens die wereld ten einde is
en zo op geen enkele wijze gebonden is aan een natuurlijk gedragsprogramma.
Uiteraard geldt er voor de mens een biologisch programma, zoals het kloppen van
zijn hart en dergelijke. Als je veronderstelt dat de mens wel een natuurlijk
gedragsprogramma heeft, dan zou dat noodzakelijk een allesomvattend programma
moeten zijn vanwege het feit dat de mens als laatste voor de dag gekomen is.
Dat zou betekenen dat de mens, meer dan welk dier dan ook, gebonden zou zijn
aan dat programma, maar ook zou dat betekenen dat hij onmogelijk met iets
nieuws kan komen. Opvallend aan de mens is echter dat hij steeds met nieuwe
dingen komt.
No. 156
Een realistische kijk op de wereld als
voorstelling berust op de verwondering. De filosoof Plato (427-347 v.o. j.) had
het destijds al over de verwondering of de verbazing in verband met het feit
dat je nooit iets aan de weet komt als er primair niet iets is dat je opvalt.
Datgene dat opvalt is de aanzet tot onderzoek en nadenken. Deze platonische
verwondering betreft het gehele terrein van de werkelijkheid, maar in feite
ligt de nadruk wel op het wetenschappelijke onderzoek van de werkelijkheid. Er
is echter nog een andere mogelijkheid wat betreft het begrip verwondering en
hierover gaat het als ik dit begrip als basis van een realistische kijk op de
persoonlijke wereld (voorstelling) naar voren haal. Doorgaans wordt het begrip
verwondering toegepast op de werkelijkheid zelf, de platonische opvatting dus.
Het is dan echter niet zozeer een aanzet tot onderzoek als wel een
waardeoordeel: men is onder de indruk van de schoonheid van het heelal of het
levende organisme of iets dergelijks. Vaak is er zelfs van enige eerbied of
ontzag te spreken die niet geheel vrij is van religiositeit. En in ieder geval
kun je vaststellen dat diegene die zich almaar zo verwondert er, terecht of ten
onrechte, blijk van geeft van dat “wondere” heelal of organisme weinig te
begrijpen. De wonderlijkheid verdwijnt dan ook op het moment dat men
achterhaald heeft hoe iets in elkaar steekt. Zo verwondert men zich erover dat
op de planeet leven ontstaan is, maar eigenlijk is daar niets verwonderlijks
aan, zeker niet als je de zaak filosofisch nagaat. De platonische verwondering
als aanzet tot onderzoek leidt als het goed is tot kennis van zaken. Deze
kennis echter, die in feite wetenschappelijke kennis is, kan helemaal geen
realistische kijk opleveren. De wetenschappelijke werkelijkheid is immers
volstrekt niet identiek aan de realiteit, maar is een (abstracte) analyse van
de gemiddelde, gangbare voorstellingen van de mensen. Hierop heb ik al steeds
gewezen. Bedoelde verwondering, zowel in de zin van ontzag voor als in de zin
van aanzet tot is op zichzelf best in orde, maar is niet waarom het gaat bij
het verkrijgen van een realistische kijk op de wereld. Zo'n kijk heeft
natuurlijk betrekking op de individuele voorstelling, maar dan niet die welke
door de cultuur bepaald is en dus ook niet de wetenschappelijk theoretische.
Het gaat daarentegen om de individuele voorstelling, voor zover die, hoewel in
feite slechts een bepaald gedeelte van de gehele werkelijkheid omvattende, niet
in een waan bevangen is. Waarop ik derhalve doel is de culturele verwondering,
dat wil zeggen: het er over verbaasd staan hoezeer mensen enerzijds afwijken
van het karakter en de verhoudingen van de werkelijkheid en anderzijds daarmee
almaar hardnekkig doorgaan.
In het kort gezegd: het verbaasd staan
over de dwaasheid van de mensen. Die dwaasheid valt aan het gros van de mensen
niet of nauwelijks op omdat de zaak cultureel bepaald is. Men vindt het normaal
dat er een idioot in een lang gewaad en met een puntsteek op het hoofd
rondloopt, bewerende dat hij de plaatsvervanger van Christus is. Men vindt het
normaal dat bepaalde mannen zich behangen met blikjes aan gekleurde lintjes,
zich bewapenen en vervolgens in rijen van drie gaan lopen gewichtig wezen - als
zij al niet met schandelijker zaken bezig zijn. En zo zijn er tal van
voorbeelden van dwaasheden die slechts aan enkelen als zodanig opvallen en
verbazing wekken. Waarom het nu gaat is dus de afwijking van de werkelijkheid
en haar verhoudingen. De in de platonische zin verwondering wekkende
natuurverschijnselen zijn uiteraard geen afwijkingen van de werkelijkheid, maar
blinde vlekken in onze eigen voorstelling. Het zijn zaken die nodig eens
onderzocht moeten worden. Bij de mensen echter komen wel tal van afwijkingen
van de werkelijke verhoudingen voor en die zijn het die een realistische kijk
in de weg staan en daarmee natuurlijk ook een effectief doorstralen en
afspiegelen van de, ware, werkelijkheid verhinderen. Overigens is de mens wel
het enige verschijnsel dat af kan wijken: hij is immers het laatste
verschijnsel waarvoor bijgevolg geldt dat alles in hem ontkend is. De
natuurlijke (=de procesmatige, de geworden) verhoudingen zijn in hem ontkend
aanwezig. Zolang hij daarmee vooralsnog geen raad weet gaat hij met hartstocht
zijn gehele natuurlijkheid afschaffen, om zich op die manier om te beginnen een
cultuur aan te meten, die hem vervolgens gaat overheersen en hem en zijn
medemensen de maat gaat stellen. Het zijn de, uit het als de maat stellen van
culturele wanen voortvloeiende, waarden en normen, handelingen en rituelen,
waardeoordelen en opvattingen die van de mensen dwazen maken. Die dwaasheid
komt dus niet voort, zoals veelal gedacht wordt, uit het nog niet overwonnen
zijn van het beest in de mens en dus het natuurlijke, maar daarentegen uit het
tegenovergestelde, namelijk de cultuur en het daarbij behorende robot denken.
Het opmerkelijke van deze zaak is dat de mensen beter zouden kunnen weten.
Het afspiegelen aan de voorstelling
namelijk wijst de weg naar de werkelijke verhoudingen en dat is door alle
tijden heen het geval: er is wel een realistische kijk op de voorstelling
nodig, maar het doet er niet toe wat die voorstelling is, of op welke tijd hij
betrekking heeft. Die realistische kijk is dus altijd mogelijk, ongeacht het
tijdperk waarin men leeft. Op grond hiervan kun je stellen dat de mensen steeds
beter zouden kunnen weten. Het hoe van de werkelijkheid is te achterhalen
ongeacht de tijd waarin men leeft, of het nu over de oermens gaat, de oude
Griek, de Pygmee of de moderne mens. Er zijn dan ook steeds begaafde enkelingen
geweest die de mensen op hun dwaasheden gewezen hebben. Terzijde: een algemeen
gebrek aan kennis kan logischerwijs geen dwaasheid genoemd worden omdat de
kennis (wat is de werkelijkheid) wel degelijk tijdgebonden is. Zoals gezegd is
het de afwijking die verbazing wekt, maar ook filosofisch kun je stellen dat je
kunt leren begrijpen waarom de mensen afwijken zodat er niets meer te
verwonderen valt. Toch is dit laatste wel het geval omdat er nog een factor
meespeelt, namelijk het feit dat de mensen aan de gang blijven met hun
dwaasheden. Dit aan de gang blijven is vooral een kwestie van in stand houden,
uiteraard om eigen belangen te dienen. Zo kun je je er in hoge mate over
verwonderen dat er nu weer mensen bezig zijn oorlog te voeren, elkaars huizen
in puin te schieten en elkaar zoveel mogelijk uit te roeien. En je kunt je
erover verwonderen dat er nog steeds mensen zijn die het heil van een of andere
ideologie verwachten, of mensen die zich vanuit een fundamentalistische
godsdienst laten ringeloren.
Voor de volwassen mens geldt dat allemaal
niet meer. Hij begrijpt dat de ontkenning van het natuurlijke niet een
afschaffen daarvan betekent met tegelijkertijd een instellen van een aantal
buiten alle verhoudingen liggende instituties, maar een zich onafhankelijk
maken van het natuurlijke, juist door het optimaal tot haar recht te laten
komen. Wanneer het natuurlijke er is en gelden kan naar haar eigen wezen is de
basis van de mens en zijn leven op de planeet in orde. Daarmee is hij inderdaad
de van niets afhankelijke geworden, dat wil zeggen: de zelfstandige mens. Deze
mens schaft geen enkele van zijn tijdens zijn periode van dwaasheid
ontwikkelde, verworvenheden af, maar gebruikt deze zinvol. Al die moderne
afschaffings-theorieën zijn onzinnig en voor een belangrijk deel berusten zij
op onbewuste overblijfselen van de christelijke godsdienst: hier beneden is het
niet, en bij brood alleen zult gij niet leven enzovoort. In die
godsdienst- wordt het bedrieglijk voorgesteld alsof de materiële werkelijkheid
de ware niet zou zijn en alsof de mens zich tot het geestelijke zou moeten wenden.
Profeten-1 ; Profeten-2 ; profeet
; SPANNING ; WRIJVING
;
Het door mij als essentieel voor het
herkennen van dwaasheid naar voren gehaalde begrip verwondering heeft
betrekking op de persoonlijke, de individuele, voorstelling van een mens. Deze
voorstelling is voor ieder individu enigszins anders, maar, binnen het raam van
een bepaalde cultuur zijn er uiteraard vele overeenkomsten. Het gehele complex
van overeenkomende onderdelen van de voorstelling zou je met het begrip
collectieve voorstelling of collectief zelfbewustzijn kunnen benoemen. Hoewel
een groot deel van de voorstelling collectief van aard is geldt, gezien vanuit
het bepaalde individu zelf, als maatgevend het feit dat zijn eigen voorstelling
die van de ander niet is. Hij vindt zichzelf dus altijd uniek, en terecht. !
Omdat voor elk mens de voorstelling altijd en onvermijdelijk een
onvervreemdbare individuele zaak is kan de verwondering bij iedereen en onder
alle omstandigheden tot gelding komen. Het maakt dus niet uit onder welke
cultuur en in welke tijd iemand leeft, steeds is er wrijving
tussen de voorstelling en het beeld van de werkelijkheid. Die wrijving
valt over het algemeen niemand op omdat de ingeprente voorstellingen van
zodanige aard zijn dat zij het met elkaar strijdig zijn van beeld en
voorstelling al bij voorbaat verdoezelen. Tegelijkertijd ligt het echter in de
logica dat er enkelingen zullen zijn wie het wel opvalt dat er geen of weinig
overeenstemming is tussen beeld en voorstelling. Dit opvallen geeft aanleiding
tot verwondering en het laten gelden daarvan leidt tot een andere kijk op de eigen
voorstelling van de werkelijkheid: een (meer) realistische.
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn
dat iemand met een (meer) realistische kijk nog niet per se een filosoof
behoeft te zijn. Zijn realistische kijk maakt wel een helderder afspiegelen of
doorstralen van de werkelijkheid als beeld mogelijk, maar dat behoeft er nog
niet toe te leiden dat hij in dat beeld de waarheid herkent en zich bijgevolg
op dat beeld gaat richten. Iets van de moralist of de profeet zal hij echter wel degelijk in zich
hebben, voor zover hij het niet kan laten duidelijk te maken dat de mensen met
dwaasheden bezig zijn. Het herkennen van de echte werkelijkheid en de
verontrusting over de dwaasheid van het gedoe van de mensen leidt tot een
zekere mate van onaangepastheid en verzet. En dat is dus een zaak van alle
tijden, juist omdat het de individuele mens is in wie dit conflict zich
manifesteert. Collectieven hebben geen last van hun eigen dwaasheden, hoogstens
na verloop van tijd van de resultaten ervan, en dan nog hebben de mensen binnen
een collectief meestal niet in de gaten dat die slechte resultaten aan eigen
dwaasheden te danken zijn. Zoals gezegd gaat het bij bedoelde dwaasheden steeds
om gedragingen en opvattingen van de mensen die zonder al teveel moeite
veranderd zouden kunnen worden, als men daarin niet belemmerd werd door de
vastgestelde waarheden van de eigen cultuur. Het feit dat enkelingen wel door
de dwaasheden heen kunnen prikken maakt de dwazen in zekere zin schuldig, omdat
het beter had gekund en men dat vanuit angst, behoudzucht, belang of hoogmoed
achterwege gelaten heeft. Toen bijvoorbeeld de filosofen Kant, Hegel en andere
Duitsers nog stelden dat de monarchistische staat de zuivere afspiegeling van
de werkelijkheid als geheel zou zijn (en zich op den duur ook als zodanig zou
laten gelden) was het wel degelijk mogelijk om beter te weten: zo omstreeks
1800 waren er, vooral in Frankrijk en het jonge Amerika, al denkers die de mens
niet ergens in onder wilden brengen, namelijk in dat geheel, maar daarentegen
uitgingen van vrije en zelfstandige individuen. Dat leidde destijds tot het
zogenaamde liberalisme, dat helaas door het min of meer tegelijkertijd
opkomende kapitalisme al spoedig tot iets onmaatschappelijks verworden is.
Essentieel is dus dat men beter had kunnen
weten en dat men op grond van een of ander cultuurbedenksel vasthoudt aan de
conventie of de traditie en de daarbij spelende belangen. Als het echter over
iets gaat dat op een bepaald moment nog door niemand geweten kan worden kun je
niet van dwaasheid spreken. Uiteraard gaat het daarbij om kennis en niet om
inzicht in het karakter van de werkelijkheid. Als iemand destijds in de mening
verkeerde dat de aarde plat is, is er geen sprake van dwaasheid: men had de
zaak nog niet efficiënt kunnen onderzoeken en wist niet beter. Hetzelfde is te
zeggen van die toenmalige sterrenkundigen die van mening waren dat de stand van
de hemellichamen, op het moment van iemands geboorte bepalend is voor iemands
karakter en levensloop. Men wist nog niet beter, maar als thans die mening nog
door een aantal mensen gedeeld wordt, is met recht te stellen dat die wel
degelijk beter kunnen weten. Dat zijn dus zonder meer dwazen. Andere
voorbeelden van dwaasheid zijn de huidige theorieën over het afschaffen van
allerlei zaken in verband met uitputting en vervuiling van de aarde. Het is een
feit dat de moderne mens op een misdadige wijze roofbouw op zijn milieu pleegt,
maar de oorzaak daarvan is niet gelegen in de productie van bepaalde artikelen.
De oorzaak ligt in het niet afdenken en geheel afwerken van het technologisch
proces. Zou men dit wel doen, dan zou er bijna geen afval zijn en er zou ook
geen nutteloze productie zijn zoals het fabriceren van sierstrips
op een nieuw model auto, teneinde die te onderscheiden van oudere modellen. En
men zou allang schone motoren ontwikkeld en geproduceerd hebben. Voor de
overvolle wegen had men lang geleden al alternatieven ontwikkeld. Men zou
voorts de aarde weer zoveel mogelijk bebost hebben en de woestijnen bevloeid.
Deze dwaze, kortzichtige mensheid doet dat echter niet, volstrekt tegen beter
weten in...
Er zijn een heleboel zaken die pas in de
loop der tijd duidelijk geworden zijn; kortweg kun je spreken van
wetenschappelijke zaken. Die kunnen niet anders dan door onderzoek opgehelderd
worden. Zolang dat nog niet het geval is kan gesproken worden van onwetendheid,
maar niet van dwaasheid, zelfs niet als die onwetendheid tot in onze ogen dwaze
gedragingen en handelingen leidt. Het beoefenen van de wetenschap leidt tot een
betere kennis van zaken, maar het is maar uiterst marginaal wat die wetenschap
bijdraagt aan het verwerven van een realistische kijk op de werkelijkheid als
voorstelling. Als voorbeeld kun je hierbij denken aan de inwerking van de
wetenschap op de godsdienst: ondanks al datgene dat omtrent de kosmos bekend is
geworden gelooft het gros van de mensen nog steeds in allerlei vormen van
goddelijke besturing, goddelijk ingrijpen en de schepping van de kosmos door
een handeling van een god. Dat is niet te verwonderen omdat de wetenschap een
analyse van de voorstelling maakt en die dus letterlijk versnippert. Als er al
enige invloed van de wetenschap uitgaat is dat voor zover zij gepopulariseerd
wordt en als zodanig een rol gaat spelen bij het conditioneren. De
geanalyseerde wetenschappelijke voorstelling is bovendien per definitie
onbetrouwbaar, althans als het gaat over het verkrijgen van een realistische
kijk op de werkelijkheid. Wetenschappelijke kennis immers is slechts voorlopig
geldig, namelijk totdat men de zaak beter en nauwkeuriger onderzocht heeft en
daardoor tot nieuwe opvattingen en theorieën is gekomen. Door dit feit en door
het feit dat het gaat over een versnipperde voorstelling kan er logisch geen
realistische kijk mogelijk zijn. Het optreden van een heldere afspiegeling van
de werkelijkheid als beeld is bijgevolg ook volledig uitgesloten. Verbazing
behoeft het dan ook niet te wekken dat de moderne, op wetenschapgerichte,
wereld nauwelijks enig inzicht in de werkelijkheid vertoont en zelfs steeds
verder van haar vervreemdt.
Bladwijzers: KANT- nrs. 01
, 02 , 03 , 04 , ;
Profeten-1 ; Profeten-2 ; profeet
; SPANNING ; WRIJVING
;
Op het ogenblik leven wij in een wereld waarin
de wetenschap en de uitkomsten van haar onderzoek in alle opzichten maatgevend
zijn. Dat betekent dat de voorstelling van de mensen, hoewel op details steeds
juister geworden, in zijn algemeenheid zozeer versnipperd is dat er nauwelijks
meer van een goede basis voor afspiegeling van de werkelijkheid als bewustzijn
gesproken kan worden. Je moet daarom tot de treurige conclusie komen dat de
moderne wereld in een gigantische waan bevangen is, een schimmenspel waarin het
vrijwel onmogelijk is geworden onderscheid tussen realiteit en zinsbegoocheling
te maken. En het is al helemaal tot een ongeloofwaardig unicum geworden als
iemand zover gaat de werkelijkheid als beeld te herkennen, te vertrouwen en
tenslotte als de maat te nemen. De creatieve filosofie is dan ook door de
academici tot een soort van geloof gedegradeerd, weliswaar een geloof zonder
concrete god, maar toch even absurd en op niets gegrond als de godsdienst. Van
deze cultuur als zinsbegoocheling zijn natuurlijk tal van voorbeelden te geven.
Het is goed om toch nog even bij enkele zaken stil te staan. Zo is het een
tijdlang, namelijk sinds de Franse revolutie tot zo ongeveer het einde van de
tweede wereldoorlog, zinvol geweest de mensheid op te vatten als een
verzameling collectieven, bijeen gehouden door ideologieën: bovenliggende
universeel maatgevende modellen van een toekomstige wereld. Die opvatting heeft
zijn vruchten afgeworpen en er is wel zo het een en ander tot stand gebracht,
bijvoorbeeld door het (sociaal-democratische)
socialisme. Zelfs in de Sovjet-Unie zijn aanvankelijk vorderingen gemaakt. De sociaal democratie is gebaseerd op collectieven, namelijk in
de vorm van politieke partijen die met elkaar via het kiesstelsel om de macht
strijden. Alleen al uit de praktijk is te leren dat dergelijke systemen de
mensheid een stuk op weg geholpen hebben en in ieder geval een voorsprong in welvaart hebben opgeleverd. Toch gaan deze systemen, omdat
zij in wezen niet deugen, ten gronde. Op het ogenblik is het ontbindingsproces
in volle gang. De essentie van dat proces is de zelfverwerkelijking van de mens
als individu, zeg maar: de mens als ik. Dat deze ontwikkeling ontstaat en zich
doorzet ligt in de logica. De mensen groeien onvermijdelijk toe naar datgene
dat zij wezenlijk zijn: individuen die de gehele werkelijkheid inhouden als in
een samenhangend, allesomvattend, beweeglijk geheel.
Nu doet zich het verschijnsel voor dat
politici, en in het algemeen machtzoekers en
machthebbers, de nieuwe ontwikkeling niet wenselijk vinden omdat de basis van hun
voorstelling van de werkelijkheid onhoudbaar wordt en dus ook de
rechtvaardiging van hun macht. Zij keuren het ontbindingsproces bijgevolg ten
zeerste af en proberen dat tegen te houden. Zij menen dat het mogelijk is de
zaak tegen te houden omdat zij nog steeds in collectieven (moeten) denken. In
feite echter laat geen enkel aspect van de ontwikkeling naar volwassenheid zich
ontkennen, afremmen of onderdrukken. Het zou dus van een realistische kijk op
de werkelijkheid getuigen als men poogde de nieuwe ontwikkeling in zijn context
te doorgronden, zonder daarbij de ten onder gaande waarden en normen van het
verleden als de maat voor een eerlijk en zinvol waardeoordeel te nemen. Men zou
dus de individualistische ontwikkeling (die overigens in een ieder plaatsvindt,
zelfs in de zogenaamd onderontwikkelde mensen uit de derde wereld!) positief
moeten beoordelen en proberen de aan dat nieuwe meekomende kwalijke
verschijnselen, zoals vandalisme en bandeloosheid, asociaal en misdadig gedrag
en dergelijke, in zo goed mogelijke banen te leiden. Onderdrukking doormiddel
van zelf in ontbinding zijnde mechanismen is natuurlijk zinloos - het werkt
zelfs averechts...
Een aantal zogenaamd democratische
collectieven heeft aanvankelijk wel zo'n beetje gefunctioneerd, maar daarnaast
waren er ook waarin meteen al op gruwelijke wijze het onhoudbare en
onmenselijke karakter van het collectief tot manifestatie kwam: in de
godsdiensten, in het nationaal-socialisme, het
fascisme, het dogmatisch communisme en het maoisme.
Het zou echter een misvatting zijn alleen de ondergang van deze laatste
collectieven toe te juichen; als er al iets toegejuicht moet worden, moet dat
de nabije ondergang van alle collectieven zijn. In collectieven zoals de
genoemde misdadige worden (werden) de mensen gedwongen deel te nemen en zich
ermee te vereenzelvigen. Een alternatief op grond van een andere mening is
(was) er niet en mag er ook niet zijn. In de westerse democratische
collectieven evenwel worden de mensen niet gedwongen, het staat hen vrij een bepaald
collectief, bijvoorbeeld een partij, te kiezen. Maar in beide gevallen is de
zaak onhoudbaar en elke poging om dat niet te laten gelden is: dwaasheid! Het
in ontbinding geraken van collectieven, tezamen met het doorbreken van een
nieuw moment in de cultuurontwikkeling, leidt tot een zeer onaangename
maatschappelijke situatie. Je kunt die met recht met begrippen als
bandeloosheid, onverschilligheid, egoisme en
dergelijke benoemen. En het is te begrijpen dat de mensen zo'n periode als
bijzonder negatief ervaren. Maar, teruggrijpen naar een vroegere orde, die in
feite op indoctrinatie vanuit het collectief, en dus op onderdanigheid,
gebaseerd was, is een duidelijk voorbeeld van dwaasheid. Men oordeelt en
handelt in strijd met de verhoudingen in de werkelijkheid en dus ook zonder
enige kans van slagen, terwijl dat dwaze gedoe in de praktijk een vlotte
wederkeer van meer evenwichtige verhoudingen lelijk afremt. Ook hier geldt: men
zou beter kunnen weten, maar men is niet in staat die andere bron van weten, het
bewustzijn namelijk, te herkennen en te laten gelden. Zou men daartoe wel in
staat zijn, men zou inzien dat collectieven en ideologieen
in de moderne tijd dwaasheden zijn, maar men zou anderzijds ook inzien dat
individuen die nog bevangen zijn in bandeloosheid evenzeer tot de dwazen
gerekend moeten worden. Dat inzicht evenwel zou door zijn realisme tot heel wat
intelligenter reacties kunnen leiden dan thans doorgaans het geval is. Zoals
gezegd is het de mens mogelijk beter te weten.
Deze verhouding, namelijk dat er enerzijds
de praktijk is, gevormd en getekend door de geldende cultuur, en anderzijds een
soort van verborgen ware werkelijkheid, die in feite door de mens zelf in
duisternis gehouden wordt.. . deze verhouding houdt onder andere in dat mensen in
een bepaalde, het doet er niet toe welke, cultuurfase fundamenteel schuldig
zijn. Dat wil zeggen: tekortschieten. Je kunt er de mensheid op aanspreken, in
de zin van: de mensheid als geheel is schuldig omdat zij haar mogelijkheid om
de waarheid te kennen, te weten en te laten gelden hoe de werkelijkheid is,
niet- wenst te benutten. Maar dit universele schuldig zijn is de mensen op
zichzelf niet aan te rekenen. De afzonderlijke mens is, door de inprentingen
van zijn cultuur, door zijn persoonlijke aanleg en door de omstandigheden, niet
in staat genoemde schuld in te lossen en zich op de ware, werkelijkheid te
richten. Hij heeft geen enkele keuze en dus is hem niets kwalijk te nemen,
zelfs niet het feit dat hij doorgaans niet eens weet dat hij schuldig is. Toch
kun je ook opmerken dat door alle tijden heen mensen een vermoeden van een
andere werkelijkheid hebben en dat zij iets van schuld gevoelen als zij zich
daaraan niets gelegen laten liggen Zij spreken dan van hun geweten en ervaren
een zekere wroeging bij hun handel en wandel. Overigens is het dit vage
schuldgevoel dat door de godsdiensten misbruikt wordt om de mensen onder de
duim te houden. De priesters stellen het dan zo voor dat de mensen zich niet
naar god, het hogere, willen schikken. Met die onwil echter zijn de mensen
juist niet schuldig . . .!
Profeten-1
; Profeten-2 ; profeet
Het begrip schuld is van toepassing op een
onvolwassen mensheid die voortdurend dingen doet die anders hadden gekund omdat
ze op elk moment beter had kunnen weten. Maar, ze doet de dingen toch
onvermijdelijk zoals ze ze doet en op grond daarvan
kun je stellen dat de mensen er niets aan kunnen doen. De bedoelde schuld is
die mensen dus niet aan te rekenen, zij is hen niet verwijtbaar. Wat dit
betreft moeten we er attent op zijn dat het er niets aan kunnen doen, het niet
verwijtbaar zijn, geen aanleiding mag zijn om het gelden van het begrip schuld dan
maar te ontkennen. In het moderne denken, waarin het, bij het geven van een
verklaring voor een bepaald verschijnsel, gewoonte is geworden te analyseren
hoe iets ontstaan is (historische verklaringswijze), stapt men al te
gemakkelijk over zoiets heen: kan iemand er niets aan doen, dan is hij niet
schuldig! Filosofisch is zo'n gedachtegang echter niet houdbaar en bovendien
misleidend bij het zoeken naar de waarheid. Enkele voorbeelden maken het
bovenstaande wellicht wat duidelijker. In de oorlog schieten soldaten elkaar
dood, gewoon omdat ze van hogerhand gedwongen zijn, bevelen hebben gekregen en
geen keuze (menen te) hebben. Er zijn nu eenmaal legers en er is nu eenmaal
oorlogsgeweld. Zijn deze soldaten nu zonder schuld? Filosofisch gezien in genen
dele. . zij hebben gedood en zij hadden beter kunnen weten, zoals overigens
altijd wel enkelen hebben laten blijken door de dienst te weigeren. Nu echter
wordt het juridische schuldbegrip verwisseld met het morele schuldbegrip
(=filosofische). Juridisch, dat wil zeggen nagaande hoe iets ontstaan is, is er
geen schuld omdat men bij voorbaat heeft vastgesteld dat het gedrag van die
moordende soldaten niet verwijtbaar en dus ook niet strafbaar is. Sterker nog,
men zou hen straffen als zij niet gedood hadden! Een ander voorbeeld: het komt
niet te pas om iemand leed te berokkenen (het waarom hiervan laat ik nu even
daar).
Maar als ikzelf of iemand anders het
slachtoffer dreigt te worden van een misdadige idioot, dan zal ik zijn
misdadige gedrag toch moeten tegenhouden - hetgeen heel iets anders is dan
wraak nemen - en daarbij kan het gemakkelijk voorkomen dat ik die misdadiger
zwaar leed berokken of zelfs dood. Ben ik nu onschuldig? Neen, ik ben wel
degelijk moreel filosofisch schuldig, maar er valt mij toch niets te verwijten
omdat ik niet anders kon handelen dan zoals ik gedaan heb. Voor elk mens geldt
dat er in haar of hem als levende materie bewustzijn huist en dat dit
bewustzijn zich, in de vorm van de werkelijkheid als beeld, afspiegelt aan de
voorstelling. Elk mens kan dus toetsen aan de echte, zij het algemene,
werkelijkheid, aan de waarheid. Elk mens kan bijgevolg beter weten, in alle
tijden en op alle plaatsen. Dit beter weten geldt voor het verschijnsel mens en
is dus niet gebonden aan tijd en plaats. Het geldt volstrekt onafhankelijk,
universeel. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk van het onvolwassen
menselijk leven doorgaans niet veel van terechtkomt en daar zit het begrip
schuld. Dit is dus een universeel begrip, een begrip dat altijd en overal geldt
en dat zich niet laat opheffen door een prestatie, een inlossing, delging of
wat dan ook. Maar, intussen blijkt wel steeds weer dat het beter kunnen weten
zich wel degelijk in de mensheid manifesteert. Daarbij zijn drie zaken van
belang: ten eerste het verschijnsel dat er op allerlei momenten mensen zijn die
hun medemensen wijzen op de dwaasheid van hun gedoe. Er zijn zieners, profeten, wijzen,
kunstenaars en zo meer. Dat zou onmogelijk zijn geweest als er geen weet hebben
van de waarheid was. In de literatuur bijvoorbeeld speelt dit een essentiële
rol. De romans van Dostojewski draaien allemaal om het conflict tussen de
waarheid (dat wat je beter weet) en de dwaasheid van de onvolwassen praktijk.
Ten tweede blijken individuele mensen voortdurend last van hun geweten te
hebben. Zij ervaren dan datgene van de werkelijkheid als beeld (bewustzijn) dat
doordringt tot het zelfbewustzijn en dat zij zouden kunnen weten. Zij zouden de
waarheid hebben kunnen weten. Vandaar het woord geweten. Daarbij is opmerkelijk
dat de mensen dit begrip geweten steeds ervaren als geassocieerd met
tekortkomen en dus met schuld. Vervolgens gaan zij gewoonlijk het geweten
wegredeneren doormiddel van smoesjes. Het begrip smoes is filosofisch
interessant; het betekent: het complex van redenen dat je aanvoert om iets
goeds niet te doen, iets verkeerds niet te laten of je ergens niets aan gelegen
te laten liggen.
Ten derde is het ondenkbaar dat er niet
elders in het heelal planeten zullen zijn waarop de omstandigheden zo gunstig
zijn dat de mensen beter met hun geweten overweg kunnen. Zij zouden dan met
minder dwaasheden komen en minder last hebben van schuldgevoelens. Ook dat
echter zou niet mogelijk zijn als er geen weten van de waarheid was. Dit houdt
echter onmiddellijk in dat toch ook daar het begrip schuld geldig is, zij het
in mindere mate. Het schuldbesef en natuurlijk ook het zich doen gevoelen van
het geweten zijn door de christelijke en islamitische godsdiensten uitvoerig
misbruikt om de mensen klein te maken en onder de duim te houden. Vervang de waarheid
oftewel het bewustzijn door god en maak
van het begrip schuld een incidentele zaak in plaats van een universele en de
schrik zit er voorlopig behoorlijk in. Merk op dat in dit verband de schuld
ook verwijtbaar is geworden en dat er wordt gesuggereerd dat hij te delgen, in
te lossen zou zijn. En dat moet dan uiteraard doormiddel van gehoorzaamheid aan
de geestelijken geschieden. Het universele schuldgevoel is een bijzonder
efficiënt machtsmiddel gebleken en het heeft onvoorstelbaar veel leed
teweeggebracht. Zoals gezegd is dat ook in de Islam het geval. Nogmaals wijs ik
er op dat er van ons begrip beter weten niet gesproken kan worden in verband
met de wetenschappelijke kennis. Wat de mensen op dat gebied niet weten kan op
een bepaald moment nooit beter geweten worden. En als de situatie zo ligt dat
bepaalde mensen beter zouden kunnen weten omdat de betreffende kennis elders
wel degelijk voorhanden is, dan is deze dwaasheid geen universele
aangelegenheid, maar een incidentele en bovendien een die goed te maken is door
je op de hoogte te stellen. Bovendien heeft dit beter weten betrekking op de
voorstelling als zodanig, terwijl het universele beter weten en de daarbij
behorende schuld betrekking heeft op de waarheid, immers: datgene dat zich aan
de voorstelling afspiegelt! Omdat we hier te doen hebben met een zaak van het
bewustzijn valt deze schuld niet te kwantificeren, dat wil zeggen in waarden
uit te drukken. Praktisch zou je het beste van een soort van gevoel, een sfeer
kunnen spreken. Elke andere schuld is daarentegen te kwantificeren en bijgevolg
ook in te lossen. Toch houdt de mensheid op den duur op schuldig te zijn. Dat
is namelijk het geval als het volwassen zijn ingetreden is. Het beter kunnen
weten gaat immers gelden als en voor zover er iets mis is met het zich
afspiegelen van de waarheid. Deze onvolkomenheid is het gevolg van een
niet-realistische voorstelling en, daarmee samenhangend, een afwijzen van de
werkelijkheid als beeld. Dat echter zijn nu precies gebreken die de volwassen
mens overwonnen heeft: hij is geheel en al terecht bij zichzelf en als zodanig
gelden voor hem zowel bewustzijn als zelfbewustzijn, zowel beeld als
voorstelling. Voor hem is het zich afspiegelende juist een toetssteen, een
baken en een leidraad voor het leven. Daardoor verkeert hij blijvend in een
situatie van beter weten, hetgeen overigens niet betekent dat hij alwetend zou
zijn of dat hij het beter zou weten dan een ander. Het betekent dat hij steeds
afgaat op zijn beter weten en dus op zijn beste weten en dat is nu precies
datgene dat voor hem de waarheid is.
Profeten-1
; Profeten-2 ; profeet
No. 160
Als in de toekomst de mensen volwassen
individuen zijn geworden laten zij vanzelfsprekend weer gelden dat de mens ook
nog bewustzijn is en dat die zaak zich bij wijze van beeld aan de voorstelling
afspiegelt. Als en voor zover zij dat laten gelden gaan zij steeds af op hun
beste weten en zij luisteren naar hun geweten. Dat wil niet zeggen dat zij dan
heiligen zijn geworden die van alles weten hoe het zit en vooral hoe het moet
en die nooit meer fouten zullen maken. Een dergelijk beste weten zou westers
van aard zijn: doelgericht, kwantitatief en normatief. Het gevolg geven aan hun
beste weten echter houdt in feite alleen maar in dat de enige toetssteen, die
de mens inzake de werkelijkheid heeft, ook als zodanig functioneert. Dat sluit
gebrekkigheid en het maken van vergissingen in genen dele uit, maar het houdt
in dat men het samenhangen met de werkelijkheid en het leven nimmer verbreekt.
Het maken van een vergissing tast die samenhang niet aan omdat het een
vergissing qua beste weten is en dat leidt tot een heel ander resultaat dan
helemaal niet op beste weten afgaan maar op vastgelegde voorstellingen waarvan
je bij voorbaat al zeker kunt zijn dat ze niet kloppen. Er is alle reden om met
een begrip als schuld uiterst voorzichtig om te gaan. Al eeuwen lang hebben wij
van de geestelijken uit de christelijke kerken gehoord dat wij schuldig zouden
zijn. Niemand weet waarom dat het geval is en nog minder is duidelijk waaraan
wij dan wel schuldig zouden zijn, maar toch wordt het al zo'n kleine twintig
eeuwen beweerd en merkwaardigerwijs door heel veel mensen voor waar gehouden.
Hierbij vallen twee dingen op, ten eerste het feit dat de mensen er blijkbaar
gevoelig voor zijn dat ze een schuldgevoel aangepraat wordt en ten tweede dat
ze min of meer als vanzelfsprekend de schuld bij zichzelf als behorend tot de
onderste lagen van de samenleving leggen.
Eventueel kun je als derde opvallende feit
vermelden dat en het voor schuldig verklaren en het aan de onderkant van de
samenleving situeren van die schuld typische streken van de na de oudheid
gestichte christelijke godsdiensten en islamitische godsdiensten zijn. Die
godsdiensten zijn, zoals ik al eerder heb laten zien, intellectuele
constructies van mensen die cultureel in het teken van het begrip macht zijn
komen te staan. De bewustwording van dat begrip en de praktische
verwerkelijking ervan zijn ontwikkelingen van de mensheid van na de oudheid. Om
macht te willen uitoefenen moet het in zichzelf gescheiden zijn van de
werkelijkheid op de voorgrond zijn gekomen: het (de) een moet gescheiden zijn
van het (de) ander. Bovendien moeten een en ander als zaken van waarde
beoordeeld worden, zodat er als resultaat een onderscheid in hoger en lager te
voorschijn komt. De intellectueel geconstrueerde godsdiensten zijn gericht op
de werkelijkheid als het begrip geest. Dit begrip is te vertalen als
niet-materie en dan ligt het in de logica dat men de materie en het materiele
als een lagere werkelijkheid beschouwt. Deze werkelijkheid is niet zomaar
lager, maar zij is ook nog onwaardiger. De gewone mensen, die steevast
de ploeterende, uitgebuite, armoedige onderlaag van de samenleving vormen,
behoren dus tot de onwaardige lagere werkelijkheid en daarom moet er
noodzakelijk macht over hen uitgeoefend worden. En het is natuurlijk de bovenlaag
die gerechtigd is dat te doen. Zij heeft daartoe de beschikking over een
cultureel psychologisch instrument dat buitengewoon effectief is: het vage
gevoel in de mensen schuldig te zijn vanwege het feit dat hun geweten hen zegt
dat zij beter hadden kunnen weten. Dat gevoel komt pas na de oudheid sterk
opzetten. In de oudheid lag de verbondenheid met zichzelf als bewustzijn op de
voorgrond, en dus was er ook aandacht en respect voor de werkelijkheid als
beeld, zoals die zich aan de voorstelling afspiegelt.
Op grond daarvan was er wel een besef van
gebrekkigheid, omdat een mens steeds fouten maakt, en een besef van kleinheid,
omdat een mens zichzelf nietig vindt in vergelijking met het grote geheel, maar
er was niet of nauwelijks een schuldbesef op grond van het geweten. Met het
inzetten van de nieuwe tijd richt de mensheid zich op zichzelf als
zelfbewustzijn en daarmee komt de maat bij de voorstelling te liggen. Vanaf dat
moment is de werkelijkheid als beeld en dus ook als bewustzijn een in
toenemende mate verwaarloosde en steeds meer afgewezen zaak. Omdat men het dan
niet meer weet ontstaat het gevoel dat men het wel had kunnen weten. In dat gat
in de markt zijn het christendom en de islam maar al te graag gesprongen. Zij
zijn onmiddellijk begonnen de lagere mensen te onderwerpen en daarbij speelden
zij gewetenloos in op dat vage gevoel van schuld. Het universele, vage
schuldgevoel kreeg vanuit de godsdienst schijnbaar een inhoud: de schuld was er
een tegenover god omdat er niet volgens zijn geboden geleefd en gehandeld werd
- zeker niet door die lagere, stoffelijk ingestelde ploeteraars die nog steeds
niet wilden erkennen dat men niet bij brood alleen behoort te leven. Het was
derhalve voor die sloebers zaak om de voorschriften en geboden van de
vertegenwoordigers van god nauwgezet op te volgen teneinde de schuld gedelgd te
krijgen. Wat is er toen gebeurd? Het verwaarlozen van de zich afspiegelende
werkelijkheid als beeld, met als gevolg dat men niet naar beste weten leeft en
handelt, werd geniepig verdraaid tot ongehoorzaamheid aan god, en omdat deze
verdraaiing zo bedrieglijk dicht bij de werkelijke situatie ligt werd het
verschil niet gezien zodat men er gretig intrapte... De culturele wurggreep op
het geweten van de mensen heeft onvoorstelbaar veel leed aangericht en doet dat
vandaag nog. Omdat de godsdienstige folteraars daarbij laaghartig een
schuldbegrip hanteren is het voor het filosoferen moeilijk en zelfs gevaarlijk
over het filosofische begrip schuld na te denken.
De
kans om daarbij ongemerkt af te glijden naar a) een denken in hoger en lager en
b) een denken in meer of minder schuldigen is dan levensgroot aanwezig. Wat dit
laatste betreft: het is opvallend hoezeer dit nog steeds plaatsvindt. Vrijwel
iedereen ziet moeiteloos kans om de schuld van allerlei maatschappelijke en
politieke mislukkingen bij de gewone mensen, het volk, de massa, het
proletariaat en dergelijke te leggen. Omdat die mensen bier zitten te drinken
bij de televisie gaan zij niet meer naar protestvergaderingen om te pogen de
regering en het kapitalisme te breken, beweert men onder andere. Steeds weer
krijgen de mensen de schuld, ze zijn apathisch, materialistisch, dom, lui; ze kennen geen hogere
waarden, ze consumeren maar en ze missen een ideologie en ze hebben het te
goed... Dit zijn allemaal uitingen van een denken in hoger en lager, tezamen
met schuld. Dat denken vindt vooral plaats bij de bovenlaag, maar ook bij de
goedbedoelende, wat meer ontwikkelde, arbeiders van vroeger. Menig politiek
denkend iemand vindt trouwens nog steeds dat de wereld zou veranderen als de
mensen gezamenlijk de straat op zouden gaan en revolutie zouden maken.
Inderdaad zou alles veranderen als iedereen zoiets zou doen, maar daarom gaat
het niet. Het gaat om het feit dat automatisch en betrekkelijk liefdeloos aan
iedereen verweten wordt niet geïnteresseerd te zijn in de goede zaak. Met zo'n
verwijt echter stelt de mens zichzelf als schuldige en als lagere en door dat
te doen vertekent hij de werkelijke verhoudingen, met onder andere als gevolg
dat hij voorlopig ook als individu nog lange tijd het slachtoffer van allerlei
louche praktijken van hogergeplaatsten zal zijn.
Juist die schuldige, die ook nog van lager allooi is, is typisch de onvolwassen
mens, die voortdurend ondergeschikt is aan van alles en nog wat, maar zelden
aan iets goeds!
Het schuldbegrip waarom het nu gaat heeft
als kenmerk het niet- verwijtbare, de omstandigheid dus dat de mensen er niets
aan kunnen doen dat zij handelen zoals ze handelen en tegelijkertijd, op grond
van het voor iedereen gelden van het bewustzijn en de werkelijkheid als beeld,
toch beter hadden kunnen weten. De mogelijkheid om beter te kunnen weten berust
niet op kennis, maar op zien van datgene dat zich aan de voorstelling
afspiegelt, dus: de werkelijkheid als beeld. Vanaf het moment echter dat iemand
iets bedacht heeft aan dat beeld en daarvan mededeling heeft gedaan kun je ook
van kennis spreken en dan treedt al spoedig de situatie op dat bepaalde
handelingen wel degelijk verwijtbaar zijn geworden. Vanzelfsprekend is daartoe
een vereiste dat bedoelde tot kennis geworden mededelingen een algemeen
aanvaard karakter hebben gekregen. Een voorbeeld daarvan is de afschaffing van
de slavernij in de vorige eeuw: na verloop van tijd werden de aanvankelijk bij
slechts enkelen levende inzichten omtrent de onmenselijkheid van slavernij
gemeengoed en vanaf dat moment werd het handhaven van de slavernij verwijtbaar,
al spoedig ook juridisch. Zo pretenderen wetgevers dat zij al bij voorbaat het
recht hebben de mensen dingen te mogen verwijten, louter op grond van het feit
dat een heel complex van handelingen en gedragingen nauwkeurig in de wetboeken
als wel of niet afkeurenswaardig en strafbaar beschreven staat. Ze stellen
zonder meer dat iedereen geacht wordt de wet te kennen, op grond waarvan zij
het redelijk vinden de mensen onder omstandigheden van allerlei te verwijten.
Zonder het al bij voorbaat als verwijtbaar stellen is inderdaad de wet niet te
handhaven, maar het is natuurlijk wel de vraag in hoeverre die zogenaamde wet redelijk
is, dat wil zeggen: een getrouwe weergave is van datgene dat zich aan de
voorgestelde werkelijkheid afspiegelt, dus uitdrukking is van de werkelijkheid
als beeld.
Inzake de vraag of het begrip schuld al of
niet samengaat met het begrip verwijtbaarheid kun je ook bij de filosofie
interessante voorbeelden vinden. Vooral vind je die bij de filosofie uit de
tweede helft van de 18e en het begin van de 19e eeuw, toen de filosofen nog in
belangrijke mate universele geleerden waren, die verstand hadden van nagenoeg
het gehele terrein van de toenmalige wetenschap. Als eerste denk je dan aan
Johann Wolfgang (von) Goethe (1749-1832), maar ook
aan de Idealistische filosofen, met als belangrijkste vertegenwoordigers
Immanuel Kant
(1724-1804) en Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831). Er zou niets aan de
hand zijn als zij zich als filosofen bij de grondslagen van de filosofie hadden
gehouden, onder andere deze om geen wetenschappelijke uitspraken te doen,
vanwege het feit dat die slechts over voorlopige waarheden gaan. Zij hadden
beter moeten weten, maar toch deden zij dergelijke uitspraken, hetgeen voor
latere vakgenoten aanleiding is geworden hen niet helemaal serieus te nemen -
wat overigens ook niet van veel filosofisch inzicht getuigt. Een ander
voorbeeld van beter kunnen weten, zeker voor een filosoof is het volgende: toen
Hegel tot de filosofische slotsom kwam dat de mensheid onvermijdelijk in een
zich breed makende middelmaat zou vastlopen als het democratische denken zich
zou doorzetten, maar dat het - indachtig het Pruisische voorbeeld - gelukkig in
de rede lag dat er in de toekomst verlichte vorsten zouden zijn die de mensen
voor zouden gaan op de weg naar het goede, waren er tegelijkertijd elders in
het westen al denkers die via het socialisme naar de vrije individu wilden. De
socialistische Graaf de Saint-Simon (1760-1825) bijvoorbeeld propageerde de
gloednieuwe Amerikaanse vrijheidsidealen, weliswaar niet zonder christelijke
elementen, en Francois Fourier
(1772-1837) bepleitte levensgemeenschappen waarin ieder individu naar eigen
kunnen en in volle vrijheid zou werken aan het geheel.
Zonder te willen beweren dat deze en
dergelijke denkers nu zo helder over de mens als individu dachten, is toch
staande te houden dat zij maatschappelijk meer inzicht in de (westerse) mens en
zijn ontwikkeling hadden dan genoemde filosofen, die over het algemeen niet
verder kwamen dan het ouderwetse Du sollst van Kant (de zogenaamde
Categorische Imperatief). De werkelijkheid als beeld, voor zover die door de
mensen afgelezen wordt aan hun eigen voorstelling van de werkelijkheid, roept
dus de niet- verwijtbare schuld op. Er is een kwalitatief verschil tussen het
beeld en de voorstelling, waarbij de verhouding zo ligt dat het beeld de
werkelijkheid afspiegelt en de voorstelling de realiteit weergeeft. Anders
gezegd: het beeld is in principe absoluut (=van niets afhankelijk, fundamenteel
en onder alle omstandigheden waar), terwijl de voorstelling relatief is (=van
velerlei tijdgebonden en plaatsgebonden factoren afhankelijk). Omdat de
werkelijkheid als beeld steevast uitdrukking van de absolute werkelijkheid als
bewustzijn is kan zij bij de alsnog onvolwassen mensen tot een besef van
tekortschieten aanleiding geven, wanneer zij namelijk gesteld wordt tegenover
de voorstelling, die immers incidenteel door de mensen zelf gemaakt wordt. Is
die voorstelling straks volwassen, dan is automatisch het kwalitatieve verschil
tussen beeld en voorstelling opgeheven, en wel omdat beide tegelijkertijd
volledig tot hun recht komen. Behalve dat het beleven van het beeld tot een
niet- verwijtbare schuld leidt kan er, vaak samengaand met dat algemene
schuldbesef, nog iets anders optreden. Ik benoem dat met het begrip
liefdesheimwee. Hoe je het echter noemen wilt, het gaat in ieder geval om een
verlangen naar die vredige, liefelijke en schone werkelijkheid die de mens
onder omstandigheden beleeft aan zichzelf als bewustzijn. Dat beleven echter
moet op de een of andere manier gestalte krijgen en daardoor opgeroepen worden.
Op zichzelf leidt het slechts tot het door mij besproken vage schuldbesef, maar
via iets of iemand kan het wakker worden en dan komt het voor de dag als
houden-van.
Dat wil zeggen: men gaat houden van
datgene of diegene die in het teken van die schone wereld van het bewustzijn
staat. Dat houden-van wordt gekarakteriseerd door heimwee, een terugverlangen
naar iets dat mooi en goed was. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) was
iemand van wie de mensen gingen houden, zozeer zelfs dat hij door menigeen als
de verlosser werd gezien. Zijn charisma kwam voort uit zijn vermogen de mensen
te confronteren met de werkelijkheid als beeld. Hij hield de arme sloebers,
vernederd, vertrapt en uitgebuit, voor dat de wereld hun wereld is en dat het
slechts een daad van willen zou zijn om die wereld op slag in een goede te
veranderen. Uiteraard legde hij voortdurend de nadruk op de fundamentele
vrijheid van alle mensen en ook op het feit dat verandering van de wereld een
kwestie van een ander besef is en zeker niet in de eerste plaats een politieke
zaak, zoals de toenmalige socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra
(1860-1930) verkondigde. Domela vertegenwoordigde datgene waarvan ik gezegd heb
dat de mensen beter hadden kunnen weten, zonder dat hen verweten kan worden dat
zij niet beter wisten. Zo werd hij symbool voor een goede, vrije en
rechtvaardige (anarchistische) wereld. Het liefdesheimwee heeft overigens alles
met de werkelijkheid als bewustzijn te maken en daarom is het zaak die
werkelijkheid goed te leren begrijpen. Als het evenwel gaat over het
schuldbesef waarop de godsdiensten speculeren dan is voor de werkelijkheid als
beeld god ingevuld en de voorstelling wordt vervangen door het verschijnsel,
dat wil zeggen: de samengeklonterde materie. Zo krijg je de tegenstelling
tussen god en mens, logisch voorzien van een nimmer in te lossen schuld.
Bladwijzers: KANT- nrs. 01
, 02 , 03 , 04 , ;
Loutering-1 Louteringsproces-2
Uit de Griekse cultuur is het begrip Eros
bekend. Dat begrip is goed te vertalen met liefdesverlangen. Dat echter is niet
precies hetzelfde als wat ik bedoel met liefdesheimwee, hoewel toegegeven moet
worden dat het verschil nogal subtiel is. Het begrip liefdesheimwee houdt een
terugverlangen in, en wel naar zichzelf als bewustzijn. Dat is een
terugverlangen naar een werkelijkheid waarvan je wel moet houden, het is zoiets
als heimwee naar huis of naar de moederlijke veiligheid en warmte. Uiteraard is
dat heimwee qua menselijke ervaring een psychische zaak, maar als je je
afvraagt wat de essentie van het liefdesheimwee is, dan moet het antwoord zijn
dat het om de werkelijkheid als bewustzijn gaat. Bij het begrip Eros gaat het
om het liefdesverlangen, in die betekenis dat er een uitzien is naar een
toekomstige situatie waarin de nu nog uiteen zijnde grootheden het een en het
ander harmonieus ineen zullen zijn. Het verlangen van Eros is dus vooruit gericht
en heeft betrekking op het een buiten en naast het ander, terwijl het
liefdesheimwee daarentegen gekenmerkt wordt door zijn achterwaarts gericht zijn
en het feit dat de grootheden het een en het ander in een eeuwig
onveranderlijke toestand van ineen-zijn verkeren. Je zou hier kunnen spreken
van een oertoestand. Overigens moet voor alle duidelijkheid opgemerkt worden
dat het begrip ineen-zijn hetzelfde is als het begrip liefde. Bovendien is er
nog het volgende van te zeggen: het terugverlangen naar een oertoestand moet
niet in historische zin opgevat worden, als zou het gaan om een toestand waarin
de mensheid ooit in het verleden verkeerde. Je zou dan kunnen denken aan de
oudheid en datgene dat ik daarvan gezegd heb in verband met het feit dat de werkelijkheid
als bewustzijn toen bij de mensen op de voorgrond lag. Zou het daarom gaan, je
zou van een algemeen cultuurbesef moeten spreken, een besef dat vaag op de
achtergrond van het leven meespeelt. Het begrip liefdesheimwee echter slaat op
iets dat de individuele mens ondergaat.
Het heeft betrekking op vroegere momenten
van het eigen persoonlijke leven, en dat zijn dan momenten waarin men een
gevoel van geborgenheid, van warmte en van liefde ondergaan heeft. Je kunt het
onderscheid ook nog op een andere manier uitdrukken. Het begrip Eros berust
eigenlijk op een idee, en wel een die voortkomt uit een begrip, namelijk het
begrip liefde oftewel ineen zijn. Als idee is er van een zelfbewuste zaak te
spreken, zij het dan een zelfbewuste zaak die op de werkelijkheid als
bewustzijn gericht is. Volgens die idee zal het uiteen zijn van het een en het
ander straks, als een soort van slotakkoord van de werkelijkheid, overgaan in
ineen-zijn. Naar die toestand kan men verlangen. Het begrip liefdesheimwee
evenwel is een psychische zaak. Het betreft een verhouding in en van de
werkelijkheid die zich in een mens heeft laten gevoelen. Die verhouding behoort
tot het begrip bewustzijn. Ter wille van de duidelijkheid kun je ook spreken
van een zich herinneren van eigen bewustzijnstoestanden. Denkend aan Domela
Nieuwenhuis kun je zeggen dat hij geen vroegere perioden van de mensheid
opriep, maar individuele herinneringen aan vroegere sferen en gevoelens. Omdat
die in het verleden beleefd zijn kan de zaak wakker geschud worden en als het
ware bewust gemaakt. In de Russische cultuur (misschien beter: de Slavische
cultuur) speelt het liefdesheimwee trouwens een grote praktische rol. In
dagelijks leven en kunst valt een bijzondere warmte op, opvallend omdat die bij
de westerse cultuur ontbreekt. Je kunt bijvoorbeeld denken aan schrijvers als
Maxim Gorki (De bittere, 1868-1936) in verhalen als
Barrevoeters en Onder de levenden. En aan het gehele werk van Fjodor Dostojewski (1821-1881). Je kunt denken aan
componisten als Modeste Moessorgki (1839-1881), de
vele schilders van iconen en de gigantische schat aan volksmuziek en
kerkmuziek.
Alles is doortrokken van een niet te
definiëren warmte. Dat blijkt onder andere ook uit het feit dat de Russische
mens het besef heeft dat een misdadiger in de eerste plaats een ongelukkige is
die recht heeft op medelijden en dat hij pas in de laatste plaats iemand is die
gestraft moet worden. De verbanning naar Siberië is dan ook niet zozeer een
straf - hoewel de misdadigers ongewoon hard en onmenselijk werden aangepakt als
wel een loutering
om via bewustwording van de schuld te komen tot boete. Hierbij kun je denken
aan de roman Schuld en boete (misdaad en straf) van Dostojewski (1866). De
warmte in de Russische cultuur behoort bij het liefdesheimwee. Omdat dit
heimwee betrekking heeft op de werkelijkheid als bewustzijn heeft de Russische
cultuur ook in sterke mate een religieuze sfeer. De Russische mens verlangt
steeds terug naar datgene waarmee hij wezenlijk een eenheid vormt en dat is
voor hem het goddelijke, gepersonifieerd in Christus van wie hij zegt dat die
werkelijk tussen het volk in leeft. De door mij besproken schuldeloze schuld en
het liefdesheimwee zijn, ieder op eigen wijze, gevolgen van het zich
afspiegelen van de werkelijkheid als bewustzijn aan de werkelijkheid als
voorstelling en beide zijn er omdat het bewustzijn, vergeleken bij de
voorstelling, niet goed uit de voeten kan zolang de mens nog Onvolwassen is. Je
kunt ook zeggen dat bij de onvolwassen mensen de voorstelling domineert over het
beeld. Om te weten wat er in deze situatie voor de mens verloren gaat en om
tegelijkertijd te weten hoe het leven voor de mensen zou kunnen zijn, is het
goed om nog eens opnieuw de werkelijkheid als bewustzijn te bekijken. Dan
herinneren wij ons dat voor elk levend wezen, van het meest onaanzienlijke
eencellige verschijnsel tot en met het meest innig samenhangende verschijnsel
mens, het begrip bewustzijn geldt. Dat bewustzijn vertoont zich, in het kort
gezegd, als een zich reactief gedragen ten opzichte van de buitenwereld.
Dat zich gedragen geschiedt zomaar vanzelf
(domweg!) , maar bij de mens is de situatie zo dat hij er weet van heeft -
zonder dat dit overigens betekent dat iedereen van dit feit op de hoogte is.
Dat de mens weet heeft van zichzelf als bewustzijn komt voort uit de situatie
zelfbewustzijn die typerend is voor het verschijnsel mens. Ik zal daar nog
uitvoeriger op terugkomen, maar op dit moment is van belang in te zien dat het
zelfbewustzijn er de oorzaak van is dat de mens (in principe) alle begrippen
kent die voor het bewustzijn gelden. Beter is het echter om meteen al te
begrijpen dat de van nature ontstane verhoudingen binnen de situatie bewustzijn
voor de mens geworden zijn tot begrippen, die als zodanig door hem geweten
(kunnen) worden. Dat weten verdient enige toelichting; in onze westerse cultuur
heeft het begrip weten automatisch tot inhoud dat men ervan op de hoogte is hoe
iets zit, uiteraard als resultaat van analyse. Het is echter aan te raden
hiervoor het begrip kennen te gebruiken en het begrip weten te reserveren voor
zelfbewustzijn van datgene dat ergens voor geldt. In deze zin weet de mens van
de verhoudingen binnen het bewustzijn - ook al is hij desnoods totaal niet op
de hoogte van het hoe en waarom. Dit weten van het bewustzijn leidt ertoe dat
de begrippen van het bewustzijn, zoals samenhang, harmonie, schoonheid, warmte
en dergelijke, van toepassing worden gebracht op de concrete werkelijkheid van
de verschijnselen, dus op het heelal. Dit heelal, als een zogenaamd objectieve zaak,
echter beantwoordt helemaal niet aan die begrippen. Het is de mens die zelf die
begrippen projecteert op de verschijnselenwereld en er dus meteen iets anders
van maakt. Dat andere is niet fout, het betreft wel degelijk de werkelijkheid,
maar dan anders..
Loutering-1 Louteringsproces-2
Het verlangen naar ineen-zijn, historisch
uitgedrukt in voorstellingen van een toekomstig paradijs of, in evangelische
termen, van het koninkrijk Gods is een van de mogelijkheden waarin het voor de
mens kenbaar zijn (het zelfbewust ervaren) van de zich afspiegelende
werkelijkheid als bewustzijn uitloopt. Een andere mogelijkheid is het
terugverlangen naar vroegere ervaringen en dat heb ik liefdesheimwee genoemd.
Als derde heb ik ook melding gemaakt van een schuldgevoel dat gevolg is van het
zich laten gelden van het feit dat een mens vaak tekortschiet omdat hij beter
had kunnen weten. Al deze verschijnselen hebben betrekking op de verhouding
tussen het bewustzijn, het beeld als een zich aan de voorstelling afspiegelend
bewustzijn en de voorstelling zelf. Deze mogelijkheden doen zich universeel
voor: daar waar sprake is van een mens is ook sprake van die symptomen, althans
als het over de vooralsnog onvolwassen mens gaat. Dat geldt dus over de gehele
wereld. Een andere vraag is echter hoe die symptomen onder omstandigheden voor
de dag komen in de ene cultuur en hoe in de andere. Uiteraard kent dat zich
manifesteren grote tijdelijke en plaatselijke verschillen. Om die te leren
kennen moet je niet bij de filosofie zijn, maar bij een of andere onderzoekswetenschap, zoals de sociologie, de antropologie of iets
dergelijks. Ook wat dit betreft kun je weer opmerken dat het filosofisch geen
zin heeft opsommingen te geven van symptomen bij bepaalde mensen of groepen.
Tegenover elk voorbeeld staat steeds een tegenvoorbeeld. Binnen het kader van
deze en dergelijke op symptomen berustende verzamelingen is niet te achterhalen
waarvan die symptomen het gevolg zijn omdat elke groep van verschijnselen weer
anders is.
Dit is trouwens een van de grootste
bezwaren die je kunt aanvoeren tegen de moderne opvatting dat wetenschappelijk
massaonderzoek het monopolie heeft om inzicht te verschaffen in de
werkelijkheid. Het verzamelt in feite alleen maar symptomen! Vooral in de
Russische cultuur komen de genoemde drie mogelijkheden van reactie op de
werkelijkheid als beeld op velerlei betrekkelijk gemakkelijk herkenbare wijzen
voor de dag. Dat hangt samen met het, bij andere gelegenheden door mij
onderbouwde, feit dat de Russische mens de aanleg heeft om straks de qua
cultuur volwassen mens te worden en als zodanig de westerse mens op te volgen.
Het begrip volwassenheid geldt voor een mens voor wie het, zich op de wijze van
het beeld aan de voorstelling afspiegelende, bewustzijn richtinggevend is voor
zijn leven. Omdat dit als aanleg in de Russische mens leeft vertoont hij zulke
merkwaardige verschijnselen, zoals die vooral in de literatuur en de
oorspronkelijk Russische muziek tot uitdrukking komen. Tot die verschijnselen
behoort niet het maatschappelijke en individuele getob dat tot voor kort door
de zogenaamd marxistische ideologen als het toppunt van socialisme en
communisme werd gepropageerd. Dat getob heeft zich als een vreemde zaak over de
sluimerende Russische cultuur heen gelegd. Het kan niet genoeg beklemtoond
worden dat de revolutie van 1917 van westerse aard was; de overwinnaars van de
revolutie waren allemaal westers geschoolde en westers denkende figuren die
slechts in zoverre Russen waren dat zij Russische ouders hadden en dat zij hun
toekomstvoorstellingen op het Russische volk projecteerden - vaak zonder dat
volk echt te kennen en ervan te houden... Op het ogenblik is nog niet duidelijk
in hoeverre die Russische aanleg zich onder het aan haar vreemde Leninisme
verder ontwikkeld heeft, maar dat die aanleg zich doorzet staat logischerwijs
vast! Dostojewski vertelt van een tweetal boeren die zich bij hun hut tegoed
deden aan grote hoeveelheden wodka.
Met het toenemen van hun dronkenschap
gingen zij elkaar tot steeds sterker staaltjes van moed uitdagen, totdat op
zeker moment de een de ander uitdaagt om op een Christusicoon te schieten.
Natuurlijk liet deze zich dat geen twee keer zeggen en dus schoot hij op de
icoon... om zich op hetzelfde moment te realiseren dat hij iets
verschrikkelijks gedaan had. Hij was niet te troosten en dus besloot hij
zichzelf een zware straf als boetedoening op te leggen. Nu is het merkwaardige
dat in zo'n geval de westerse mens na zou gaan hoe die schutter tot zijn daad
gekomen is en dat vervolgens als verklaring aanvoeren. Zo niet de Russische
geest: hoe iets gekomen is verklaart niets en is dus niet van belang, slechts
de misdaad als zodanig geldt. Daaraan is men schuldig, men had beter kunnen
weten en dus is men tekort geschoten. Men heeft een schone en goddelijke
waarheid aangetast. In Dostojewski’s roman Boze geesten komt de ingenieur Kirilov voor. Deze zoekt het ineen-zijn van alle dingen,
door hem verwoord in termen van gelijk worden aan god. Dit liefdesverlangen
meent hij te kunnen bevredigen door zelfmoord te plegen. Zo'n zelfmoord is niet, zoals binnen de westerse
cultuur voor de hand zou liggen, een willen ontsnappen aan ellende, wanhoop en
verdriet, maar het is een ergens willen zijn, namelijk in de werkelijkheid als
ineen-zijn. Kirilov wil bij god zijn, net als
trouwens de typisch Russische drinker die zich letterlijk naar god drinkt en
die zich daarbij geen beperkingen oplegt en ook niet beschaafd aan zijn glaasje
nipt, maar zo snel mogelijk van de kaart wil zijn. Zo zijn er talloze
voorbeelden te geven van merkwaardige Russische symptomen van reacties op de
werkelijkheid als beeld. Er is bijvoorbeeld ook een gelijk opgaan van diepe
gelovigheid en helder rationeel atheisme. Dit is
mogelijk omdat de Russische mens alle schone verhoudingen die voor het
bewustzijn gelden en die hij aan het zich afspiegelende beeld beleeft zowel als
hoger, ruimer en verhevener als door en door menselijk ondergaat.
Je zou van hem kunnen zeggen dat hij de
ware christen is omdat voor zijn besef het (hogere) goddelijke tegelijkertijd
het (lagere) menselijke is. In die zin roept hij zijn vrienden en bekenden met Pasen toe: Christus is
waarlijk opgestaan. Dit atheisme, dat alweer door
Dostojewski schitterend getekend is in de figuur van Iwan Karamazow,
is niet te vergelijken met het westerse waarin alle schone verhoudingen van het
bewustzijn verworpen en ontkend worden. Dat gehele complex van reacties,
waarvan ik genoemd heb schuld, liefdesverlangen en liefdesheimwee is samen te
vatten onder het begrip religiositeit. Maar ook nu moeten wij opletten niet de
westerse inhoud van dit begrip te hanteren: in het westen betekent het dat je
je verbonden weet met de kosmos, het al of een universele geest. Dit begrip
verbonden zijn met vooronderstelt echter een scheiding tussen jezelf en dat
universele, en daarbij is die scheiding overbrugd door wat ik eerder een
relatie genoemd heb. De westerse religiositeit is dus een relationele zaak. Zo
niet de Russische, want voor de Rus gaat het om ineen-zijn van jezelf en het
universele. In feite is dit Russische religieuze besef als zodanig het enig
juiste, waarbij bovendien opgemerkt moet worden dat het nog in sterke mate
overeenkomt met het besef van de oudheid. Het Russische gevoel voor communisme,
(niet dat van de communistische machthebbers) berust in genoemde religiositeit.
Voor de goede orde: het bovenstaande dient eigenlijk alleen maar als
illustratie bij diverse symptomen die de mensen vertonen als gevolg van de
aanwezigheid van de werkelijkheid als beeld. Maar tegelijkertijd komt er
enigszins aan uit dat het volwassen gelden van het bewustzijn een mens oplevert
die gegrond is in volkomen andere werkelijkheidsverhoudingen dan de laatste
onvolwassen mens, namelijk die van de westerse cultuur, die overigens nog lang
niet naar zijn ware aard voor de dag gekomen is.
Voor het leven van de mensen spelen
begrippen die uit de werkelijkheid als bewustzijn voortkomen een cruciale rol.
Zo heb je de begrippencluster vrouwelijk-mannelijk die in zijn doorwerking naar
het dagelijkse leven nogal wat teweegbrengt tussen vrouwen en mannen. Wat dit
betreft moet ik evenwel meteen al voor de denkfout waarschuwen dat van genoemde
begrippen er een zou zijn die zonder meer behoort bij de vrouw en een die
uitsluitend voor de man zou gelden. De gehele cluster behoort bij elk mens,
zowel vrouw als man, maar het is wel een feit dat er een belangrijk onderscheid
is tussen de verhouding vrouwelijk-mannelijk bij de vrouw en diezelfde
verhouding bij de man. Tengevolge van dat onderscheid
is er in de praktijk van het leven enerzijds de enigszins aangename spanning
van de erotiek, maar anderzijds de bijna steeds gefrustreerde spanning
tussen vrouwen en mannen voor zover zij aan zichzelf en elkaar meerwaarden en minderwaarden toekennen. In heel oude
tijden, voor zover die bij het hedendaagse onderzoek achterhaald worden,
blijken zich complete strijdtonelen afgespeeld te hebben tussen vrouwen en
mannen. Bij enkele primitieve stammen komt dat trouwens tegenwoordig ook nog
voor, althans zijn er duidelijke restanten van op die strijd berustende zeden
en gewoonten terug te vinden. Het zou daarbij gegaan zijn om de pogingen van
mannen om de vrouwen een kosmisch en religieus geheim te ontfutselen, het
geheim namelijk van het leven en het voortbrengen van leven. Het geheim dus van
de Grote Baarmoeder zoals het bezit daarvan toegeschreven werd aan de Magna
Mater, de Oermoeder die aan het begin der tijden overal dominant aanwezig was.
In zekere zin ook voor vandaag een interessant thema omdat, zoals ik hoop te
laten zien, het mannelijke denken er nog steeds op uit is het vrouwelijke en
het daarmee corresponderende natuurlijke aan zich te onderwerpen en vervolgens
de wet op te leggen.
Niet alleen echter ging het om het
afhandig maken van een geheim, maar ook en vooral om het neutraliseren van de
macht van de vrouwen om alles in zich te laten verzinken, dat wil zeggen terug
op te nemen in de alles omsluitende baarmoeder. Deze brengt het leven voort
maar neemt het ook weer in zichzelf op. Dat was voor de mannen buitengewoon
bedreigend en dus moest dat gevaar afgewend worden. Deze en dergelijke
toestanden waren vroeger geen uitzondering maar regel en daarom kunnen zij met
recht als (voorlopig) voorbeeld van intense doorwerking in het dagelijkse leven
gesteld worden. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de besnijdenis van vrouwen,
doorgaans gepaard gaande met het dichtnaaien van de vagina, oorspronkelijk op min
of meer symbolische en rituele wijze de bedoeling het onmogelijk te maken dat
de baarmoeder alles verzwelgt. Wat dit betreft heeft het zin het boek De roof
van het vrouwengeheim te lezen, een studie naar de mythe van de dictatuur der
vrouwen en het ontstaan der geheime mannengenootschappen, die Fokke Sierksma (1917-1977) in 1962 het licht deed zien. Afgezien
echter daarvan is het ook filosofisch na te gaan dat men het alles omvattende
karakter van de werkelijkheid als bewustzijn in het begin der menselijke tijden
in hevige mate onderging en onvermijdelijk als bedreigend ervoer. Vanwege het
levensbelang van de werkelijkheid als bewustzijn wil ik thans opnieuw nagaan
hoe het zit met die werkelijkheid om er achter te komen hoe de verhoudingen
tussen het vrouwelijke en mannelijke liggen, niet alleen in de erotiek, de
seksualiteit en de liefde (in die volgorde) maar ook binnen het kader van
samenleving en maatschappij. Het gaat bij het bewustzijn om de in de levende
werkelijkheid aanwezige materiële trilling die van zodanige aard is dat de
gehele werkelijkheid naar haar algemeenheid, oftewel naar de voor haar geldende
trillingsverhoudingen, er in vertegenwoordigd is.
Het
gaat dus om de op trillende wijze in de levende materie aanwezige waarachtige
werkelijkheid. Hierover heb ik al vaak gesproken, maar het is toch noodzakelijk
een aantal zaken nog weer naar voren te halen teneinde een helderder inzicht te
krijgen in onder andere de cluster vrouwelijk-mannelijk. Welnu: op een gegeven
moment ontstaat er ergens in de ruimte materie, bijvoorbeeld daar waar later
ons zonnestelsel zal blijken te zijn. Die materie vooronderstelt ruimte, maar
ruimte is niet het eerste wat zich aan de werkelijkheid bedenken laat; de
beweeglijkheden zijn het eerste. Wat dit betreft is het aardig om te vernemen
dat er op het ogenblik een aantal (theoretisch) natuurkundigen is dat speelt
met de idee dat de elementaire materie zou bestaan uit virtuele deeltjes,
d.w.z. uitsluitend denkbaar aanwezige en nog niet tot bestaan gekomen ietsen. Bovendien is te wijzen op de Engelse sterrenkundige
Fred Hoyle (geb.1915) die de theorie van de continue schepping van materie
ontwikkelde, maar die hem helaas in 1966 weer schijnt te hebben laten varen.
Hoe dan ook, filosofisch nadenkend kom je in ieder geval tot het ontstaan uit
de beweeglijkeden van materie die volhardt in haar bestaan doordat ze zich
bevindt in energetische velden, bestaande uit systemen van telkens vijf
beweeglijkheden die als systeem energetisch (bewegend) zijn en daarbij een
richting hebben. Het zijn gerichte energetische systemen waarvan de in principe
chaotisch gerichte energieen vanzelf ruimtelijke
patronen gaan vormen. Die ruimtelijke patronen zijn oorzaak van het ontstaan
van bouwstenen en daarmee begint het samenklonteren van de materie tot relatief
grote verschijnselen. Dat zichzelf samenstellen, dat samenklonteren, kan
onmogelijk uitblijven omdat we hier te doen hebben met een onbegrensde tijd en
ruimte. Altijd gebeurt het wel ergens en om dezelfde reden gaat zo'n proces
onvermijdelijk door totdat niet de grootste, maar de innigste structuur bereikt
is en de zaak zich niet verder kan structureren. Op dat moment treedt de
verwisselbaarheid op.
Een materiedeeltje bestaat namelijk uit
een structuur van drie
achtvoudige systemen van beweeglijkheden (brandpunten) waarin
samenhang voorkomt, maar ook trilling. Door de optimale innigheid kan zowel de
genoemde trilling als de samenhang behoren tot de ene bouwsteen, maar ook tot
de andere. Het kan zogezegd zo zijn, maar ook anders. Dit anderszijn
houdt een drietal denkbaarheden in: ten eerste is de optimaal innige structuur
er aanleiding toe dat het gehele verschijnsel in zichzelf beweeglijk geworden
is op de wijze van een totaaltrilling, en ten tweede zijn de afzonderlijke
trillingen van de bouwstenen binnen het verschijnsel geworden tot een trillend
geheel en ten derde is de samenhang verruimd van een in de bouwsteen beslotene tot een voor het gehele verschijnsel geldende.
Het eerste is te herkennen als het levend-zijn van het bedoelde verschijnsel en
het tweede als het feit dat dat verschijnsel bewustzijn heeft, terwijl de derde
denkbaarheid zich vertoont in het ondeelbaar zijn van het levende
verschijnsel. Alle drie deze eigenaardigheden, namelijk levend-zijn, bewustzijn
en onverbrekelijkheid gaan noodzakelijk samen. Feitelijk is het zo dat dit
allemaal mogelijk is doordat het begrip verwisselbaarheid gaat gelden, hetgeen
betekent dat de in de afzonderlijke bouwsteen opgesloten samenhang en trilling
zogezegd eigen grenzen te buiten gaan en geldig worden voor de gehele
samenstelling, het gehele verschijnsel. Zo gezien is er niets raadselachtigs
aan het optreden van het leven, mysterieus is alleen de natuurkundige kant van
de zaak: welke stoffen en energieen hebben op welke
manier samengewerkt om tot dat levende resultaat te komen? Dit echter heeft
betrekking op de vraag hoe het daartoe gekomen is, terwijl wij ons filosofisch
moeten afvragen hoe het zit.
No. 165
Er zijn in feite drie zaken aan de
optimale combinatie van bouwstenen te onderscheiden: ten eerste heb je die
totaaltrilling die zich manifesteert als het levend-zijn van het verschijnsel;
ten tweede is daar de trilling als geheel die wij als bewustzijn onderkennen;
ten derde heb je te maken met de samenhang die van het levende verschijnsel (de
cel) een ondeelbaarheid maakt. Door het optreden van de verwisselbaarheid zijn
de in de bouwsteen besloten trillingen niet langer aan zichzelf bepaald maar
zijn zij in het teken van het anderszijn komen te
staan. Het begrip het andere is ervoor gaan gelden, omdat van die trillingen is
te zeggen dat ze zo kunnen zijn, maar ook anders. Voor zover ze afwisselend zo
zijn vormen zij met elkaar de totaaltrilling en voor zover zij tegelijkertijd
anders zijn vormen zij een eenheid, namelijk de trilling als geheel. Dat geldt
ook voor de samenhang die aanvankelijk eveneens in de bouwsteen opgesloten was,
maar die in het optimaal innig samengestelde verschijnsel op de manier van
verwisselbaarheid gaat optreden. Daardoor ontstaat een stapsgewijze samenhang
in het verschijnsel, die symbolisch is weer te geven in de volgende cyclus:
A-B-C>B-C-D>C-D-E enzovoort. Samenhang bevindt zich uitsluitend
opgesloten binnen de structuur van de bouwstenen, namelijk in de
dubbelverhouding B-A en B-C (als B het centrale brandpunt is van de bouwsteen
A-B-C) en ook en vooral is samenhang te vinden in de levende cel.
Samenstellingen van meerdere cellen, dus organismen, kennen ook een inwendige
samenhang, eveneens uit te drukken in bovengenoemde cyclus. Buiten deze drie
mogelijkheden, namelijk bouwstenen, cellen en organismen, is er in het
materiele heelal geen samenhang. De hemellichamen derhalve hangen niet, zoals
velen menen, samen en diegenen die vinden dat dit wel het geval is bezondigen
zich aan holistische romantiek.
Wel echter maken alle hemellichamen deel
uit van een gigantisch kosmisch netwerk van relaties, dat ongetwijfeld veel
verfijnder is dan het wetenschappelijk onderzoek tot nu toe aan het licht heeft
gebracht en de theoretici hebben uitgedacht. Overal zit verband tussen. Dat
men, bijvoorbeeld binnen het holistisch denken, overtuigd is van een
allesomvattende innerlijke samenhang van het universum komt door een
eigenaardigheid van de mens zelf. Op grond daarvan romantiseert hij de
feitelijke stand van zaken en maakt er tenslotte iets verhevens van... Wat
overigens vergeleken bij de praktijk van het huidige analytisch technologische
denken tot een heel wat gezonder wereldbeschouwing leidt. Wat is nu die
totaaltrilling? Het is in ieder geval een veelheid van trillingen die op elkaar
inwerken omdat zij tot elkaar in steeds wisselende relaties staan. Van een
chaotisch bewegen, ieder naar eigen goeddunken, is volstrekt geen sprake. In
tegendeel: de zaak is door en door gecoördineerd. Elke beweging wordt mede
bepaald door de andere bewegingen. Een dergelijke totaalbeweging, veroorzaakt
door van elkaar afhankelijke en op elkaar inwerkende trillingen, kun je
benoemen met het begrip stroming. Het opmerkelijke van dit begrip is dat het
gaat over iets dat getrouw zichzelf blijft en tegelijkertijd in zichzelf nooit
een situatie herhaalt. Dus: in zichzelf steeds anders is. De oude Griekse
wijsgeer Herakleitos (ca.500 v.o. j.) placht te
zeggen dat je niet tweemaal in dezelfde rivier kunt baden. Volgens Plato zou
hij opgemerkt hebben dat alles stroomt: panta rhei!
Bij de totaaltrilling is het uitgangspunt
dat er afzonderlijke trillingen zijn die tot elkaar in relatie staan. Je hebt
het hierbij dus over de trillingen en de wijze waarop die tenslotte met elkaar
in verband staan. De stroming is uiteraard een kwantitatieve zaak en die berust
op een verschijnsel van een zeer bepaalde structuur, namelijk de meest innige.
Gaat het echter over de trilling als geheel, dan spreek je over de
samenstelling, het volledige verschijnsel, zelf. Het verschijnsel dat als een
enkelvoudige cel voor de dag komt. Voor dat verschijnsel geldt dat de er in
aanwezige trilling een geheel is. De verwisselbaarheid geldt, zoals al eerder
opgemerkt, ook voor de samenhang zoals die in de bouwsteen in een
dubbelverhouding aanwezig is en nu door het gehele optimaal innige verschijnsel
(de cel) heenloopt. Dit doortrokken zijn van samenhang leidt ertoe dat de cel
niet deelbaar is. Het niet-deelbaar zijn echter betekent niet dat de cel niet
stuk te maken zou zijn. Zoals bekend is dat wel degelijk te doen en het is
zelfs betrekkelijk gemakkelijk. Doe je dat echter, dan is de cel niet meer
levend en de te voorschijn gekomen brokstukken hebben niets meer gemeen met de
oorspronkelijke cel. Het is wat biochemische rommel.. . Een steen daarentegen
levert bij het stukmaken nog altijd stenen op en pas bij atomaire splijting
verliest de steen zijn specifieke eigenschappen. De samenhang binnen de cel is
dus in zoverre opmerkelijk dat zij essentieel is voor de cel, maar zij is toch
niet zodanig aanwezig dat zij het stukmaken van de cel onmogelijk maakt. De
oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat wij te doen hebben met een
stapsgewijze samenhang: er is samenhang omdat telkens het een met het ander
samenhangt. Zoals ik al eerder heb laten zien treedt het begrip samenhang op
waar twee brandpunten met elkaar vervloeien. De achtledige systemen, die die
brandpunten vormen, smelten met elkaar samen via een vrije beweeglijkheid die
zowel bij de ene als bij de andere behoort. Deze fundamentele samenhang is niet
te verbreken. Interessant is dat de mensen altijd al aangevoeld hebben dat
samenhang onverbrekelijk is: zij hebben het over het eeuwige van de liefde
gehad en over wat god samengebracht heeft zal de mens niet scheiden. Zou iets
dergelijks bij de levende cel uitsluitend het geval zijn, zij zou absoluut
onaantastbaar zijn.
Dat is echter niet zo, en wel omdat zij
ontstaan is als een steeds inniger wordende structuur van relaties, namelijk de
samenklonterende bouwstenen, die samenklonteren omdat zij aan elkaar
beweeglijkheid neutraliseren. Je kunt daarom van de cel zeggen dat zij een
netwerk van relaties is dat zich als een weefsel van samenhangen laat gelden.
Primair is dus dat netwerk. Ik had het over de holistische romantiek. Dat is
niet bedoeld als een sneer naar het holisme, maar gewoon als een constatering
van een feit. Holisten zijn tot de overtuiging gekomen dat in het universum
alles met alles samenhangt en op zo'n manier een geheel vormt. Deze overtuiging
blijkt echter niet met de feiten overeen te komen, en toch is te zeggen dat de
essentie van het holisme juist is. Hoe zit dat? Het antwoord is gelegen in het
gelden van de werkelijkheid als bewustzijn. Het kenmerkende van het bewustzijn
is dat het op trillende wijze de gehele werkelijkheid als een geheel inhoudt.
Het heeft namelijk genoemde totaaltrilling als inhoud. Binnen het levende
verschijnsel is de werkelijkheid dus een in alle opzichten samenhangend geheel.
Voor de planten en de dieren is dat een ongeweten vanzelfsprekendheid,
maar voor de mensen is het letterlijk een opmerkelijk feit dat er toe leidt dat
hij op een zeker moment een conclusie trekt: de werkelijkheid is een
samenhangend geheel. Inderdaad is zij dat, namelijk binnen de werkelijkheid als
bewustzijn. Zij is een geheel voor de mens. Denkt die mens nu dat de realiteit
zo is, dan geeft hij zich over aan romantiek. Het begrip romantiek is van
toepassing als en voor zover men bewustzijnsbegrippen, zoals schoonheid, liefde
en dergelijke, van toepassing acht op de verschijnselenwereld. Het samenhangen
binnen het menselijke bewustzijn leidt er voor de mens toe dat hij zichzelf
zinvol in de werkelijkheid een plaats kan geven, en daarmee ook alles waarmee
hij voor de draad komt, zoals zijn wetenschap, zijn technologie, zijn
maatschappij en zijn samenleving.
Astrologie-1,hoe zit dat? Astrologie-2 ; vervreemding-1
; vervreemding-2
; vervreemding-3
; vervreemding-4
en vervreemding-5
;
Er zijn denkers die vinden dat het
universum een volledig in zichzelf samenhangende heelheid is, zo ongeveer zoals
een levende cel een onverbrekelijke eenheid is. Zij gaan daarbij vaak zover dat
zij het universum als een organisme opvatten, dat wil zeggen: een door zichzelf
en in zichzelf georganiseerd samenhangend ondeelbaar systeem. Een dergelijke
opvatting is tegenwoordig tot op zekere hoogte populair en dat is eigenlijk wel
goed omdat er dan in ieder geval een tegenwicht is tegen het in de wetenschap
dominante positivistische denken. Er is zich een sterke reactie op dat
eenzijdig analytisch autoritaire moderne denken aan het ontwikkelen, voorlopig
evenwel nog vrijwel uitsluitend vanuit de hoek der holisten en New age denkers. Hun beweringen zijn volstrekt in strijd met
het in onze cultuur geldende denken en de daarmee overeenkomende opvattingen en
theorieën. Daarin speelt namelijk het begrip samenhang helemaal geen rol,
behalve als een ander woord voor de begrippen verband, relatie en dergelijke.
Op de een of andere manier speelt de samenhang in dat nieuwe denken echter wel
een rol. Iets anders is evenwel enerzijds de vraag of die gedachte omtrent een
in alles samenhangend universum wel juist is en anderzijds de vraag of de door
de wetenschappers gewoonlijk ingebrachte tegenargumenten nu wel zo houdbaar
zijn. Een voorbeeld van zowel het een als het ander vind je bij de astrologie. De astrologen beweren dat er
een innige en veelbetekenende samenhang is tussen bepaalde hemellichamen en de
individuele mens. Die samenhang zou bovendien na te rekenen zijn en in bepaalde
waarden uit te drukken. Bepalend daarbij is, vreemd en onlogisch genoeg,
het moment van je geboorte. De stand van de hemellichamen (de dierenriem) op
dat moment maakt uit hoe je karakter is en hoe je toekomst zijn zal.
Volgens mijn gedachtegang op grond van de
werkelijkheid als beweeglijkheden is wat de astrologen beweren absoluut
onmogelijk, maar het gaat er nu om hoe de wetenschappers reageren. Zij beweren
dan: a) er is nooit iets van samenhang gebleken, b) de afstanden
zijn te groot om wat dan ook op de planeet te laten inwerken, c) de
astrologische theorie stamt uit de grijze oudheid en is dus achterhaald en d)
de resultaten van de astrologie,
voornamelijk bestaande uit horoscopen, zijn niet verschillend van willekeurige
uitspraken en toevallige overeenkomsten van gebeurtenissen. Al deze argumenten
van de zijde van de wetenschap zijn ondeugdelijk omdat er van alle te zeggen is
dat er wellicht nog onvoldoende of op verkeerde wijze uitgevoerd onderzoek
achter staat. En wat punt d) betreft: misschien zijn de huidige
bekende astrologen niet voldoende thuis in hun vak of zien zij nog steeds
bepaalde grootheden over het hoofd. Trouwens, punt b) is ook
interessant. Diezelfde wetenschappers bouwen namelijk deeltjesversnellers,
voor het nemen van proeven met elementaire deeltjes, zo diep mogelijk onder de
grond om de invloed van allerlei kosmische achtergrondstraling te neutraliseren. Maar de
afstanden waren toch te groot? En er was toch nooit iets van inwerking
gebleken? Kortom, er is op grond van het bovenstaande geen reden om de
astrologen belachelijk te maken. Pas wanneer de wetenschappers laten zien hoe
het nu wel zit, mogen zij zich over de astrologie vrolijk maken. Dat is de eerste reden
om de astrologen, wetenschappelijk bezien, serieus te nemen - hetgeen niet
betekent dat zij gelijk hebben, maar wel dat zij op een behoorlijke
wetenschappelijke bestrijding recht hebben. De tweede reden is, zoals eigenlijk
al gezegd, dat er door deze en dergelijke mensen een appèl
wordt gedaan op een andere wijze van benaderen van en denken over onze
werkelijkheid. Een appèl dat broodnodig is!
Het gaat namelijk hier om dat al die
uitspraken over een samenhangende werkelijkheid, hoe idioot ze op zichzelf
desnoods ook zijn, verwijzen naar een essentiële verhouding in de mens die
juist in onze tijd zo verdrongen is dat de rampzalige gevolgen daarvan steeds
meer manifest worden. Je moet bedenken dat ook idiote uitspraken en opvattingen
gegrond kunnen zijn op vermoedens van de waarheid. Zo kun je best staande
houden dat dominees als regel onzin uitkramen, maar datgene waarover zij denken
te spreken is niet alleen geen onzin (de werkelijkheid als het begrip liefde
onder andere) maar ook nog iets dat tegenwoordig heel zeldzaam is geworden.
Behalve die dominees en enkele kunstenaars heeft niemand het er meer over,
zeker niet die lui die zeggen de toekomst voor ons te regelen. Waarom het mij
nu almaar te doen is is het feit dat er voor de mens
een werkelijkheid geldt waarvoor alles ineen is in een samenhangend geheel, een
heelheid, terwijl de uitwendige werkelijkheid (de buitenwereld) op zichzelf
niet van zodanige aard is. Die buitenwereld, ook wel genoemd de objectieve
werkelijkheid, is niet samenhangend. Wel is het een uiterst verfijnd netwerk
van relaties, van verbanden. Binnen de op zichzelf staande verschijnselen komen
natuurlijk wel samenhangen voor, namelijk als twee versmolten brandpunten,
vervolgens binnen de bouwsteen, binnen de levende cel en binnen het organisme.
Maar dit netwerk van relaties, deze buitenwereld, verschijnt aan de mens als
een samenhangende heelheid, althans voor zover hij deze wereld beschouwt vanuit
zichzelf als bewustzijn. Voor de mens die zichzelf als bewustzijn laat gelden
verschijnt het netwerk van relaties als een samenhangend geheel. Tegelijkertijd
echter is die zaak niet samenhangend en daarvan komt hij het fijne aan de weet
via zichzelf als zelfbewustzijn en bijgevolg ook doormiddel van zijn denken.
Het wordt voor hem de werkelijkheid als kennis doordat hij alles gaat
onderzoeken, ontleden en ordelijk in rubrieken onderbrengen. Deze werkelijkheid
als kennis echter is volkomen in zichzelf verdeeld. De rubrieken waarin de mens
zijn kennis gesorteerd en geordend heeft komen bovendien niet overeen met de
echte werkelijkheid (een netwerk is wat anders dan een assortiment), maar
dekken slechts de voorstelling die de mens er zelf van heeft gemaakt. Er is dus
in feite niets met die kennis aan te vangen, zelfs niet als alles ordelijk
gerubriceerd is. Dat kun je vandaag al constateren aan twee dingen: ten eerste
is de verzameling kennis al lang niet meer te overzien en ten tweede weet
vrijwel niemand de afzonderlijke kenniselementen (data) meer in te passen in de
werkelijkheid. Als de mens alleen maar de beschikking had over zijn
zelfbewustzijn en dus alleen maar in staat was een hoeveelheid kennis te
verzamelen zou hij inderdaad daarmee eindigen dat hij zichzelf en de wereld
vernietigde. Hij zou immers alles uit elkaar halen! Bovendien zou hij steeds
minder in staat zijn zichzelf in de werkelijkheid te herkennen. Hoewel dit
laatste al te constateren is bij de moderne mens, en de verwarring en
hulpeloosheid almaar groter worden, is het toch niet zo dat de mens niet zou
kunnen ontkomen aan dat treurige vooruitzicht. Hij ontkomt er op den duur aan
en de aanzet daartoe is het gaandeweg weer geldig worden voor hem van de
werkelijkheid als bewustzijn. Er treedt dan namelijk deze situatie op dat al
die, als los zand aan elkaar hangende, kenniselementen als vanzelf op hun
plaats komen te liggen en daarmee gaan functioneren als uiterst verfijnde
nuances in het geheel van de werkelijkheid als beeld, die, zoals we al eerder
zagen, de afspiegeling is van het bewustzijn. Voor de planten en dieren is het
overigens allemaal zo moeilijk niet! Zij leven gewoon vanuit de samenhang van
de werkelijkheid als bewustzijn. Zij halen niets uit elkaar en zij zijn
vertrouwd met alles wat tot hun biotoop behoort. Aan vervreemding zullen zij niet ten onder
gaan, ondanks het feit dat ook voor hen geldt dat het ene levende wezen het
andere niet is en zij qua verschijnsel slechts tot elkaar in relatie staan.
Astrologie-1,hoe zit dat? Astrologie-2 ; vervreemding-1
; vervreemding-2
; vervreemding-3
; vervreemding-4
en vervreemding-5
;
No. 167
Als het goed is met de mens, dat wil
zeggen als hij volwassen is, voelt hij de buitenwereld anders aan dan zij is;
hij ondergaat haar anders, hij beleeft haar anders. Nu is de kans groot dat men
deze uitspraak zal beamen omdat men meent dat ik het over het feit heb dat
ieders waarneming van de buitenwereld verschilt van die van een ander. Bekend
is dat getuigen van een gebeurtenis allemaal iets anders vertellen. Voor een
belangrijk deel komt dat doordat ieders waarneming enigszins gebrekkig is. Maar
ook is de voorstelling bij iedereen fundamenteel anders. We hebben hier
inderdaad te doen met de werkelijkheid als voorstelling, voorkomende als inhoud
van het zelfbewustzijn. Maar hierover gaat het nu niet, het gaat over de
werkelijkheid als bewustzijn en over het aanvoelen, ondergaan en beleven
daarvan. Bovendien gaat het niet over iets gebrekkigs, maar daarentegen juist
over iets dat volkomen in orde is: de mens moet de buitenwereld aanvoelen, ondergaan
en beleven als een samenhangende heelheid. Het gaat dus nu niet over het
anders-ervaren van feiten of gebeurtenissen door een ieder individueel, maar
het gaat over het aanvoelen, ondergaan of beleven van een andere werkelijkheid,
namelijk een buitenwereld die in strijd met de feiten samenhangend is. Het gaat
over de werkelijkheid zoals ze op trillende wijze aanwezig is in de tot leven
gekomen materiele verschijnselen. Die werkelijkheid is te definiëren als een
weefsel, in tegenstelling tot de echte buitenwereld die een uiterst verfijnd
netwerk van relaties is. Beide werkelijkheden, namelijk in de verhouding
weefsel en in de verhouding netwerk, gelden voor de mens. Het feit dat ze van
elkaar verschillen berust dus niet op een onvolkomenheid van de mens, maar
juist op zijn bijzondere positie in het universum.
Gegeven dit feit moet je je vervolgens
afvragen wat nu de verhouding is tussen de werkelijkheid als weefsel en de
werkelijkheid als netwerk, oftewel de buitenwereld als binnenwereld en de
buitenwereld op zichzelf. Bij het zoeken naar een antwoord op die vraag moet je
er op bedacht zijn dat je denkt in termen van de individuele mens, van jij en
ik. Denk je onwillekeurig in termen van collectieven, bijvoorbeeld de mensheid
of de mens als soortaanduiding, dan is het antwoord niet te vinden omdat de
vraag dan niet te stellen is: bewustzijn is individueel, strikt persoonlijk en
dus, volgens het gangbare taalgebruik, subjectief. Het is volstrekt geen
collectieve zaak. De mensheid heeft geen bewustzijn, maar de individuele mensen
wel! De waarheid is niet collectief maar individueel en juist daardoor
universeel. Die subjectieve werkelijkheid is in de moderne wereld niet in tel
en dus wordt de vraag naar de verhouding tussen netwerk en weefsel niet gesteld.
Doe je het echter toch, dan begrijpt men niet waarover je het hebt... Intussen
is het toch een feit dat de mensen tegenover hun praktische werkelijkheid,
tegenover hun realiteit, steeds een andere werkelijkheid stellen. Bij al het
moorden en plunderen is er voortdurend een besef dat het zo niet zou moeten in
de wereld. Steeds is er een zoeken naar ethiek en moraal. Dat komt voort uit de
verhouding weefsel - netwerk. Uiteraard weet men dat niet en zo kan het
gebeuren dat men de behoefte aan waarheid steeds vertaalt als een behoefte aan
houvast, regels en voorschriften, autoriteit en een nauw omschreven ethiek. Van
al die interpretaties van de waarheid is te zeggen dat ze een relatief karakter
hebben: de ene keer is het zus, de andere keer zo. Dat is te begrijpen, want de
onvolwassen mensen denken aan de hand van hun voorstelling en niet aan de hand
van datgene dat zich eraan afspiegelt. Zij voelen slechts aan dat er zich iets
afspiegelt (en vertrouwen het niet!), maar zij herkennen niet wat zich
afspiegelt.
Zoals ik al vaker gezegd heb: als de mens
alleen maar de beschikking had over zijn zelfbewustzijn, liep voor hem de
werkelijkheid uit in volkomen vernietiging. Voor hem zou er tenslotte niets
over blijven dan onherkenbaar gruis waarvan hij met geen mogelijkheid de
herkomst zou kunnen achterhalen. Hij analyseert immers, vanuit het
zelfbewustzijn, de werkelijkheid en dus is voor de mens vanaf het vroegste
begin van zijn leven op aarde de werkelijkheid in principe vernietigd.
Natuurlijk levert dat aanvankelijk nog niet veel resultaten op, maar toch is
het vernietigingsproces al aan de gang. Ook een werkelijkheid die nog pas in,
zeg maar, twee delen gespleten is, is in beginsel reeds vernietigd. Dat
vernietigingsproces vindt zelfs zonder enige reserve plaats als de mens qua
cultuur in het teken van het zelfbewustzijn en dus van de analyse is komen te
staan. Deze analytische mens is de moderne westerse mens. Als hij bezig is zijn
de resultaten wel degelijk van grote betekenis omdat de vernietiging almaar
erger wordt. De moderne mens gaat immers door tot het bittere einde, althans
dat is zijn bedoeling vanuit zijn cultuur. Alles moet voor hem kennis worden.
Dat is het thema van zijn cultuur. Wat hij echter niet weet is dat hij zijn
programma onmogelijk eenzijdig door kan zetten omdat er ook nog het bewustzijn
is, inhoudende de werkelijkheid als weefsel. Dat bewustzijn gaat zich steeds
meer laten gelden. Het is de werkelijkheid als bewustzijn die tenslotte de mens
redt. De waarheid zal U vrijmaken! Het wederom gelden van die werkelijkheid
leidt ertoe dat al datgene dat door de analyse in de vorm van kennis te
voorschijn gekomen is precies zijn plaats vindt in het beeld van de
werkelijkheid. Het aanvoelen, ondergaan en beleven van de werkelijkheid als
bewustzijn krijgt een concrete betekenis doordat het geheel nu inhoud heeft
gekregen. Van de andere kant gezien: de kennis die uiteindelijk door haar
volledige versnippering niet meer thuis te brengen was, komt nu tezamen in het
beeld van de werkelijkheid.
Daarmee is die kennis terechtgekomen waar
zij thuishoort, namelijk in de werkelijkheid als waarheid. Vanaf dat moment
verschijnt zij in het licht van de waarheid, zonder overigens op zichzelf ooit
waarheid te worden. Welbeschouwd is kennis op zichzelf onbruikbaar. Je kunt er
niets mee beginnen als je niet weet waar die kennis op slaat, als je geen beeld
van de werkelijkheid hebt waarin al die kennis is gaan samenhangen. Buiten het
bewustzijn gelegen kennis leidt alleen maar tot verdere analyse: kennis genereert
kennis, zonder in feite de mens ook maar een stap dichter bij de waarheid te
brengen... Je kunt dat in de moderne wereld waarnemen aan het feit dat alle
kennis, waarvan de verwerving en de toepassing gelukt is, toch steeds weer
negatief uitwerkt. De splijting van de atoomkern bijvoorbeeld is gelukt en het
is ook gelukt er toepassingen voor te vinden, zowel positief als negatief. Maar
over het geheel genomen is duidelijk dat de zaak bedreigend voor de mensen is.
Hoe somber dit ook klinkt, alle op zichzelf staande kennis is volstrekt zonder
betekenis als ze niet ingebed is in de werkelijkheid als beeld, inhoud van die
werkelijkheid is. Zo zie je ook telkenmale dat allerlei ondernemingen almaar
mislukken zodra de wetenschap zich ermee gaat bemoeien. Vooral als het over het
milieu of het leven gaat is dit opvallend. Zoals gezegd is het de waarheid die
redding brengt. Geen wetgeving, geen afspraken, geen organisaties en dergelijke
- er is niets dat de wereld kan redden, behalve het weer gaan gelden van het bewustzijn.
Zo kun je concluderen dat de verhouding tussen weefsel en netwerk gelijk is aan
de verhouding tussen waarheid of weten en kennis. Deze waarheid en dit weten
zijn niet onderzoekend, analyserend, theoretiserend of hoe dan ook te
ontdekken. Ze komen vanzelf voor de dag als de mens zich naar zijn eigen wezen
verder ontwikkeld heeft.
Voor de wereld van de verschijnselen als
zodanig geldt het begrip samenhang niet. Maar datzelfde heelal is doortrokken
van allerlei vormen van samenhangen. Het begint al bij de versmelting van twee
brandpunten! Daarna zit er op dubbele wijze samenhang in de bouwsteen en het is
al helemaal een duidelijke zaak bij de levende wezens. Maar steeds zitten die
vormen van samenhangen besloten in verschijnselen. Je moet er echter wel op
letten dat je al die verschillende vormen van samenhang niet lineair, dat wil
zeggen plaatselijk en tijdelijk denkt, in die zin dat je zou menen dat waar een
verder stadium ontstaan is het voorgaande er niet meer zijn kan. In feite geldt
voor elk al of niet levend verschijnsel dat alle situaties van samenhang er in
bewaard zijn gebleven, dus bijvoorbeeld ook die van twee versmolten
brandpunten. Er is dus geen verhouding van beweeglijkheden, die waar dan ook in
het heelal verdwenen is en plaats heeft gemaakt voor wat anders. Alle
mogelijkheden blijven overal aanwezig omdat het steeds gaat over situaties
waarin beweeglijkheden verkeren. In iets ingewikkelds blijft het eenvoudige
gehandhaafd. Omdat dit het geval is kun je zeggen dat het heelal doortrokken is
van samenhang; overal is inderdaad samenhang aanwezig, maar het is er als een
veelheid van eilandjes van samenhang, anders gezegd: het is een discontinue
samenhang. Je moet dit dan ook kwantitatief denken, in tegenstelling tot de
voor het bewustzijn geldende samenhang die kwalitatief is. De materiële
verschijnselen worden echter niet bijeen gehouden door hoeveelheden van
eilandjes van samenhang, maar door de netwerken van relaties. In die zin moet
de uitspraak opgevat worden dat er geen samenhang in het heelal is, maar een
netwerk van relaties. Ik heb al vaker opgemerkt dat het bewustzijn een
onaantastbare werkelijkheid in jezelf is. Het is de werkelijkheid zelf als
trilling, ongeacht je individuele bestaan.
Je kunt haar bijgevolg niet verhelderen
noch verruimen of wat dan ook; je kunt haar evenmin verduisteren of buiten
werking stellen en te begrijpen valt er al helemaal niets. Er is dus niets mee
te beginnen, precies zoals met de waarheid niets te beginnen is. Ze leent zich
nergens toe! Maar wat de mensen wel kunnen doen is haar isoleren! . Zij kunnen
zich afschermen voor het bewustzijn, een muurtje optrekken tussen de
voorstelling van zichzelf (de eigendunk) en het bewustzijn. Ze kunnen zich
onttrekken aan de waarheid. Voor zover mensen zich niet afschermen kan voor hen
het heelal, de buitenwereld, niet anders zijn dan samenhangend. Dat leidt ertoe
dat ook hun gehele verzameling kennis in samenhang komt. De kennisdata staan
dan niet langer los van elkaar, maar vloeien in elkaar over. Als dat het geval
is krijgt de kennis betekenis. Kennis die iets betekent is kennis die in het
licht der waarheid staat. Ik duid die kennis aan met het begrip weten. Kennis
op zichzelf daarentegen is bevangen in de analyse en is, doordat het bestaande
ontleed is, wezenlijk nietszeggend. De formule a2+b2=c2 zegt absoluut niets
tenzij je erbij vermeldt dat hij betrekking heeft op de zijden van een
rechthoekige driehoek; de stelling van Pythagoras! Je moet kennis altijd in een
context, een bepaald verband plaatsen om er iets mee te kunnen aanvangen. Het
is geen wonder dat onvolwassen mensen er dan maar waarde aan gaan toekennen om
er zodoende een middel tot het verwerven en handhaven van macht van te maken; kennis is macht.
Nergens is dat beter te constateren dan
bij het militair-industriële complex. De kennis die ten nutte van het welzijn
van de bevolking taboe is wordt als vanzelfsprekend voor een nog verwoestender
wapentechnologie aangewend. Andersom is een heleboel hooggekwalificeerde kennis
verworven dank zij het zoeken van militaire macht (versluierend veiligheid
genoemd). En tegenwoordig is de kennis trouwens ook al een veelgevraagd
handelsartikel geworden. Hoe dan ook, het gaat hierbij steeds om kennis die in
de voorstelling ingepast wordt, kennis die op een zo waardevol mogelijke plaats
in die voorstelling wordt gesitueerd. Teneinde dat mogelijk te maken wordt ook
die voorstelling doorgaans naar believen aangepast. Kennis evenwel behoort niet
eenzijdig thuis in de voorstelling, maar in het bewustzijn, met als gevolg dat
zij eigenlijk geen waarde, maar betekenis zou moeten hebben. Het begrip
betekenis geldt als en voor zover een gedeelte of een aspect van de
werkelijkheid gesteld wordt als de gehele werkelijkheid, zoals het geval is bij
een door een kunstenaar gemaakte tekening. Hier geldt het begrip teken in de
zin van verwijzing naar het geheel. In feite wordt dan het detail verheven tot
nuance. Een bepaald landschap bijvoorbeeld wordt tot het (algemene) begrip
landschap. Zo behoort kennis op zichzelf tot de werkelijkheid als detail, maar
kennis die betekenis heeft gekregen is de werkelijkheid als nuance, een begrip
waarin een verwijzing naar het geheel te vinden is. Het is onmogelijk een
dergelijke betekenisvolle kennis te misbruiken voor welk doel dan ook, uiteraard
omdat er steeds samenhang met al het bestaande is. Zo kun je zien dat het niet
(langer) afschermen van jezelf als bewustzijn automatisch leidt tot een weten
van de ware werkelijkheid en daardoor het oplossen van alle problemen die deze
wereld nu zo uitzichtloos maken.. . Met het in pacht hebben van de wijsheid
heeft dit uiteraard niets te maken, het houdt slechts in dat je niet meer in
een waan leeft. De voorstelling is inhoud van het zelfbewustzijn. Die
voorstelling is opgebouwd uit kennis en deze kennis is dus ook inhoud van het
zelfbewustzijn, of, anders gezegd: voor het zelfbewustzijn van de mens wordt de
materiele werkelijkheid, de door het samenvoegen van bouwstenen ontstane
verschijnselenwereld, gaandeweg tot kennis. Deze kennis wordt door analyse verkregen.
Dat is kenmerkend voor de werking van het
zelfbewustzijn omdat dit, liggend aan het eind van de wording van dingen en
levende wezens, de materie als niet-materie is. Populair gezegd: de stof die
zich als geest gedraagt. Dat betekent dat voor het zelfbewustzijn de
verschijnselenwereld eigenlijk teruggebracht zou moeten zijn tot
beweeglijkheden, tot geest, juist omdat het zelfbewustzijn die teruggebrachte
zaak is. Het laat zich immers gelden alsof het de beweeglijkheden weer terug
is. Omdat dit het geval is wordt als vanzelfsprekend door de mens vanuit
zichzelf als zelfbewustzijn alles tot op zijn elementaire status, namelijk de
beweeglijkheden en in de natuurkundige praktijk de elementaire deeltjes,
ontleed. Zo maakt de mens zich als zelfbewustzijn waar: hij maakt van alles
iets geestelijks en dat is in feite op zichzelf iets nietszeggends omdat van de
beweeglijkheden niets te zeggen valt (volkomen onbepaaldheid). Het
bovenstaande is de essentie van de westerse cultuur. Het is dus al
nietszeggendheid wat de klok slaat. Omdat dit eigenlijk niet te verdragen is
geeft men bepaalde waarden aan al die dingen, maar de mens die na het moderne
westen verschijnt, namelijk de volwassen mens, kent geen waarde meer aan de
dingen toe: hij herkent de betekenis van de dingen doordat zijn kennis op maat
is komen te liggen. Dat is het geval doordat de kennis is thuisgebracht binnen
het geheel van het bewustzijn. Zo is die verzameling van op zichzelf staande,
nietszeggende, elementen tot inhoud van het bewustzijn geworden en aldus
omgezet tot een samenhangende betekenisvolle werkelijkheid. Je kunt dus zeggen
dat het bewustzijn nu als geheel een inhoud heeft gekregen en die inhoud is een
verzameling van op zichzelf staande elementen. Je hebt nu te doen met de
verhouding vrouwelijk-mannelijk, waarbij het begrip vrouwelijk staat voor het
bewustzijn dat een inhoud heeft, en het begrip mannelijk voor het
zelfbewustzijn dat inhoud is.
Nu de begrippen vrouwelijk en mannelijk
ter sprake komen moet ik er als eerste op wijzen dat deze begrippen ook een rol
spelen bij de seksualiteit. Dat kan verwarring veroorzaken. Daarom: bij de
seksualiteit betekent het dat er twee verschijnselen zijn en gaat het erom dat
het vrouwelijke en het mannelijke verschijnsel elkaar voortdurend benaderen
teneinde met elkaar te versmelten. Dit op grond van het feit dat er eigenlijk
slechts van een enkel verschijnsel, dat tegelijkertijd zowel vrouwelijk als
mannelijk is, gesproken kan worden. Het zich laten gelden van de fundamentele
eenheid van de vrouwelijke manifestatie en de mannelijke is de seksualiteit.
Overigens is het wel een feit dat in genoemde fundamentele eenheid het
mannelijke inhoud is van het vrouwelijke en dat de verhoudingen ook zo liggen
bij het thema dat thans aan de orde is. Sterker nog: bij dit thema
draait het om die verhouding! Het gaat nu dus niet over de seksualiteit, maar
over de verhouding tussen zelfbewustzijn en bewustzijn, zoals die voor elke
mens, hetzij vrouw of man, geldig is. In die verhouding komen zowel het begrip
vrouwelijk als het begrip mannelijk op een bijzondere wijze voor de dag. Het
ineen zijn van beide begrippen kun je benoemen met het begrip liefde. Ieder
mens heeft zelfbewustzijn omdat hij het materiele verschijnsel is dat aan zijn
einde qua wording gekomen is en daardoor zich gedraagt als materie die zich als
niet-materie laat gelden. Dit laatste heb ik benoemd met het begrip
zelfbewustzijn, om redenen die ik nu even buiten beschouwing laat. Overigens is
van belang op te merken dat ik over niet-materie moet spreken en niet over geen
materie, hoewel ik deze term waarschijnlijk hier of daar wel gebruikt heb. Er
is namelijk geen sprake van dat er geen materie zou zijn. Er is juist wel
materie, zelfs materie in haar meest sublieme samenstelling (vorm), maar het merkwaardige
is dat die materie er is alsof ze niet-materieel zou zijn: de werkelijkheid
namelijk als beweeglijkheden. Gewoonlijk uiten de mensen hun vermoedens omtrent
deze quasi niet-materiële werkelijkheid doormiddel van het woord geest, oftewel
spiritus (vluchtigheid). Onwillekeurig verbindt men de geest met iets
verhevens, zoals de werken van de geest, de cultuur, de wetenschap en
dergelijke. Maar de geest behoort niet alleen bij de helden van de geest: voor
de mens is alles geest. De hele wereld van een mens is geestelijk. De
buitenwereld is als geest, dat wil zeggen als niet-materie, in een mens
aanwezig. Aangezien de wereld van een mens gelijkstaat met de werkelijkheid als
voorstelling is dus letterlijk alles geest, en niet alleen maar, bij wijze van spreken,
een Beethoven-symfonie... !
De mens is qua natuurlijke vermogens
volledig onbekwaam, in tegenstelling tot de plant en het dier voor wie er niets
is dat niet natuurlijk is. Voor plant en dier is de werkelijkheid lichaam en
hun gehele leven is lichamelijk, inclusief hun denken in de zin van
onderscheiden van het een en het ander. Het voor hen geldende bewustzijn is
immers gesitueerd binnen het materiele. Maar voor de mens is alles geest (in
feite zelfbewustzijn) en alleen daarmee kan hij het natuurlijke aan. Niet
echter met zijn lichaam, tenzij hij zijn lichaam in dienst van de geest stelt,
wat hij dan ook voortdurend doet. Het zelfbewustzijn is niet wat het lijkt: een
werkelijkheid die buiten en boven de mens gesitueerd is en die als iets
goddelijks van kracht is voor het collectief dat door de mensen gevormd wordt.
Met andere woorden: het zelfbewustzijn is niet iets van de mensheid. Het is
daarentegen iets van de individuele mens. Omdat dit het geval is kun je inzake
de filosofie staande houden dat je de vraag “hoe zit het”? geheel op eigen
kracht moet beantwoorden.
Hoe overtuigend het ook lijkt je te
beroepen op de autoriteit van hooggeleerde buitenstaanders, het heeft in wezen
niets om het lijf qua weten omdat de door die buitenstaanders aangeleverde
kennis zo zonder meer niet in het licht der waarheid staat. De vraag is dus hoe
zit voor mij de werkelijkheid en welke algemeen geldige conclusies kan ik
daaruit trekken? Voor de (individuele) mens als zelfbewustzijn blijkt de
werkelijkheid een niet-materiele aangelegenheid te zijn. Het is alsof de
beweeglijkheden (in alle onafhankelijkheid van de door henzelf gevormde
systemen) weer terug zijn. Van die werkelijkheid als beweeglijkheden is te
zeggen dat er absoluut niets over te zeggen valt. Dat was en is het
uitgangspunt van de gedachtegang over Beweging en verschijnsel. Het is een
uitgangspunt dat wetenschappelijk gezien absurd is omdat het geen
onderscheiding inhoudt op grond waarvan de analyse aangevangen kan worden. Voor
analyse is immers een onderscheid tussen het ene iets en het andere
noodzakelijk! Als er echter van iets niets te zeggen valt betekent dat dat
bedoeld onderscheid niet aanwezig is en er dus geen analyse kan plaats vinden.
Analyse veronderstelt dat het object een samenstelling is en er dus onderscheid
bestaat tussen het een en het ander. Filosofisch evenwel is de constatering dat
over de beweeglijkheden niets te zeggen valt van groot belang. De uitdrukking
dat er niets te zeggen valt is namelijk wel degelijk een uitspraak over de beweeglijkheden
en hij blijkt in te houden dat a) het karakter van de werkelijkheid
inderdaad absoluut beweeglijk is, b) dat alleen het tezamen-denken (in
systemen) van meerdere beweeglijkheden tot conclusies over de werkelijkheid kan
leiden, c) dat die in systemen gedachte werkelijkheid in wezen nog
steeds nietszeggend is en d) dat bijgevolg de inhoud van het
zelfbewustzijn, er zijnde quasi als beweeglijkheden, ook niet anders dan
nietszeggend kan zijn. De uitspraak dat de werkelijkheid als inhoud van het
zelfbewustzijn, dus in feite als kennis, een nietszeggende werkelijkheid is,
mag, zeker voor de moderne mensen, bevreemding wekken.
Je hoort immers bij voortduring het
geroezemoes van al die uitspraken uit al die culturen, een geroezemoes waarin
al die verschillende uitspraken almaar proberen zelf de boventoon te voeren.
Het zijn allemaal uiterst veelzeggende, gewichtige en belangwekkende uitspraken
van lui die hun persoonlijke zwaarte te danken hebben aan de veelheid aan
kennis die zij zich verzameld hebben. Kennelijk is voor de mensen de
werkelijkheid helemaal niet nietszeggend, maar daarentegen uitermate
veelzeggend. Toch is er een besef geweest dat wezenlijk in de nietszeggendheid
van de zelfbewuste werkelijkheid (de geest) gegrond was. Aan het einde van de oudheid,
bij de Grieken, de Romeinen en dergelijke was er de gedachte dat er een duivel
zou zijn. Deze werd beschouwd als vertegenwoordiger van het vluchtige principe
dat als zodanig door alles heen gaat. Hij ontkent al het bestaande, alle normen
en waarden en hij is er als satyr voortdurend op uit met de vrouwen gemeenschap
te hebben. En als demon is hij de onpersoonlijke en dus nietszeggende
duistere macht, die als het kwade gewaardeerd wordt. Ook in het latere
christendom komt de duivel voor, evenwel is hij daar de tegenspeler van god, om
als zodanig al spoedig door niemand meer begrepen te worden als zijnde het
naamloze en vluchtige principe dat hij oorspronkelijk was. Toch werden in de
hekserij de duivels opgevat als verkrachters van de vrouwen die door geen muren
tegen te houden waren en die almaar de wereld in de war stuurden. Hoe dan ook;
het besef dat de werkelijkheid als zelfbewustzijn, als geest, voor de mens
nietszeggend is heeft min of meer nadrukkelijk in het verleden geleefd. En nu
is het frappante dat dit besef sloeg op de mannelijke werkelijkheid: de demon,
duivel en satyr waren manifestaties van het wezenlijk mannelijke. ..
Maagd-1 nr. 170 en 171
; Maagd-2 nr. 195 ;
In het christendom wordt de duivel gezien
als de verpersoonlijking van het kwaad en als zodanig dient hij als
sanctiemiddel om de gelovigen er onder te kunnen houden. In de westerse
literatuur is dat natuurlijk ook het geval, maar dan wordt dat kwade juist
voorgesteld als iets begerenswaardigs, vooral omdat het macht geeft over zaken
die normaal volstrekt buiten bereik liggen. Denk bijvoorbeeld aan de figuur van
Faust, zoals die onder andere door Goethe in 1808 getekend is. Hierbij gaat het
om een mens die een pact met de duivel sluit en daarvoor heel wat terug krijgt.
Er zijn nog meer varianten, maar in ieder geval staat ook de christelijke
duivel in het licht van de ontkenning, in die zin dat hij in alles strijdig is
met god. Daarbij staat god voor een eenzijdig mannelijke werkelijkheid waarin
het nietszeggende karakter van de geest, de voorstelling, het zelfbewustzijn
(dat is allemaal hetzelfde, zij het in een iets ander licht bezien.) wordt
opgeheven door de als geest gestelde verschijnselen (de voorstelling)
verschillende waarden toe te kennen. Daarmee wordt de geest machtig zodat hij
als hoogste waarde in de vorm van een alleen heersende god de werkelijkheid kan
gaan overheersen. De roomse geestelijken wisten allerlei verhalen te vertellen
over de duivels en hun gedoe. Die verhalen zijn onvoorstelbaar morbide. Zij
zeggen niets over de duivel maar laten daarentegen zien hoe psychisch ziek
dergelijke mensen zijn en hoe bij hen alles draait om geilheid. Dit omdat naar
hun mening de seksualiteit wezenlijk duivels is, hetgeen in hun denken nog
klopt ook! Zij vonden dat seksualiteit niet deugt omdat het als het ineen zijn
van het mannelijke in het vrouwelijke, het nietszeggend zijn (de naamloosheid)
van dat mannelijke vooronderstelt. Dit laatste is op positieve wijze te
beluisteren in de verhalen die de zogenaamde heksen over de duivel vertelden.
Deze vrouwen, die bij tienduizenden door de roomse kerk vermoord zijn, stonden
in het teken van het vrouwelijke, zij waren een herinnering aan de oudheid,
waarin het mannelijke duidelijk als naamloze, want volkomen onbepaalde,
inhoud van het vrouwelijke gold.
Voor hen was de hen omringende
intellectuele wereld er een van holle wind, van kinderachtige mannelijke
dikdoenerij en huichelarij, van onverdraaglijke onwetendheid en schaamteloos
gefantaseer en daarin hadden die zogenaamde heksen inderdaad volkomen gelijk. !
Genoemde heksen deelden met de oudheid het besef dat de werkelijkheid door en
door vrouwelijk van aard is. In de oudheid wist men bovendien dat er daarnaast geen
andere werkelijkheid is. Het is van belang dit laatste in de gaten te hebben.
In ons westerse denken namelijk is er wel degelijk ook nog een andere
werkelijkheid: men stelt dat de werkelijkheid stoffelijk en uitsluitend
stoffelijk is, maar dat er daarnaast ook nog een geestelijke werkelijkheid
(niet-stoffelijke) zou zijn, namelijk die van god met zijn hiernamaals, de
hemel en dergelijke en ook die van de duivel met zijn hel, vagevuur etc. De
stoffelijke werkelijkheid en de geestelijke werkelijkheid zijn wel streng van
elkaar gescheiden, maar toch beïnvloeden zij elkaar. Hoe dat dan allemaal zit
wordt nooit geheel duidelijk. Allicht niet, want het is onzin! Dus: in de
oudheid wist men dat er uitsluitend een enkele vrouwelijke werkelijkheid is.
Dat houdt in dat alles wat er is inhoud is van die vrouwelijke werkelijkheid.
Het houdt echter ook in dat die inhoud op zo'n manier aanwezig is dat er niets
uitspringt. Dat wil zeggen dat van die enorm gevarieerde verzameling geen enkel
onderdeel belangrijker is dan de rest, zich laat gelden alsof het daarom zou
gaan. Dat kan ook niet want als dat wel het geval zou zijn zou dat
belangrijkste onderdeel het geheel verbreken, maar steekhoudender nog is het
argument dat er niets is dat het belangrijkst kan zijn omdat er niets is dat
bepaald is; de hele verzameling is naamloos aanwezig.
Dat werd in de oudheid helder aangevoeld.
Bij herhaling kom je dan ook tegen dat men het mannelijke - dat is de
werkelijkheid als inhoud - geen naam wenst te geven. Op zichzelf is dat niet zo
verwonderlijk, want men besefte hoe de werkelijkheid feitelijk is.
Verwonderlijk is het dat in de op de oudheid volgende westerse wereld al
spoedig geen enkele cultuurmens meer aangetroffen kon worden die dat besef
omtrent de juiste verhoudingen nog bezat. Ik heb er al vaak op gewezen dat je
je met een dergelijk besef tegenwoordig alleen nog maar belachelijk kunt maken.
Toch is het ontbreken ervan zo langzamerhand uitermate bedreigend geworden. Die
naamloze werkelijkheid is identiek met het begrip geest (overigens ook met
voorstelling en inhoud van het zelfbewustzijn), en dus kun je zeggen dat de
totale werkelijkheid als geest de nietszeggende inhoud van het vrouwelijke is.
Je komt dat onder andere tegen in de vele verhalen over de Maagd met het
Kind. Die maagd was zwanger door de activiteit van de geest en dus door
iets dat in haarzelf aanwezig is. Weliswaar gaat het over een mannelijke zaak,
maar die komt niet van buitenom in de maagd nieuw leven te verwekken.
Hij is reeds permanent in haar aanwezig. Op grond daarvan kun je zeggen dat de Maagd
altijd (en nooit niet) zwanger is van de geest. Altijd is zij in het bezit van
haar naamloze inhoud. Die inhoud is tegelijkertijd de eeuwig actieve verwekker,
zodat te concluderen is dat alles wat er is door de geest verwekt is, hetgeen
overeenkomt met onze conclusie dat voor de mens de gehele werkelijkheid
geestelijk is, namelijk materie als niet-materie. En filosofisch van groot
belang is uiteraard het inzicht dat dit alles volstrekt nietszeggend is, en dus
ook waardeloos, wezenlijk ongrijpbaar en zinloos. Ten onrechte worden in
het westerse denken symbolen die naar het begrip geest verwijzen benoemd met de
term vruchtbaarheidssymbool. Dat getuigt natuurlijk van een bijna absoluut
gebrek aan inzicht. Het begrip vruchtbaarheid behoort bij het vrouwelijke en de
vrouw en het begrip verwekker bij het mannelijke en de man. Ook wordt de
zwangerschap van de maagd (denk maar aan de roomse Maria) als een
gebeurtenis, een incident, gesteld, terwijl we in feite te doen hebben met een
toestand.
Dat onbegrip behoeft je eigenlijk niet te
verwonderen, want het westerse denken vernietigt alles, begrijpt nergens iets
van omdat het niet tot weten komt en drijft de mensen steeds verder van huis,
dat wil zeggen: van de waarheid. Inmiddels zijn we al zover dat wij leven in
een wereld die een grote begoocheling is, een grote hersenschim - dit ondanks
en tot op grote hoogte dankzij de gigantische wetenschappelijke verworvenheden.
Je hoort vrijwel uitsluitend onzin om je heen en daarbij is vooral stuitend de
onzinnige context waarin wetenschappers hun moeizaam verkregen kennis plaatsen.
De een wil de koeien genetisch veranderen, de ander wil de mens intelligenter
maken en een derde verbeeldt zich kunstenaar te zijn... ga zo maar een tijdje
door! Filosofisch gaat het er, zoals ten onrechte veelal gemeend wordt, niet om
met betere oplossingen te komen, het beter te weten. Het begrip beter weten,
zoals ik het nu gebruik en zoals het gewoonlijk gebruikt wordt, houdt alleen
maar in dat je nog slimmer met de onzin bezig bent, zodat er te spreken is van
nog beter geweten onzin. Voor de filosofie is dit beter weten niet van belang,
maar het weten dat het allemaal onzin is is
daarentegen essentieel. Zo weet je dan iets anders dat buiten het terrein van
de onzin ligt. Dan gaat het over de waarheid en daarvoor geldt deze verhouding
dat de inhoud van het zelfbewustzijn, en dus de voorstelling en de geest,
naamloos binnen het vrouwelijke liggen en als zodanig werkelijk mannelijk zijn.
De wereld van de onzin evenwel ligt buiten het vrouwelijke en is als zodanig
van een misplaatste mannelijkheid: macho !..
Hoer-1
; hoer-2 ; vervreemding-1 ; vervreemding-2 ; vervreemding-3 ; vervreemding-4 en vervreemding-5 ;
Als ik de term nietszeggend gebruik wil ik
uitdrukking geven aan het feit dat je omtrent een bepaalde zaak niet weet, en
ook niet weten kunt, waarover het wezenlijk gaat. Zoals in het moderne
natuurkundige onderzoek men er wel achter komt welke waarnemingen men kan
voorspellen, maar niet kan achterhalen wat er nu feitelijk gebeurt. De bonafide
natuurkundige geeft dan ook eerlijk toe er eigenlijk niets van te begrijpen. De
door hem verworven kennis zegt hem op zichzelf niets, hij kan er niet achter
komen wat er gaande is. Nietszeggend derhalve is iets als het niets zegt over
de werkelijkheid. Deze kwalificatie is van toepassing op de verzameling kennis
die de mens in de loop der tijden bijeengegaard heeft. Van toepassing dus op
zijn wetenschap als zijnde de inhoud van het zelfbewustzijn. Vooral voor de
moderne, wetenschappelijk ingestelde, mens is dat feit van de nietszeggendheid
moeilijk te aanvaarden. Hij vindt juist dat zijn kennis heel veel, zo niet al
datgene dat mogelijk te kennen is, over de werkelijkheid zegt. Tegelijkertijd
vindt hij alleen al de gedachte onzinnig dat er een weten zou zijn dat begrepen
moet worden als een zaak van het bewustzijn en dat wel iets waarachtigs te
zeggen zou hebben. Hij is zelfs van mening dat de waarheid niet bestaat en
derhalve onmogelijk te kennen is. Ook de filosofen die zich opwerpen als
wetenschappelijke kennistheoretici hebben als regel niet in de gaten dat wat de
moderne wetenschap te zeggen heeft er door diezelfde wetenschap ingelegd is en
dus niet meer is dan een interpretatie. In die wetenschap zelf worden theorieën
ontwikkeld en uitsluitend die zijn het die de erin verzamelde kennisdata enige
zeggenschap geven, doordat ze in een systeem samengevoegd worden en als zodanig
in de voorstelling komen te liggen. Ze worden een bepaald plaatje van de
werkelijkheid. Zo'n plaatje zegt uiteraard wel iets, maar dat is nog altijd
niet meer dan een voorstelling van de werkelijkheid en nog lang niet de
werkelijkheid zelve. In feite zegt een theorie alleen maar iets over hoe de
mens zichzelf en zijn wetenschap op een bepaald moment ziet.
Juist omdat dit het geval is heeft de
moderne wetenschap een forum nodig om te beoordelen wie er gelijk heeft en wie
niet. In een dergelijk forum spelen allerlei belangen van niet
wetenschappelijke aard een overheersende rol zodat uiteindelijk de mening van
de meerderheid - en dus de mening van de machtigsten
doorslaggevend is inzake de zeggenschap van een theorie. Maar gelden blijft dat
er niets over de werkelijkheid gezegd wordt en dat bijgevolg al die theorieën
de mensen een fictieve werkelijkheid voortoveren waarvan tenslotte niemand meer
kan achterhalen waarover het nu eigenlijk gaat. De almaar toenemende verwarring
in de huidige wereld is daarvan een onvermijdelijk gevolg. Het gaat namelijk
niet alleen om de wetenschap, het gaat ook om dat wat de wetenschap
teweegbrengt: de algemeen geldende werkelijkheid als voorstelling. Die hele
ontwikkeling tot verwarring en machteloosheid is natuurlijk het gevolg van het
analyseren van de werkelijkheid. Dat levert die fictie op. Toch moet je je niet
laten verleiden tot het veroordelen van die ontwikkeling: de mensheid kan niet
buiten de analyse om, ondanks het feit dat die analyse nietszeggende kennis
oplevert en een grote hoeveelheid fictie. In feite is natuurlijk deze fictie de
boosdoener. Wanneer de mensen tenslotte inzien dat de kennis nietszeggend
behoort te zijn ligt alles weer op maat en is tegelijkertijd de fictie
opgeheven. Paradoxaal genoeg levert juist de analyse het inzicht op dat de
gekende werkelijkheid niets te zeggen heeft. Het verdoezelen van dit feit,
omdat men om te beginnen macht zoekt, en het maken van een bedrieglijke
voorstelling, leidt tot die ellendige vervreemding.
Het
analyseren is een mechanistisch proces, het is mogelijk omdat de verschijnselen
complexen van relaties zijn. Ook de machine, het mechanisme, is een complex van
relaties. Hij berust immers principieel op de relaties tussen de dingen;
tandwielen bijvoorbeeld moeten in elkaar grijpen, in feite elkaars energie aan
elkaar neutraliseren, zoals ook de bouwstenen dat met elkaar doen bij het met
elkaar combineren. Die tandwielen mogen vanzelfsprekend niet in elkaar overgaan
want dan deugt de machine niet. Evenwel: hoe nuttig de machine ook is, hij is
wat de waarheid betreft nietszeggend; zijn eventuele zeggenschap ontleent hij
in wezen aan zichzelf in de hoedanigheid van een, voor het voldoen aan allerlei
levensbehoeften, nuttige zaak. Wat dit betreft is er een duidelijke
tegenstelling tot de kunst. Een kunstwerk is veelzeggend en het zegt zelfs
uitsluitend iets over de werkelijkheid. Dat is nu juist de functie van de
kunst. Zij geeft de waarheid gestalte. Als en voor zover het kunstwerk iets
over zichzelf en de eigen realiteit zegt, bijvoorbeeld als tijdsbeeld, is het
als kunstwerk mislukt. Hoe dan ook, bovenstaande gedachtegang over de
nietszeggendheid van kennis en in het algemeen de inhoud van het
zelfbewustzijn, is volstrekt in strijd met het gangbare moderne denken. Toch is
het hele verhaal over die nietszeggendheid eigenlijk oud nieuws! In de
oudheid, vooral in de culturen rond de Middellandse zee, wist men al hoe de
verhouding tussen het mannelijke en het vrouwelijke ligt. Men herkende het
mannelijke als een permanente inhoud van het vrouwelijke, zodat de maagd
permanent zwanger was van de geest. Deze visie op de werkelijkheid had ook in
de praktijk gevolgen, namelijk in de zogenaamde religieuze prostitutie. Daarin kwam tot uiting dat
een vrouw die ging trouwen (het huwelijk bestond al) zich misdroeg omdat zij
zich als inhoud een bepaalde, immers met name genoemde, man verkoos. Zij
verloochende dus het feit dat het mannelijke onbepaald moet zijn. Deze
misdraging moest geboet worden en wel door zich, in ieder geval eenmaal, op de
juiste wijze als het vrouwelijke principe te laten gelden: zij moest zich
prostitueren bij de tempel van de liefdes godin! Maar dat was nog niet alles,
ze moest dat noodzakelijk doen met iemand die ze niet kende, het moest een
vreemdeling zijn.
De term vreemdeling is natuurlijk een
duidelijke verwijzing naar het naamloze geestelijke, het volstrekt onbepaalde.
Die vreemdeling komt trouwens vaker voor, namelijk in dit verband dat men hem
onvoorwaardelijk gastvrijheid en bescherming moest bieden als hij binnen uw
poorten vertoeft. De ommuurde stad stond symbool voor het vrouwelijke en ook
hier vertegenwoordigt de vreemdeling de mannelijke geest. Het is trouwens ook
opvallend dat de hoer
van aanzienlijk grotere betekenis was dan tegenwoordig en ook dat zij als
representante van het begrip hoer
of maagd of oermoeder, positief gewaardeerd werd. Of zij nu als begrip
of als symbool fungeert, of als reële vrouw aanwezig is, steeds werd zij in
nauw verband met het universeel vrouwelijke beseft. In een van de Evangelien wordt zelfs gezegd dat de hoeren u voor
zullen gaan in het paradijs! Dat vrouwelijke was uiteraard een religieuze zaak,
een zaak van eenheid met de werkelijkheid als geheel, de werkelijkheid dus die
ik beschreven heb als bewustzijn. Dat, vooral aan het einde van de oudheid, het
besef overal leefde dat het mannelijke alleen maar als naamloze inhoud van het
vrouwelijke tot zijn recht kan komen, blijkt onder andere ook uit het feit dat
de mannelijke machthebbers in bijvoorbeeld Perzië en Egypte steeds met nadruk
verklaarden namens de vrouw en het vrouwelijke op te treden. Dat houdt
natuurlijk niet in dat zij zich op grond daarvan humaan gedroegen! Zulk gedrag
kan pas dan van de handelende mannen verwacht worden als zij, volwassen
geworden zijnde, zichzelf werkelijk tot in alle onderdelen via de analyse
hebben leren kennen.
Hoer-1
; hoer-2 ; Maagd-1 nr. 170 en 171 ; Maagd-2 nr. 195 ; vervreemding-1 ; vervreemding-2 ; vervreemding-3 ; vervreemding-4 en vervreemding-5 ;
Wie niet wil werken zal niet eten Is werken een
aangename bezigheid? ; natuurrampen1 ; natuurrampen2 ; verlichting-1
; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; ARBEID versus WERKEN - Verzorgen / Verzorging..! (
lees nos. 172 t/m 178 )
Er is niet alleen deze ontwikkeling dat de
mensen zichzelf via de analyse van de werkelijkheid leren kennen, zodat het
mogelijk wordt dat zij het mannelijke als de naamloze, onbepaalde, inhoud van
het vrouwelijke gaan laten gelden, maar er is ook aan de orde dat de mensen
enerzijds genoodzaakt zijn zich in leven te houden en anderzijds dat de mensen
zich tot eigenaars van de kosmos moeten maken. Deze drie processen lopen
enigszins door elkaar heen, zodat het erg moeilijk is er belangeloos over na te
denken, niet in het minst doordat de moderne westerse cultuur in het teken van
de economie staat. In het economisch denken zijn de verhoudingen volledig op
hun kop gezet en omdat dit in de vorm van een cultuur plaats vindt, namelijk
die van de uitwikkeling van de analyse, is er aan dit denken bijna niet te
ontkomen. Ook als je begrijpt hoe de zaak in elkaar steekt dreigen voortdurend
de analytische waardeoordelen de overhand te krijgen. Een schier onuitroeibaar
waardeoordeel is de gedachte: wie niet werkt zal niet eten, tegenwoordig vooral opgevat als; wie niet wil werken zal niet
eten. Gelukkig mag wie niet kan werken tegenwoordig wel (mee)eten. Ik
zal proberen duidelijk te maken waarom die uitspraken niet deugen en daartoe
zal ik beginnen met de begrippen overleven en toe-eigenen te belichten. Elk
levend wezen is onderworpen aan de noodzaak te overleven. Dat is een zaak die
hier op neerkomt dat de aarde, in de een of andere al of niet levende vorm,
wordt opgegeten. Al eerder heb ik uiteengezet dat in feite de buitenwereld gerealiseerd
wordt als zijnde de binnenwereld op (trillende)
energetische wijze. Op energetische wijze is de concrete buitenwereld
binnenwereld geworden, oftewel inhoud van het levende wezen. Omdat de mens net
zo goed een levend wezen is als het overige leven geldt het opeten van de aarde
voor hem ook. Er is echter een verschil en dat komt voort uit het feit dat de
mens het laatste verschijnsel is. Is het namelijk zo dat het overleven (opeten
van de aarde) voor alle overige levende wezen een kwestie van instinct is, voor
de mens is het een kwestie van handelen.
Hiermee wil ik zeggen dat elk levend
wezen, behalve de mens, overleeft volgens een onontkoombaar, van nature
meegegeven programma, dat buiten de wil van zo'n levend wezen om actief is,
maar dat de mens noodzakelijk een aantal handelingen moet bedenken om te
overleven. Hij heeft zijn zelfbewustzijn nodig om zichzelf qua overleven veilig
te stellen. Dat betekent dat bepaalde verhoudingen binnen de werkelijkheid als
zelfbewustzijn bepalend worden voor de handelingen die de mensen verrichten om
te overleven. Het betekent echter ook dat de mens in begin en beginsel bevrijd
is van de, het levende wezen overheersende, drang (instinct) om op een bepaalde
wijze aan de noodzaak om te overleven te voldoen. De mens is het verschijnsel
dat niet langer onderworpen is aan de natuur, dat wil zeggen dat hij
vanzelfsprekend wel moet zien te overleven, maar dat de wijze waarop niet van
tevoren bepaald is. Aanvankelijk leken zijn handelingen om te overleven nog
sterk op het gedoe van de dieren: de mensen waren verzamelaars die op zoek
gingen naar voorhanden voedsel, in de vorm van gewassen en gedierte. Ook gingen
zij op jacht, wat eigenlijk ook een vorm van verzamelen is. Maar al spoedig
gingen zij zich op het kweken en telen van voedsel toeleggen en vanaf dat
moment realiseerde zich inderdaad het feit dat de mens onafhankelijk van de
natuurprogramma’s is. Maar hij is, als hij tenminste wil overleven, wel
degelijk genoodzaakt om een aantal handelingen te verrichten, zoals gaan verzamelen,
op jacht gaan, de akker bebouwen, enzovoort. Het overleven is dus een
natuurlijke noodzaak die echter door de mens op alle mogelijke manieren vervuld
kan worden. En het gaat om het opnemen van de buitenwereld in de vorm van
energie.
Daarnaast echter is er nog iets anders aan
de hand en dat is het proces waarbij de mens zich eigenaar maakt van de kosmos,
in de praktijk de aarde tot zijn eigendom maakt. Hij doet ook dat omdat hij het
laatste verschijnsel is en als zodanig aan de gehele verschijnselenwereld
voorbij is. Als laatste is al het voorgaande zijn inhoud en wel op zo'n manier
dat dit voorgaande omgezet wordt tot de werkelijkheid die die laatste, de mens,
is. Anders gezegd; de aarde wordt door de mens omgezet tot een menselijke zaak,
een zaak van mensen. Dat omzettingproces speelt zich
in elke individuele mens af en er is geen mens in wie dit niet het geval is.
Waar een mens is, is dit omzettingsproces. Er is voor de mens dus geen enkele
keuze in deze zaak; net zo goed als hij geen keuze heeft inzake het
zelfbewustzijn heeft hij geen keuze in het laten gelden van zichzelf als
omzetten van de aarde, als ombouwer, als wereldbouwer. Bedoeld omzettingsproces
heeft tot gevolg dat de aarde bewoonbaar wordt in die zin dat de mensen er
kunnen leven zonder alles overheersende afhankelijkheid van natuurlijke zaken
waarop de mens niet instinctmatig ingesteld is. Ik zeg alles overheersend omdat
die afhankelijkheid nooit volledig opgeheven kan worden. Natuurrampen blijven
mogelijk evenals mensen die misdrijven plegen.
Maar de struggle
for life is in ieder geval achter de rug, voor
zover het de mensen gelukt is de aarde om te zetten tot mens. De tot mens
omgezette aarde is de aarde die eigendom van de mens is geworden. Je hebt nu te
doen met een tweetal verhoudingen die voor de mens gelden: enerzijds is daar
het overleven waarvoor een mens iets moet bedenken en een aantal handelingen
verrichten en anderzijds is daar het wereld bouwen dat ook een kwestie van
handelen is. Ik noem dit laatste handelen het verrichten van arbeid.
Het
begrip arbeid betekent dus het omzetten van de aarde en dat is
een vanzelfsprekend proces
dat in een ieder plaatsvindt. Het gevolg van de arbeid is een leefbare wereld.
Dus: arbeid wordt niet verricht om te overleven, noch om zich te verrijken,
noch om macht te verwerven: arbeid is er omdat het laatste verschijnsel de
aarde omzet tot zichzelf. De handelingen om te overleven leveren niets op.
Weliswaar blijf je in leven, maar de aarde wordt er niets leefbaarder door.
Zo gezien is overleven zinloos, maar dat
is het niet als het overleven begrepen wordt als de volstrekte voorwaarde om
via de arbeid de aarde menselijk te maken. In dat geval arbeid je niet om te
overleven, maar overleef je om te arbeiden. De alsnog onvolwassen mens is niet
in staat het overleven en de arbeid in deze verhouding te zien. Hij denkt ten
onrechte dat het verrichten van arbeid noodzakelijk is om te overleven. Hij
denkt dat hij arbeidt om zijn brood te verdienen. Voor zover de onvolwassen mens
dit nog denkt is hij niet bezig met arbeid, maar met werken. Werken doet hij
ergens voor, het heeft een doel, en omdat dit het geval is zoekt hij steeds
wegen om het doel te bereiken zonder te werken. Werken is namelijk geen aangename bezigheid: het
is sloven en ploeteren en het gaat gepaard aan onderdanigheid, vernedering en
ondergeschiktheid. In de westerse wereld lijkt het er voor sommige mensen op of
werken prettig is. Zij zullen niet willen toegeven dat zij het liever niet
zouden doen, maar uit hun gedrag blijkt dat zij proberen het via werken zover
te krijgen dat zij niet meer behoeven te werken, althans de vernederende kanten
ervan kunnen opheffen. Hoe dan ook, de mensen hebben er iets onmenselijks van
gemaakt. Dat is vooral gebeurd na de Verlichting, bij het intreden van het industriële
tijdperk. In de daaraan vooraf gaande agrarische periode met zijn feodale
verhoudingen leefde nog veel meer het besef dat het bebouwen van de akker een
wijze van leven was, in feite natuurlijk het vanzelfsprekende omzettingsproces.
De landbouw is inderdaad een heel direct voorbeeld daarvan.
Wie niet wil werken zal niet eten Is werken een
aangename bezigheid? ; natuurrampen1 ; natuurrampen2 ; verlichting-1
; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Betrokkenheid-1
; Betrokkenheid-2
; Betrokkenheid-3
;
De begrippen arbeid en werk betekenen in mijn
gedachtegang achtereenvolgens dat de mens de aarde omzet tot zichzelf en dat
dit omzettingsproces in het teken van het overleven is komen te staan. Deze
laatste verandering is vooral kenmerkend voor de industriële cultuur van de
westerse wereld. In deze wereld werkt men dus en naar eigen besef doet men dat
om te overleven, om zijn brood te verdienen. Is door een of ander gelukkig
toeval, een erfenis, een hoofdprijs in de loterij of een geslaagde bankoverval,
het brood aanwezig, dan houdt men gewoonlijk op met werken. Het is dan niet
meer nodig... In de vroegere agrarische wereld, die in Nederland zelfs nog
standhield tot enige tientallen jaren in de 20ste eeuw, stonden de activiteiten
veel meer dan in de industriële wereld in het teken van het omzettingproces,
zeg maar: van de arbeid. Dat wil niet zeggen dat de mensen uit die periode
volwassener waren dan de huidige mens (dat kan immers niet!), maar wel wil het
zeggen dat men een meer onbevangen kijk op de werkelijkheid had. In alle
kinderlijkheid bevond men zich dichter bij de waarheid, zoals dat overigens
doorgaans het geval is met jonge culturen en nieuwe inzichten. De mensen vinden
het dan gevoelsmatig vanzelfsprekend dat zij doen wat zij doen, het behoort nu
eenmaal bij hun leven en daardoor zijn zij ook weinig gericht op uitwendige
belangen. Het is een naar binnen gerichte zaak. De industriële periode zette
zich werkelijk door aan het einde van de 18e eeuw, tegelijkertijd met de Verlichting. Zij
verdrong stap voor stap de agrarische periode die al in het grijze verleden
begonnen was, toen de mensen in de gaten hadden gekregen hoe zij bepaalde
gewassen konden verbouwen en zich min of meer vast gingen vestigen. Het was
toen dat men effectief overging tot het omzetten van de aarde om er een zaak
van mensen van te maken. Uiteraard wist men dat niet te vertellen, maar het
zelfbewustzijn had ongeweten een agrarische gerichtheid gekregen.
Die gerichtheid werd na verloop van tijd
wat meer bewust in de mensen en dat leidde ertoe dat bepaalde machthebbers
gingen uitleggen dat de bedoeling van de arbeid was dat er voor die
machthebbers geproduceerd moest worden. Daarmee kreeg de agrarische gerichtheid
een uitwendige bedoeling: men ging de akker bewerken ten behoeve van iets
anders. Die verwording is het doorbreken van het feodale tijdperk. De boeren
waren er voortaan voor de heren en niet langer voor zichzelf en de rond hen
aanwezige gemeenschap. Dat echter was alleen maar wat men ervan maakte, in
feite bleven de boeren, cultureel gezien, voor zichzelf gewoon een met de
akker. Nu het industriële denken zich doorgezet heeft is die vanzelfsprekende betrokkenheid bij de aarde, de natuur en de seizoenen geheel
en al verdwenen: de boer is ook een technicus, een manager en een econoom
geworden. Hij produceert allang niet meer voor zichzelf en zijn gemeenschap,
maar voor iets abstracts als de wereldmarkt. De volgorde is deze: er breekt
iets door in de mensen; zij gaan daarmee onbevangen aan de slag zonder zich af
te vragen waarom zij dat doen en daardoor is hun gedoe in sterke mate in
overeenstemming met de verhoudingen in de werkelijkheid; na verloop van tijd
gaan de mensen zich echter wel afvragen waarom zij doen wat zij doen en dan
verdwijnt het vanzelfsprekende om plaats te maken voor allerlei bedachte
verklaringen; omdat dergelijke verklaringen onvermijdelijk verwijzen naar iets
uitwendigs kunnen buitenstaanders zich opwerpen als belanghebbenden; als er
eenmaal uitwendige belangen in het spel zijn verwordt zo de arbeid tot werk. De
verwording tot werk is niet alleen op te merken in de agrarische wereld. Ook de
daarop volgende industriële wereld vertoont hetzelfde patroon.
Aanvankelijk, zeg maar begin 19e eeuw,
werden de industriële producten met grote zorg gemaakt door vaklieden die hun
persoonlijke kwaliteiten inzetten voor een goed product. Er is daarvan
tegenwoordig nog het een en ander over en dat is zo bijzonder van kwaliteit en
technisch inzicht dat men die overblijfselen in musea bijeenbrengt.
Stoommachines bijvoorbeeld. Maar al spoedig namen buitenstaanders de zaak over
en daarmee vervreemdde de arbeid tot werk - aanvankelijk zelfs van een
onvoorstelbare onmenselijkheid die net zolang voortduurde tot de
arbeiders zich gingen verzetten en hun rechten gingen opeisen, zo goed en zo
kwaad als het ging.. De industriële wereld staat op het ogenblik op instorten.
Het is niet alleen in Oost-Europa dat dit gebeurt, hoewel menigeen dat denkt op
grond van de misvatting dat de industrie en economie aldaar op socialistische
leest geschoeid waren. In feite echter stort de industriële wereld overal in
doordat men zozeer vervreemd is van de arbeid dat de productie in een
luchtledig is terechtgekomen. De producten zijn middel tot economische macht
geworden in plaats van een levensmiddel dat ertoe dient de aarde leefbaar en de
arbeid, het omzetten tot mens, mogelijk te maken. Een op een ander terrein
liggend voorbeeld van verwording op grond van bewustwording is te vinden bij de
democratie. Deze was aanvankelijk nog zo kinderlijk en intuïtief dat er een
groot aantal maatregelen werden aangenomen die in alle opzichten redelijk
genoemd kunnen worden. Zo behoefde niemand zich bij de overheid te legitimeren
omdat zijn lijfelijke aanwezigheid voldoende was en ook omdat niemand gedwongen
kon worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Ook was de woning
volstrekt verboden terrein voor de overheid; de politie mocht slechts op
rechterlijk bevel een woning betreden. Niemand behoefde eigen onschuld aan te
tonen en dergelijke. Er was - en daar gaat het om - een behoorlijk sterk
rechtsgevoel. Anderzijds getuigden bijvoorbeeld socialisten van een bijzonder
radicale kijk op de staat, een kijk die thans zelfs voor asociaal,
onverantwoord, onredelijk en zelfs wel misdadig zou worden uitgemaakt.
Van al deze inzichten is thans nauwelijks
nog iets over: het nadenken erover heeft alles doen verworden tot iets
uitwendigs en zogenaamd wetenschappelijks, waarbij in feite niemand zich nog
betrokken voelt. De ontwikkeling van het denken over de ethiek van de oorlog
kan ook als voorbeeld dienen van verwording die samengaat met en gevolg is van
het zich bewust worden door de mensen van verhoudingen die zij aanvankelijk
slechts aangevoeld hebben. Wat betreft de oorlog bijvoorbeeld is het op een
gegeven moment zelfs zover gekomen dat men een bepaald oorlogsrecht opgesteld
heeft. Daarin werd onder andere verboden open steden te beschieten of te
bombarderen, op gewonden en hun verzorgers te schieten, krijgsgevangenen voor oorlogsdoeleinden
in te zetten en dergelijke. Langs allerlei intellectuele smoesjes is het inmiddels
voor zo ongeveer iedereen vanzelfsprekend geworden dat de burgerbevolking
gegijzeld kan worden met terreurbombardementen en intercontinentale nucleaire
raketten die dreigend op haar gericht zijn. De bedoeling van deze voorbeelden
is te laten zien dat er steeds nieuwe verhoudingen aan de oppervlakte komen en
dat die aanvankelijk betrekkelijk zuiver gelden, om na enige tijd bewuster te
worden en daarmee als onderwerp van het denken te gaan fungeren, een
ontwikkeling die onherroepelijk tot verwording leidt - uiteraard omdat het
analytische denken de zaak niet verheldert maar stukmaakt. En zo is ook de
sfeer van het begrip arbeid langzamerhand teruggedrongen naar het terrein van
de hobby die tot nu toe nog steeds belangeloos is gebleven. Die belangeloosheid
is al zozeer uit het beeld verdwenen dat zelfs menig historicus al niet meer
weet dat bijvoorbeeld de gilden er destijds waren om de kwaliteit te beschermen
en niet om de prijzen te bewaken! In wezen berustte de argumentatie dus niet op
het begrip werk, maar op het begrip arbeid.
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Betrokkenheid-1 ; Betrokkenheid-2 ; Betrokkenheid-3 ;
Het is nu de vraag hoe de begrippen
vrouwelijk en mannelijk gelden voor de mens en hoe dat gelden van die begrippen
doorwerkt in het dagelijkse leven van de mensen. Dat dagelijkse leven in haar
volle omvang is een afspiegeling van de cultuur, als je tenminste onder cultuur
verstaat het gehele complex van ideeën, voorstellingen, waarden en normen,
zeden en dergelijke. Gewoonlijk geeft men aan de cultuur een veel zwaardere
lading, namelijk al datgene wat boven komt drijven aan intellectuele uitingen
van de mensen. Het gaat dan eenzijdig over kleine groepen in de samenleving:
maatgevende culturele minderheden, élites. De nadruk op die zwaardere lading is
een gevolg van het al vaak door mij genoemde van bovenaf denken. Over het
algemeen is te zeggen dat dit van bovenaf denken tot voor kort zo ver ging dat
alles wat met de gewone mensen te maken had niet of nauwelijks aandacht kreeg,
behalve als die gewone mensen zich bij gelegenheid gingen verzetten tegen de
bovenlaag. Maar ook dan ging het qua cultuur nog steeds over de bovenlaag en
zijn wederwaardigheden! Ik echter heb het over het gehele complex en daarvan
het algemene beeld en de essentie daarvan. Tot die essentie behoort het gelden
van de begrippen vrouwelijk en mannelijk. De dichters, de kunstenaars in het
algemeen brengen inzake genoemde begrippen allerlei moois tot stand; voor de
filosofie is dat wel leerzaam maar niet zo belangrijk omdat de kunstenaars een
niet concreet bestaande andere werkelijkheid, namelijk die achter de dingen, op
zichzelf stellen. Voor de filosoof echter gaat het om beide tegelijkertijd; de
werkelijkheid als verschijnsel zoals die voor de mens tot voorstelling geworden
is en de werkelijkheid als beeld die zich aan de voorstelling afspiegelt,
terwijl van beide, voorstelling en beeld, de onderlinge veranderlijke
verhoudingen nagegaan worden.
Je kunt dus zeggen dat de kunstenaars niet
de waarheid vertellen, maar gewag maken van de schoonheid. Die is wel een
aspect van de waarheid, maar niet de waarheid zelf. Het begrip arbeid heeft te
maken met de werkelijkheid als een vrouwelijk-mannelijke zaak. Maar in de
cultuurontwikkeling komt daarvan niet veel naar voren. Wel echter zie je de
verminkingen ervan. Die zijn het resultaat van het, nadenken erover, een
nadenken evenwel dat, zolang de mensen alsnog onvolwassen zijn, steeds
verkeerde uitkomsten oplevert. Zo is het omzetten van de planeet tot een
menselijke werkelijkheid, wat in het vroegste begin der mensheid nog juist
aangevoeld werd, al spoedig begrepen als werken voor je brood - en dan
doorgaans in de eerste plaats het brood van anderen! Maar eigenlijk ligt de
verhouding zo dat de mens de aarde omzet (het begrip arbeid) en dat hij ten
gevolge daarvan overleeft. Zijn arbeid is dus op omzetten gericht en niet op
overleven, hoewel dit laatste er onmiddellijk aan meekomt. De verminking van
deze verhouding komt voort uit het menselijk vermogen tot denken in de zin van
analyseren. Niet domheid, slechtheid, hebzucht en egoïsme verzieken de zaak,
maar het analytische, naar oorzaken zoekende, onvolwassen denken is de
(overigens onvermijdelijke) boosdoener. Zolang dat onvolwassen denken nog de
maat is werken de mensen voor hun brood en dat betekent dat zij geen goede
producten maken, niet zichzelf welbevinden bij het werk, de wereld niet
leefbaar maken maar daarentegen juist steeds meer onbewoonbaar. Het is
waar dat er desondanks enige welstand en veiligheid ontstaan, maar die zijn
minimaal omdat zij slechts bijproducten zijn van het algemene gejaag naar
brood, in de zin van bezit. Daarbij gaat het (vrijwel) niemand om de aarde en
alles wat zich daarop bevindt.
Er staat altijd een belang van iets of
iemand anders achter. En als dat het geval is houdt een mens zich niet bezig
met arbeid, maar met werk (of hoe je dat noemen wilt, sommigen spreken van
gesjouw, geploeter, slavernij en dergelijke). Te stellen is dat het gevolg van
mijn arbeid is dat wij kunnen overleven, dat wil zeggen dat de producten
ingebracht worden in het samenhangende geheel dat een menselijke aarde is. De
arbeid maakt de aarde leefbaar en dus kunnen alle mensen leven. Armoede
als in het huidige Afrika is dan uitgesloten, niet omdat iedereen zo begaan is
met het lot van een ander, maar omdat het de aarde is die leefbaar is geworden
doordat de producten van de omzetting haar ten goede zijn gekomen. Het begrip
arbeid brengt belangenloosheid met zich. Eigenlijk moet je zeggen dat er geen
particuliere belangen in meespelen, want het is wel een feit dat het belang van
de aarde in de arbeid gediend wordt. Maar omdat deze zaak niet van de mens af
te denken is en dus vanzelfsprekend, al of niet verminkt, tot gelding komt doe
je er goed aan je te realiseren dat er eigenlijk van geen belang sprake kan
zijn. Iets wat onvermijdelijk is is wezenlijk
vanzelfsprekend en zoiets kan geen zaak van belangen zijn. Een gigantisch
arbeidsterrein van de mensen valt bij de beschouwingen over en beoordelingen
van het werk geheel buiten de boot. Dat is de arbeid die zowel vrouwen als
mannen verrichten voor zover zij zich bezig houden met het zogenaamde
huishouden en de verzorging van de kinderen en de verdere levende have. Door de
fixatie op de verminkte arbeid om den brode, dus op het werk, valt deze gehele
vrouwelijke wereld buiten het gezichtsveld van de onvolwassen mens. Die
vrouwelijke wereld wordt beschouwd als een bijkomende zaak die er is ter wille
van diegenen die aan het werk zijn. Deze laatsten zijn doorgaans mannen, maar
tegenwoordig ook veel vrouwen. Zowel mannen als vrouwen vinden zich
geëmancipeerd als zij werken en zij vinden zich terecht belangrijk. Zij gaan
inderdaad gebukt onder de belangen en dat willen zij, tot hun eigen nadeel, nog
graag weten ook! Maar wat zij niet weten is dat het wezenlijk om het
belangeloze en vanzelfsprekende gaat.
En wat de meeste (geëmancipeerde) vrouwen
niet weten is dat zij met hun zogenaamde emancipatie nu juist het terrein van
de arbeid verlaten hebben om binnen te treden in de wereld van het werk. Als
het gaat over het arbeidsproces heb je te doen met een tweetal aspecten. Het
ene aspect is letterlijk de omzetting, die je kunt benoemen met het
begrip productie. Dat is de mannelijke kant van de zaak. Het andere aspect
betreft het begrip verzorging en dat is de vrouwelijke kant. Dat is het geheel
van de zaak: de via de omzetting geproduceerde spullen moeten allemaal zin en
betekenis krijgen binnen de verhoudingen die voor een samenhangende
werkelijkheid, een geheel, gelden. Je kunt niet zomaar lukraak van alles gaan
zitten produceren zonder dat dit nuttig is voor de aarde en bijgevolg voor de
individuele mensen. Alles moet op zichzelf tot zijn recht komen, nuttig zijn
voor het dagelijkse leven. Dat wil zeggen dat alles in het vrouwelijke geheel
terecht moet komen. Het laten functioneren binnen dat geheel is het begrip
verzorging. Er is dus productie en verzorging en dat zijn twee aspecten van een
enkele zaak, namelijk de arbeid, oftewel de omzetting van de aarde tot de mens.
In de onvolwassen wereld zijn die twee begrippen gescheiden.
Zoals ik heb laten zien produceert men
niet ter wille van een leefbare wereld, maar ter wille van, zeg maar,
eigenbelang. Het geproduceerde komt dus wezenlijk niet terecht en het is
nauwelijks mogelijk het te verzorgen.
De onvolwassen mens produceert in het wilde weg. Daardoor laat hij de aarde
verkommeren. Dat betreft niet alleen maar het zogenaamde milieu, maar vooral
ook zijn medemensen. Of die medemensen nu in betrekkelijke welstand leven of in
bittere armoede, noodzakelijk geldt voor allen dat zij in armoede leven, tekort
komen, zich niet kunnen ontplooien en over de gehele linie onvrij zijn...
No. 175
Zoals gezegd wordt er door de onvolwassen
mens een rechtstreekse relatie gelegd tussen werken en overleven: je werkt voor
je brood. Zo ongeveer iedereen is ervan overtuigd dat die directe relatie er is
en dat deze onontkoombaar is. Toch is men tegelijkertijd voortdurend bezig deze
zogenaamd logische verbinding tussen werk en overleven te verbreken: enerzijds probeert
zo ongeveer iedereen zo luxueus mogelijk te overleven en zo weinig mogelijk te
werken, en anderzijds ploeteren de meeste mensen de godganse dag voor een loon
dat nauwelijks voldoet om te overleven. Het vanzelfsprekende van de relatie
werk-overleven is dus kennelijk niet zo zeker en dat betekent in feite dat zich
laat gelden dat genoemde relatie er eigenlijk helemaal niet is. Het is
eigenaardig dat, vooral in de moderne cultuur van de westerse wereld, de mensen
almaar wereldbeschouwelijke uitspraken doen die feitelijk helemaal niet blijken
te kloppen, maar die toch met grote overtuiging gedaan worden. Het gaat mij
daarbij niet om de vele leugens die over allerlei zaken verteld worden. Het
gaat om dingen die men eerlijk meent, waarvan men rotsvast overtuigd is, en die
desondanks kant noch wal raken. Je zou kunnen stellen dat men maar wat kletst,
stellig doordat men geen enkele notie van de ware werkelijkheid heeft. Dat is
ook het geval met de beweringen die men doet over de relatie werk-overleven. Hoewel
dat eigenaardige onderscheid tussen wereldbeeld en werkelijkheid op alle
terreinen van het hedendaagse leven valt te herkennen, kun je het toch aan
enkele zaken extra duidelijk illustreren. Zo is daar het recht: de
moderne mens is er rotsvast van overtuigd dat men zich aan het recht en zijn
regels te houden heeft, wil er van het maatschappelijk leven iets terechtkomen.
Dat zou des temeer gelden omdat wij met zijn allen dat recht bedacht en
geformuleerd hebben, hetgeen in feite onwaar is, maar dit terzijde. Wat
je nu kan waarnemen is dat vrijwel niemand zich aan dat recht houdt, althans
steeds probeert door de mazen heen te glippen.
Je zou zowaar gaan denken dat het recht er
alleen maar is om er onderuit te komen... Hoe dan ook, je kunt op een
ouderwetse manier zeggen: de moderne mens heeft wel recht, maar hij is geen
recht. Zou hij dat namelijk zijn, dan ontdook hij het niet. Een ander voorbeeld
vind je bij de godsdienst, zowel de christelijke als de islamitische: de godsdienstigen zijn ervan overtuigd dat zij de dienaren van
hun god zijn. De praktijk evenwel is totaal anders. In feite is god namelijk in
dienst van de godsdienstigen. Hij krijgt voortdurend
opdrachten: hij moet je op reis beschermen, je door een ziekte heen slepen, je
de overwinning bezorgen, je behoeden voor armoede, enzovoort. En als god die
opdrachten niet of niet goed uitvoert loopt hij de kans de laan uitgestuurd te
worden, zoals destijds de oude Germanen al deden met hun goden. En men vraagt
zich vertwijfeld af waarom die goede en gedienstige god Auschwitz door heeft
laten gaan... Hij had daar eigenlijk een stokje voor moeten steken, maar helaas
is hij zwaar in gebreke gebleven. Ook hier dus weer een tegenstelling tussen
wat men in alle oprechtheid meent en wat men in de praktijk gelden laat. De
hedendaagse mens zegt dus dat werken en overleven bij elkaar behoren, dat je je
aan het recht moet houden en dat je god moet dienen. Maar hij houdt zich
volstrekt niet aan zijn eigen ideeën. Wat betreft het werken en overleven vindt
hij voor zichzelf dat hij zo weinig mogelijk moet werken en zo luxueus mogelijk
moet overleven, terwijl hij voor anderen laat gelden dat zij zoveel mogelijk
moeten werken voor een zo minimaal mogelijk overleven. De vraag is nu hoe die
vreemde tegenstelling mogelijk is.
Ten eerste moet dan opgemerkt worden dat
een mens zich niet aan dat soort ideeën kan houden omdat het foute
interpretaties van de werkelijkheid zijn. Dat feit laat zich door alles heen en
op geniepige wijze gelden, overigens doorgaans zo dat bijna niemand er iets van
begrijpt. Als je de mensen op genoemde tegenstelling wijst gaan zij er
onmiddellijk toe over de oorzaak daarvan bij iets uitwendigs te zoeken. Het
komt niet in hen op de gedachte zelf in twijfel te trekken en te onderzoeken,
neen zij gaan redenen aanvoeren waarom de zaak steeds weer mislukt. De schuld
krijgt het kapitalisme of het communisme, de schaarste of het slechte weer en
dergelijke. Het gaat daarmee net als met het economisch denken: als het niet
blijkt te kloppen wat de economen voorspeld hebben (en het klopt nooit!) dan
ligt dat niet aan hun denken, maar aan de prijzen op de wereldmarkt, de
politiek van het Oostblok of de hoge looneisen van de werknemers. Het
economische denken zelf wordt nooit ter discussie gesteld. Daarin verschilt de
economische wetenschap overigens hemelsbreed van bijvoorbeeld de
natuurwetenschap, waarin voortdurend nieuwe gedachten ingang vinden. De moderne
economie functioneert als een fundamentalistische godsdienst: zijn dogma's
mogen niet ter discussie gesteld worden... Zoals al gezegd: de werkelijke reden
voor het zich niet houden aan de uitspraak werken voor je brood is gelegen in
het feit dat die uitspraak van geen kanten klopt. Het feit dat de mens
inderdaad niet overleeft als hij niet arbeid betekent niet dat hij, omgekeerd,
zou moeten werken om te overleven. De werkelijke verhouding is deze dat hij
overleeft doordat en voor zover hij zijn wereld verzorgd heeft. Die verzorging
vooronderstelt de productie van allerlei goederen. De werkelijke verhouding is derhalve niet werken -
overleven, máár produceren - verzorgen - overleven. Eigenlijk kun je het
het beste zo stellen dat er een rechtstreeks
verband bestaat tussen de begrippen verzorgen en overleven, en ook zo'n verband
tussen produceren en verzorgen. Deze laatste cluster is dan samen te vatten
onder het begrip
arbeid. In dit begrip arbeid zit dus besloten dat er
geproduceerd wordt en dat er verzorgd wordt.
Hieruit laat zich begrijpen dat de
zogenaamd primitieve mens, die nog loopt te zoeken naar voedsel of die op jacht
gaat - wat eigenlijk ook zoeken is, nog niet toegekomen is aan datgene dat
typisch menselijk is, namelijk het gelden van de cluster produceren - verzorgen
- overleven. Zijn overleven moet destijds dan ook een uiterst riskante zaak
zijn geweest, een zaak die eigenlijk helemaal niet kon gelukken! Het
natuurlijke leven, zoals plant en dier dat vanzelfsprekend kunnen leiden, is
voor de mens volstrekt onmogelijk. Hij kan slechts leven als hij overgaat tot
het laten gelden en het verwerkelijken van bovengenoemde cluster van begrippen.
Het gelden daarvan brengt op den duur met zich mee dat mensen bij hun arbeid
dingen doen die op zichzelf nauwelijks een rechtstreeks verband met het
overleven laten zien. Het solderen van weerstandjes op printplaten bijvoorbeeld
levert hopelijk! - aan het einde van de maand wel een salaris op, maar de
handelingen als zodanig doen niet aan overleven denken. Dat wordt begrijpelijk
als je bedenkt dat het verband met overleven een indirect verband is: het
begrip verzorging zit ertussen. De productie krijgt zin als zij uitloopt in
verzorging van de wereld, in feite dus als zij uitloopt in een vrouwelijke
werkelijkheid. De productie als een kwestie van louter overleven (=het werken)
loopt nergens in uit: de arbeid wordt tot werken en het resultaat daarvan is
een grote hoeveelheid spullen die wezenlijk nergens thuishoren. Die spullen
komen steeds terecht bij diegenen die ze niet nodig hebben, dat wil zeggen, bij
diegenen die er geen gebrek aan hebben. In de westerse wereld bijvoorbeeld is
een gigantisch overschot aan spullen, juist omdat nagenoeg iedereen er geen
gebrek meer aan heeft, terwijl de rest van de wereld, waar die spullen echt
nodig zijn, ervan verstoken blijft.
Je kunt met recht stellen dat de mensen
niet zouden kunnen overleven als zij niet zouden werken (hoewel dieren dat wel
degelijk kunnen. !). Maar de omkering van die bewering, namelijk dat de mensen
werken om te overleven, klopt niet, hoewel het wel zo lijkt, het is een
realiteit in een onvolwassen wereld: in die wereld werkt men, dat wil zeggen
sjouwt, ploetert en scharrelt men, om voor zichzelf en zijn naasten overleven
mogelijk te maken. In het zweet uws aanschijns. ! Hierdoor blijft het begrip
arbeid nagenoeg uit het zicht, maar toch weerspiegelt nu juist dat de juiste
verhouding. De mens produceert spullen, verzorgt de wereld en overleeft. Hij
overleeft in een verzorgde wereld waarin alles wat hij voortgebracht
(geproduceerd) heeft terecht is gekomen en tot zijn recht komt (verzorgd is).
Het produceren en verzorgen is in feite het omzetten van de planeet tot
een wereld van en voor mensen en dat omzetten kun je benoemen met het begrip
arbeid. Ik wijs er op dat ook het verzorgen nadrukkelijk onder het begrip ARBEID
valt. Het is van belang dit in de gaten te hebben omdat het verzorgen tot op
heden nog niet of nauwelijks, vanwege het economische denken dat op productie
toegespitst is, gewaardeerd wordt. De eerste consequentie van het
niet-begrijpen van het omzettingsproces is derhalve dat verzorgende arbeid op
zichzelf niet gewaardeerd wordt en slechts enigszins in tel is voor zover het
economisch wel gewaardeerde activiteiten ondersteunt of mogelijk maakt. Als
dienstbaarheid is er enige waardering, maar niet als een zelfstandig element in
het begrip arbeid. De tweede consequentie van bedoeld onbegrip is het
verschijnsel dat de productie als een op zichzelf staande grootheid wordt beschouwd,
een zaak dus die in zichzelf zijn eigen normen vindt en die van niets anders
afhankelijk is. Er wordt dan geproduceerd om het produceren. Logisch gevolg is
dat de norm daarvoor de zogenaamde groei is. Het gaat goed met de economie als
zij groeit. Of het geproduceerde tot zijn recht komt (de verzorging van de
wereld dient) is van geen enkel belang.
De derde consequentie is dit dat het
produceren dient om het overleven van bepaalde personen en groepen mogelijk te
maken en niet om er een leefbare wereld van te maken. Het op zichzelf staande
produceren maakt ook een zaak als wapenfabricage en wapenhandel mogelijk. Nog
steeds is die productie uitermate lucratief, ondanks het feit dat wapens in
geen enkel opzicht bijdragen aan de verzorging van de wereld. Op het ogenblik
worden wapens en militairen aangewend om in bepaalde gebieden rust te brengen
en veiligheid voor de burgers. Dan lijkt het of je met iets zinvols te doen
hebt, maar een met geweld veilig gemaakte wereld is nog altijd een onveilige
wereld die plaatselijk en tijdelijk wat minder onveilig is gemaakt. Pas
een verzorgde wereld is een veilige wereld. De geproduceerde spullen moeten zin
hebben voor het menselijk leven. Als dat het geval is dragen zij bij aan de
verzorging van de wereld. Je kunt in het kort zeggen dat de spullen nuttig
moeten zijn. In dat begrip nuttig is ook het begrip nodig besloten. In onze
onvolwassen wereld worden het nodig-zijn en de nuttigheid van bepaalde spullen
alleen maar gesuggereerd om een excuus te hebben voor een ongebreidelde
productie en een groeiende afzet, een excuus dus voor winst maken. Overigens,
werkelijke verhoudingen laten zich door alles heen gelden, zij het zo dat er
(voorlopig) niets van terechtkomt. Zo voelt men aan dat spullen nut moeten
hebben en daarom doet men het voorkomen dat alle geproduceerde rotzooi
uitermate nuttig is. Nuttigheid wordt daarbij in feite niet als norm voor
kwaliteit gebruikt, maar als middel om onbelemmerd te produceren en af te
zetten. Zoals al eerder gezegd is onze wereld tot nu toe door en door onveilig,
en dat komt doordat de verzorging ervan nog nooit aan bod is gekomen.
Voor zover er toch van enige vooruitgang
op dat gebied gesproken kan worden is dat per ongeluk en onbedoeld aan het
gangbare produceren meegekomen. De verzorging is in plaats van hoofdzaak als
bijzaak gesteld. Doordat de werkelijke verhoudingen liggen zoals ze liggen
ontstaat er als bijproduct wel een enigszins verzorgde wereld, maar die wereld
is te definiëren als een minder verwaarloosde. In die minder verwaarloosde
wereld komen de geproduceerde spullen ook min of meer tot hun recht: zij
kunnen niet helemaal zonder nut zijn en zij moeten ook nog een beetje
functioneren, maar essentieel is dat zij daarvoor niet gemaakt worden. Zij
dienen slechts om winst te maken en daarom is te zeggen dat het werken dat de
mensen tot nu toe doen eigenlijk een vorm van stelen is. Dat is de meeste
werkende mensen niet aan te rekenen. Zij hebben geen keus in deze wereld. Het begrip
arbeid is een onvoorwaardelijke zaak: je arbeidt omdat deze wereld
verzorgd moet worden en omdat dit zich in het laatste verschijnsel, de mens,
laat gelden. Als en voor zover de wereld verzorgd is kunnen de mensen, alweer
onvoorwaardelijk, leven. Daarbij maakt het absoluut niet uit wat de een doet en
wat de ander. De spullen zijn beschikbaar en voor een ieder is dat
onvoorwaardelijk het geval. Maar dat is voor de moderne onvolwassen mens
moeilijk te bevatten omdat hij ten eerste alles voorwaardelijk doet, dus nooit
zomaar zonder eigenbelang, en ten tweede alles naar zich toe wil halen en op
grond daarvan van mening is dat iedereen teveel zal inpikken. Begrijp je deze
zaak echter in zijn samenhang, dan blijkt dat niemand eisen stelt en dat
niemand steelt. Voor een ieder zijn de spullen beschikbaar, onvoorwaardelijk
omdat voor een ieder de wereld verzorgd is. Dat houdt tevens in dat niemand
teveel heeft, alleen al vanwege de extra zorg die het teveel met zich brengt.
De onvolwassen mens zou in de hierboven vluchtig geschetste volwassen, en dus
verzorgde, wereld onmiddellijk gaan doen wat je nu de rijken ziet doen.
Gelukkig krijgt hij niet de kans daartoe,
maar zou dat wel het geval zijn, hij zou de knoppen van zijn deuren van goud laten
maken, teveel en te dure kleren hebben, anderen tot slaaf maken en in te
luxueuze huizen wonen; kortom: hij zou zich schandelijk misdragen. De
onvolwassen wereld is een onverzorgde wereld en daarin tracht men een weinig
paal en perk te stellen aan het verwaarlozen en het stelen, vanuit een vaag
besef dat dergelijke gedragingen niet bij de mens behoren. Volgens een groot
aantal denkers zal het met de mens nooit zover komen dat hij raad zal weten met
een wereld waarin al het nodige voorhanden is en vrijelijk en onvoorwaardelijk
beschikbaar. De al vaker genoemde filosoof Jan Borger hield het voor mogelijk
dat de mensheid op onze planeet ziek geboren zou zijn en misschien wel nooit de
reis zou halen. Hij ging ervan uit dat alles gevarieerd is en dat dit ook met
mensheden het geval zou zijn. Anderen menen dat de mens een soort van dier is
dat in de grond van de zaak altijd roofzuchtig, moordzuchtig en egoïstisch zal
blijven. Het komt er dus op neer dat men het door mij geschetste perspectief
bestrijdt. Veel is daar voor te zeggen, maar toch is dat onjuist. Zelfs als het
waar zou blijken dat onze mensheid beneden de maat blijft, dan nog
blijft mijn, gedachtegang overeind. Elders in het heelal lukt het dan stellig
wel... In een verzorgde wereld is het overleven veilig gesteld. Op het moment
dat dit het geval is kunnen wij van het begrip leven gaan gewagen. Voor dat
begrip geldt dat het het vrouwelijke en het
mannelijke ineen is, je kunt het ook benoemen met liefde. De verhouding
productie - verzorging- overleven is dan te vertalen met de begrippen mannelijk
- vrouwelijk- liefde. Elke productie is mannelijk, ook als vrouwen ermee bezig
zijn; elke verzorging is vrouwelijk, ook als mannen ermee bezig zijn, en leven
is steeds het ineen zijn van beide.
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
Het
begrip arbeid dekt zowel het begrip produceren als het
begrip verzorgen. Maar in het vanaf de Verlichting aan het einde van de 18e eeuw
doorgebroken en gevestigde economische denken worden beide begrippen van elkaar
gescheiden, op zo'n manier dat de verzorging of geheel buiten het
economische denken valt, zoals bijvoorbeeld de huishoudelijke arbeid van de
vrouw, of niet als een op zichzelf staand begrip wordt gezien maar juist
als een aan de productie ondergeschikte zaak. Daarbij is dan automatisch
gesteld dat de verzorging niet als een op de productie volgend meeromvattend
begrip geldt, maar als een betrekkelijk onbelangrijke bijzaak binnen het kader
van de productie. In feite echter ligt de verhouding zo dat het begrip
verzorging het begrip productie inhoudt (en niet andersom!) en dat daarom het
begrip verzorging meeromvattend is. De producten hebben namelijk op zichzelf
geen betekenis, om van waarde al helemaal niet te spreken. Zij zijn pas
werkelijk product voor zover zij gericht zijn op en terechtkomen in een
verzorgende en verzorgde wereld! Het maken van winst, overeenkomstig het
verlichte economische denken, gooit genoemde verhouding omver: de bepalende
factoren bij het produceren zijn dan niet langer het nut en het nodig-zijn maar
het zich verrijken en het veroveren van macht, een streven dat leidt tot een
ongebreidelde productie van minderwaardige artikelen, vergezeld van vervuiling
en verspilling. Als de geproduceerde spullen verzorgd zijn is vanzelf aan de
eis voldaan dat zij voor iedereen beschikbaar moeten zijn. Dat is iets dat door
de huidige mensen nauwelijks te begrijpen is. Drie factoren spelen hierin een
rol. Ten eerste wordt het begrip beschikbaar zijn onmiddellijk geassocieerd met
eerlijk verdelen, met een begrip dus dat kwantitatief van aard is en dat geen
ruimere inhoud heeft dan iedereen evenveel van hetzelfde.
Als dat echter het geval is heeft
uiteindelijk iedereen teveel en tegelijk heeft iedereen te weinig. De reden
hiervoor is dat elk mens andere spullen nodig heeft om zich te kunnen
ontplooien en dus om te kunnen leven. Geen twee mensen zijn immers eender! De
tweede factor is deze dat men denkt dat beschikbaarheid leidt tot ongeremd en
onverantwoord inpikken van zoveel mogelijk spullen. Men kan zich niet indenken
dat volwassen mensen geen behoefte hebben aan meer dan zij nodig hebben. De
derde factor is gelegen in een verkeerde interpretatie van het begrip minimum
behoefte. Dit betekent namelijk dat een ieder neemt wat zij of hij echt nodig
heeft om te leven. Steevast begrijpt men dit echter als een armoedeprogramma
waarin de mensen zich, behalve hun directe behoeften om te overleven, alles
ontzeggen - een stokpaardje van de tegenwoordige milieufanaten die zo ongeveer
alles willen afschaffen. Onvolwassen mensen begeren van allerlei en eigenlijk
hebben zij nooit genoeg. Hun genoeg ligt in laatste instantie bij het
(overigens onmogelijke) bezit van het heelal. Volwassen mensen echter zijn aan
dat kinderachtige gedoe voorbij, zij hebben alleen maar datgene dat zij nodig
hebben om te leven. Dat is overigens veel meer dan wat nodig is om alleen maar
te overleven. Voor een muzikaal mens behoort de piano er bij, voor een geleerde
zijn boeken en internationale contacten, voor de kinderen hun speelgoed
enzovoort. Alles wat de mensen gezamenlijk ontwikkeld en geproduceerd hebben
behoort erbij en niets kan aan iemand onthouden worden. De reden hiervan is dat
het gelden van het begrip nodig-zijn uitsluitend bepaald wordt door de
individuele mens zelf en door niemand anders. Niemand kan voor een ander
bepalen wat zij of hij nodig heeft en dus moet alles ter beschikking staan en
kan niets aan iemand onthouden worden.
Dat volwassen mensen als regel geen
misbruik van die situatie zullen maken wordt veroorzaakt door het feit dat hun
ontwikkeling aan het begeren voorbij is gegaan en terecht is gekomen bij het
nodig-zijn. Het nodig-zijn hangt samen met onafhankelijkheid van de spullen
doordat die spullen er zijn. Als dit laatste het geval is heeft het begeren
geen zin meer. Dit begeren derhalve behoort bij onvolwassen mensen die
in een onverzorgde wereld leven waarin aan alles een (bijna steeds bewust in
stand gehouden) tekort is. Van de drie begrippen produceren, verzorgen en
overleven kun je de kwaliteit aangeven, dat wil zeggen dat je de aard ervan
kunt bepalen en dus kunt zeggen waarin zij tenslotte uitlopen. Zo blijken het
produceren een mannelijke aangelegenheid, het verzorgen een vrouwelijke en het
overleven een levenszaak te zijn. Je hebt nu dus de drieslag
mannelijk-vrouwelijk-leven. Hierin is het leven een kwalitatief overleven en
dat is een leven waarin alles kan en waarin de zorg voor het dagelijks
overleven vervallen is. Een leven dus in een wereld waarin de onveiligheid,
zoveel als redelijk mogelijk, opgeheven is. Die opgeheven onveiligheid heeft
een stabiel karakter wat niet door de een of andere idioot ongedaan gemaakt kan
worden, zoals dat wel het geval is in de onvolwassen wereld. De betrekkelijke
veiligheid, die steeds tijdelijk en plaatselijk is, is uitermate wankel, zoals
de geschiedenis steeds weer heeft laten zien. Bovendien is de onvolwassen
wereld vol van idioten, dat wil zeggen van mensen die volkomen bevangen zijn in
de waan van hun cultuur. Die idioten vormen de bovenlaag van de cultuur; zij
voldoen het best aan de normen en waarden en zijn in de daarbij behorende
hiërarchie het hoogst opgeklommen. De meest fnuikende cultuurwaan is die van
het regeren en besturen. Volgens die waan moeten de mensen geregeerd en
bestuurd worden. De overheden vinden dat en de onderdanen vinden dat eveneens.
In feite echter kunnen mensen niet geregeerd en bestuurd worden en wel omdat
het verschijnsel mens culmineert in de mens als individu, dus als volkomen
zelfstandige eenling.
Die eenling gaat weliswaar vanuit zichzelf
over tot samenwerken en
samenleven met zijn medemensen, maar dat is geheel iets anders dan
bestuurd en geregeerd worden. Dit laatste immers vooronderstelt een hogere en
maatgevende instantie, maar omdat die er in werkelijkheid niet is zijn het
steeds bepaalde mensen die zich als hoger opwerpen. Deze nu zijn de door mij
bedoelde idioten: zij leven geheel en al buiten de realiteit. Die idioten
bedreigen voortdurend de wankele veiligheid, de opgeheven onveiligheid,
die de mensen met pijn en moeite tot stand gebracht hebben. Zij heffen
belastingen, vaardigen verboden en geboden uit, bepalen wat goed en kwaad is en
roepen op ten oorlog. In feite doen zij niets dat de persoonlijke ontplooiing
van het individu bevordert - al doen zij net alsof zij daarmee wel degelijk
almaar bezig zijn... Volgens het economisch denken is de moderne mensheid heel
zakelijk bezig. Hierover filosoferende kom je tot de ontdekking dat de moderne
mensheid juist buitengewoon onzakelijk te werk gaat. Het toegeven aan de
begeerte leidt ertoe dat er een topzware wereld ontstaan is waarin een
onvoorstelbaar dure administratie er zorg voor moet dragen dat ook het laatste
dubbeltje door de burgers betaald wordt. Zo'n administratie is duurder dan de
voorzieningen waarover zij de administratie voeren. Dat geldt voor de gehele
moderne wereld: het afschaffen van geld en winst zou het leven zeker tienmaal
zo goedkoop maken, goedkoop, wel te verstaan in energie. Uiteindelijk is alles
om te rekenen in energie, ook geld is eigenlijk energie. Zo is enigszins te
bevatten hoeveel energie, menselijke en mechanische, in onze wereld verspild
wordt vanwege de cultuurwaan en het machtsbesef van een groot aantal idioten.
En intussen is men in onze wereld uitermate onzakelijk bezig totdat wij
straks voor de rand van de afgrond staan.
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
natuurrampen1
; natuurrampen2
; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
Productie heeft geen zin als er niet
verzorging, zo ruim mogelijk opgevat en dus ook met alle aspecten van
veiligheid als inhoud, op volgt. Verzorging heeft geen zin als er geen kans op
overleven is, bijvoorbeeld door onbedwingbare natuurrampen, en uiteraard valt er niets te
verzorgen als er geen productie, eveneens zo ruim mogelijk begrepen, aan vooraf
gaat. Er is dus een volgorde qua inhoud en betekenis; verzorging is ruimer qua
inhoud dan productie en overleven gaat op haar beurt weer verder dan
verzorging. Dat wordt nog duidelijker en betekenisvoller als je die drie
begrippen naar hun aard vertaalt: de werkelijkheid als mannelijke zaak, als
vrouwelijke en als levenszaak. Het mannelijke staat voor het bestaande en het
(door de mens) geschapene; het vrouwelijke voor het terecht-zijn ervan en het
leven voor het tot zijn recht komen ervan. Uiteraard kun je dat ook nog op
andere manieren formuleren, bijvoorbeeld in termen van verwekken, voortbrengen
en leven. Steeds echter gaat het over de veelheid (van alle bestaande
verschijnselen en spullen), het ene geheel (waarin alles ineen is) en het zich
ontplooien als autonoom verschijnsel (de mens als individu). En steeds is het
mannelijke inhoud van het vrouwelijke en dat inhoudsvolle vrouwelijke is inhoud
van het leven. Daarnaast is te zeggen dat het mannelijke kwantitatief van aard
is, het vrouwelijke kwalitatief en het leven normatief (zichzelf normen
stellend en richting gevend, zichzelf besturend) is. In de moderne wereld staat
alles op zijn kop, verzorging wordt gezien als inhoud en onderdeel van de
werkelijkheid als productie en zelfs het leven wordt als inherent aan en
afhankelijk van productie gedacht. Alle leven staat op de een of andere manier
in verband met de productie.
Je leeft na en naast je werk (in je
zogenaamde vrije tijd), je leeft dankzij je werk en als je per
ongeluk niet werkt wordt je levensonderhoud toch uitgedrukt in termen van
productie, zoals iedereen met een uitkering weet. Je betaalt zelfs ook dan
loonbelasting! Ik noem die wereld modern die na de tijd van de Verlichting op is
komen zetten. Wat er in die wereld speelt is, vergeleken bij de voorgaande
culturen, totaal anders en nieuw. Voor het eerst ontstaat er het besef dat onze
wereld door onszelf gemaakt kan en moet worden. Voordien heeft de mensheid zich
als het ware slapend ontwikkeld. Die ontwikkeling ging buiten de zelfbewuste
mensen om haar eigen gang, men hield zich er niet mee bezig en had zelfs vaak
niet eens in de gaten dat er een voortgang was! Men zag dus zijn eigen
ontwikkeling niet. Natuurlijk bedacht men wel van allerlei aan de resultaten
van die ontwikkeling en men maakte uiteraard daarvan een gretig gebruik, maar
als het gaat over die ontwikkeling zelf, dan had men daar geen besef van. Dat
veranderde met de
Verlichting. Toen ging men zich met de eigen voortgang bezig houden,
uitzoeken hoe die voortgang te stimuleren en welke doelen er gesteld zouden
moeten worden. De tijd van de ideologieën brak aan! Dat men zich met zichzelf
ging bezig houden komt voort uit het gericht zijn op zichzelf als
zelfbewustzijn, het zich verwerkelijken als ik: vrijheid, gelijkheid en
broederschap. De werkelijkheid zoals die in het zelfbewustzijn ligt is een
opgebouwde, een door het individu zelf geschapen, werkelijkheid. Dat is immers
de voorstelling! Aan die voorstelling gaat men werken teneinde die om te vormen
tot een nieuwe wereld, opgebouwd volgens de in het zelfbewustzijn aanwezige
logische regels. Daarbij behoorde dat men de productie ging zien als een
universele zaak in het belang van een nieuwe wereld, maar ook dat men het vrouwelijke,
voor zover nog levend, als een bij het bewustzijn behorende zaak naar de
achtergrond ging verwijzen.
Vanaf de Verlichting komt de nadruk te liggen op die
mannelijke zaak. Gecombineerd met het besef dat het om de mens als ik gaat
ontstaat er deze situatie dat zowel mannen als vrouwen de man als de
belangrijkste mens gaan beschouwen, met aan hem dienstig de vrouw en het, zijn
naam dragende, nageslacht. De zelfstandige vrouw, die er voor die tijd wel
degelijk was, voor zover mogelijk in de patriarchale wereld van het
christendom, verdwijnt nagenoeg geheel van het toneel naar de keuken en de
slaapkamer. De vrouw van voor de Verlichting ging niet onder in de mannenwereld, zij had
er slechts meer of minder mee te maken voor zover het thema macht aan de orde
was en dus ook binnen het kader van de godsdienst. Nu echter werd zij ingelijfd
en lijfde zij zichzelf in in een wereld van mannen,
juist omdat ook zij cultureel in het teken van beide, het mannelijke en het
individuele, is komen te staan. De vrouw als ik kreeg een mannelijk accent en
juist daardoor werd zij naar de keuken verwezen. Maar ook gaat diezelfde vrouw,
in de mening zich te emanciperen, proberen op mannelijke wijze in de
maatschappij te functioneren. Haar levensvervulling komt dan te liggen bij het
maken van carrière. Let echter op: het gaat volstrekt niet over de vraag of
vrouwen al of niet het recht hebben mee te doen in de door productie beheerste
maatschappij! Uiteraard verschillen haar rechten niet van die van de man.
Waarover het gaat is de vraag hoe de verhoudingen liggen en wat daarvan in de
moderne wereld terechtkomt. Ik heb er al op gewezen dat de moderne mannenwereld
een onzakelijke wereld is. Het is evenwel ook een chaotische wereld. Je
kunt zelfs wel van krankzinnigheid spreken. Een dergelijk hard oordeel is
gegrond in het feit dat alles wat geproduceerd wordt in een luchtledig
terechtkomt. Het komt niet, via de verzorging (het vrouwelijke), terecht in het
leven, maar in een economisch circuit waarvoor de norm is dat de gebruikers het
moeten kunnen betalen.
Of, anders gezegd: de spullen worden
geproduceerd en gedistribueerd ter wille van de winst en winst is in feite een
fictie, een hap lucht. Door het ontbreken van een reële norm voor de productie,
namelijk het nuttig en nodig zijn, verloopt het hele proces chaotisch. Omdat de
verhoudingen liggen zoals ze liggen ontkomt men ook in die chaotische
mannenwereld niet aan de begrippen nuttig en nodig. Het gevolg is dat men de
suggestie wekt dat ze gelden, enerzijds door ervoor te zorgen dat de producten
enigszins te gebruiken zijn en anderzijds door het maken van reclame en
propaganda. Tegelijkertijd wekt men de suggestie dat je te doen zou hebben met
een ordelijke wereld. Het ordelijke daarvan echter is in feite een zo goed mogelijk
in bedwang gehouden wanorde, maar geregelde chaos is ook chaos. Dat blijkt als
in tijden van nood de regels en de controle verslappen. Men doet in deze wereld
niets anders dan regelingen treffen en voorschriften geven, maar vooral
tegenwoordig wordt almaar meer duidelijk dat onze moderne wereld in wezen
chaotisch is. De regels en voorschriften zijn steeds minder effectief en men
weet nauwelijks meer hoe ze toe te passen. Overigens: het feit dat iedereen
inziet dat er regelingen getroffen moeten worden wijst er onmiskenbaar op dat
iedereen weet dat het een chaos is. Dus: het chaotische van de mannenwereld
komt voort uit het feit dat de kwantiteit, de hoeveelheid, de verzameling
spullen, op zichzelf geen samenhangende eenheid is maar daarentegen als los zand
aan elkaar hangt en daarbij gekenmerkt wordt door het toeval; het is maar net
hoe het valt! In zo'n situatie komt er niets terecht, de spullen vinden geen
thuis en de mensen vinden geen thuis. Geen wonder dat er voortdurend van alles
teveel is en tegelijkertijd van alles te weinig. De spullen komen niet daar
waar zij echt nodig zijn, namelijk bij de behoeftigen, maar eigenlijk slechts
bij diegenen die al van alles hebben, namelijk diegenen die het kunnenversusbetalen. Dat mag dan economisch nog zo vanzelfsprekend
zijn, filosofisch doorgedacht blijkt er niets van te deugen.
natuurrampen1
; natuurrampen2
; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; ARBEID
– WERKEN - Verzorgen / Verzorging..! ( lees nos. 172
t/m 178 )
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
De mensen van voor de Verlichting waren
natuurlijk ook zelfbewuste mensen. Waar een mens is is
zelfbewustzijn. Zij waren echter niet op zichzelf gericht qua zelfbewustzijn,
zij hielden zich er niet mee bezig. Zij deden de dingen die zij deden, gewoon
omdat die gedaan moesten worden. De moderne mens echter heeft een in de
toekomst liggende reden, een complex van motieven, waarom hij de dingen doet en
hij streeft op de een of andere manier een doel na, een doel dat verder reikt
dan zijn eigen dagelijkse leven. Dat laatste heeft betrekking op de
werkelijkheid als voorstelling. Voor de ouderwetse mens was die voorstelling een
“onmiddellijk gegeven”, die wereld was zoals hij was, maar voor de moderne mens
wordt hij onderwerp van onderzoek, men vertrouwt hem niet zonder meer. Vandaar
dat vandaag de dag alles eerst wetenschappelijk onderzocht moet worden, ook
datgene dat zonneklaar uit de voorstelling blijkt. De voorstelling wordt
ontleed, in tegenstelling tot wat het geval was bij de ouderwetse mens: deze
liet de voorstelling intact en als zodanig was hij hem de maat. Het spreekt
vanzelf dat op die manier heel wat foute oordelen gedurende lange tijd stand
konden houden, maar daar tegenover staat een betrekkelijk karaktervolle mens.
De moderne mens was aanvankelijk de mens van de ideologieën. Zelfs de
godsdiensten kregen een ideologisch karakter: zij veranderden van een directe maatschappelijke
macht in een voor iedereen als de maat gestelde bovenliggende collectieve
voorstelling van een wenselijke werkelijkheid. Tijdens de Franse revolutie brak
de maatschappelijke macht van de godsdiensten, maar, vooral in de 19e eeuw, nam
de ideologische kracht van de godsdiensten aanzienlijk toe.
De mensen gingen proberen te leven naar
een persoonlijke voorstelling van een toekomstige goddelijke wereld, al of niet
gesitueerd in een hiernamaals. Voordien was de godsdienstigheid vooral een zaak
van gedragsregels, zoals je vandaag nog kunt zien bij de Islamieten: een hoofddoekje is de maat
voor de godsdienstigheid van een meisje. Bij een ideologie gaat het om een
voorstelling van een voor iedereen verplichte toekomstige wereld. Zo'n
voorstelling is ontworpen naar aanleiding van onderzoek van de onmiddellijke
voorstelling van de werkelijkheid. Zo heerst er tegenwoordig een betrekkelijk
nieuwe ideologie onder vrouwen, met als inhoud om in de maatschappij net als de
mannen carrière te gaan maken. En in het fascisme en nationaal-socialisme
had men de vroegere wereld van de Romeinen en de Germanen als ideologische
voorstelling voor ogen. Dan waren er, naast de al genoemde godsdienstige, ook
nog de ideologieën van het liberalisme, het socialisme en dergelijke. Allemaal
hadden zij een toekomstige wereld als doel, een wereld die, al of niet met
geweld, door gezamenlijke inspanning van iedereen opgebouwd moest worden.
Daarbij onderscheiden fascisme en nazisme, evenals trouwens stalinisme en
maoïsme, zich van de genoemde andere ideologieën voor zover daarin niet
iedereen betrokken was, maar slechts raszuivere en nationalistische elementen.
Qua ideologie waren deze laatste dus eigenlijk niet helemaal in orde, hetgeen
de geschiedenis dan ook duidelijk heeft laten zien in hun ondergang tijdens de
tweede wereldoorlog en recentelijk. Hoe dan ook, sinds de Verlichting, als
de mens zich met zichzelf als zelfbewustzijn gaat bezig houden, ontstaat er een
maatschappij van mannen die doende zijn een nieuwe wereld op te bouwen, in het
besef dat de mens het zelf moet doen omdat er niets of niemand anders is die
het voor hem doen kan. De mannenwereld berust op een samengaan van een tweetal
factoren: a) het mannelijke in de mens, gericht op de werkelijkheid als
hoeveelheid, kwantitatief dus, en b) de mens als zich ontwikkelende
individu, als een zich tot ik ontplooiend mens. Het gaat dus over de mannelijke
individu.
In de ouderwetse wereld draaide alles
inderdaad ook om het gedoe van de mannen, maar niet om de mens als individu,
zodat het vrouwelijke geheel veel meer bepalend was voor het gedoe van die
mannen. In de moderne mannenwereld echter worden het vrouwelijke en het leven
weggewerkt naar terreinen die aan het gedoe van de mannen dienstbaar zijn. Het
lijkt alsof de verbanning van de vrouwen naar de keuken en de slaapkamer er een
is naar een vrouwelijke wereld, namelijk de wereld van de verzorging en het
leven. Praktisch gezien is dat uiteraard een feit, maar waarom het gaat is dat
die hele vrouwelijke wereld als ondergeschikt aan de mannelijke gesteld wordt.
Zij geldt niet als een autonome en zelfs de mannelijke overtreffende
werkelijkheid, maar als een dienstbare, aan de mannelijke werkelijkheid
inferieure, zaak. Zo zijn de keuken en de slaapkamer symbolen geworden van letterlijk
onderdrukking van de vrouw en het vrouwelijke, onderdrukking die gebaseerd is
op enerzijds het feit dat de begrippen verzorging en leven inderdaad vrouwelijk
zijn en anderzijds op de suprematie van de mannelijke individu. Tegenwoordig
breken vele vrouwen los uit de mannelijke kluisters. Zij verlaten de keuken en
ook de voor het gerief van de mannen ingerichte slaapkamer. Maar het kan
voorlopig niet meer zijn dan dat. Het enige wat gebeurt is dat zij overgaan
naar het traditionele terrein van de mannen; de door de economie gedomineerde
maatschappij. Wezenlijk is er niets aan de hand en het is zelfs mogelijk deze
gang van zaken als een achteruitgang te zien omdat de laatste herinneringen aan
het vrouwelijke, namelijk de verzorging en het overleven, ook nog vervlogen
zijn. Het uitbreken uit de kluisters betekent wezenlijk een verlies van
vrouwelijkheid, maar er staat natuurlijk tegenover dat er eindelijk ruimte komt
voor het zich tot individu ontplooien van de vrouw. Langs deze weg kan zij zich
gaan emanciperen.
Wij hebben tegenwoordig dus te doen met
een mannenwereld (bestaande uit vrouwen en mannen!). In deze wereld vieren
wetenschappelijk onderzoek, technologie, redelijk overleg, beleid, management
en dergelijke hoogtij. Alles wordt uitgerekend en niets is waar tenzij het
wetenschappelijk als waar aangetoond is. Deze wereld evenwel is gebaseerd op en
resultaat van analytisch onderzoek van de werkelijkheid als voorstelling. Het
is daarom een wereld die samengesteld is uit een grote hoeveelheid, op zichzelf
los van elkaar staande, feiten, en dat samenstellen gebeurt met behulp van
theorieën, regels en voorschriften die eveneens uit analyse van de voorstelling
verkregen zijn. Mag het dan een wonder heten dat het in genoemde mannenwereld
steeds chaotischer wordt en dat men steeds minder weet waarover het nu allemaal
gaat? En, zoals al eerder gezegd; het resultaat is volstrekt willekeurig,
hetgeen wil zeggen dat dit niet gezien en beoordeeld wordt als inhoud van een
in alle opzichten samenhangend geheel. Een aardige illustratie aangaande de
thuisloosheid van de moderne man en diens wereld is de man die slachtoffer is
van een echtscheiding. Dan staat de superieure wereldbouwer, die alles af weet
van management en van conflictanalyse, als een zwerver op straat, zonder
onderdak, zonder eigen spullen en zonder toekomst. Hij blijkt dan een thuisloze
te zijn wiens leven en doen nergens voltooiing vindt. Uiteraard komt niet
iedereen in zo'n situatie, maar wel blijkt vrijwel elke man wezenlijk een
tobberd te zijn die zich letterlijk geen raad weet. Zo weet hij ook volstrekt
geen raad met de liefde. Hij komt op zijn best tot een draaglijke relatie met
zijn partner. Hij is natuurlijk ook een gemakkelijke prooi van de wanen die hij
zelf mede in leven geroepen en in stand gehouden heeft: hij vindt het een eer
om in Vlaanderen in de loopgraven te gaan verrekken (1914-1918) en hij vindt
het jammer doch redelijk dat hij zijn overschot aan levensmiddelen niet aan de
arme derde wereld kan geven.
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
No.
180 concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4
Helaas is het in de filosofie gebruikelijk
geworden zich van een terminologie te bedienen die slechts betekenis heeft voor
diegenen die zich in een bepaalde tak van filosofie bekwaamd hebben. Er is dus
een vaktaal ontstaan, precies zoals dat in de natuurwetenschappen het geval is.
Deze wetenschappen echter zijn er alleen maar voor insiders en zij spelen in
directe zin geen rol in het leven van de mensen. Slechts de tot praktische
technologie omgezette resultaten ervan komen terecht in het dagelijkse leven
maar als zodanig behoef je hun werking niet te begrijpen. Bij de filosofie ligt
dat volstrekt anders: zij is er niet voor vaklui maar voor iedereen. Net als de
kunst vertelt zij de waarheid aan de mensen. Dat kan niet doormiddel van een
vaktaal, maar dat moet via de verstaanbare spreektaal. In feite ligt de
wetenschappelijke kennis buiten het leven. Of de atoomkern nu twee of drie
quarks bevat is daarvoor van geen enkel belang, maar de waarheden van de
filosofie zijn van direct belang. Dat het bijvoorbeeld niet aangaat je medemens
leed te berokkenen is onmiddellijk van betekenis. De filosofie levert inzicht
op in je leven, ze heeft dan ook een niet te onderschatten ethische betekenis.
De werkelijkheid mannelijk en de werkelijkheid vrouwelijk zijn met
afstandelijke vaktermen te benoemen, bijvoorbeeld het kwantitatieve principe en
het kwalitatieve principe. Als zodanig vallen deze begrippen buiten het leven,
zij zeggen je niets. De termen mannelijk en vrouwelijk daarentegen roepen
bepaalde associaties op die op hun beurt sommige, al of niet reële, beseffen
wakker kunnen roepen. En die beseffen zijn in en voor de filosofie nu juist zo
belangrijk! Doorgaans worden zij, onder invloed van de overheersende
cultuuropvattingen, verkeerd geïnterpreteerd, maar juist ook die verkeerde
interpretatie is voor de filosofie veelzeggend!
In de loop van de 19e eeuw heeft de
opvatting veld gewonnen dat de vrouw thuis behoort te zijn en daar de
verzorging op zich moet nemen. De man daarentegen gaat er op uit om voor de
productie te zorgen. Nu lijkt het er op dat de juiste verhoudingen voor de dag
zijn gekomen, maar dit is geenszins het geval. Qua besef is er wel iets
doorgedrongen omtrent de begrippen vrouwelijk en mannelijk, hetgeen te
verklaren is uit het feit dat de mens als individu begonnen is zich te
ontplooien en dus te maken krijgt met de voor hem geldende wezenlijke
verhoudingen, maar in de praktijk is dat besef vertaald in een voor de individu
als man gunstige machtspositie: de gehele vrouwelijke werkelijkheid als aan de
man onderworpen zaak. Je kunt dus constateren dat het besef omtrent de geldende
begrippen levend is geworden, maar dat blijkbaar niet geweten wordt hoe de zaak
in elkaar zit. Dat verschijnsel doet zich in de gehele (westerse) moderne
cultuur voor: alle mogelijke waarachtige begrippen worden op alle mogelijke
manieren gehanteerd, zijn bekend geworden, zonder dat men weet waarover het nu
werkelijk gaat. Oude evangelische begrippen bijvoorbeeld, zoals vrede, liefde,
eenvoud en dergelijke behoren tot het arsenaal van termen en begrippen, maar
steeds weer blijkt dat men er niets van begrijpt, hoewel het gebruik ervan de
schijn wekt dat men alles goed in de gaten heeft. Zo werkt men ook met de
termen vrouwelijk en mannelijk, bedenkt er van allerlei aan, onderzoekt van
alles en vormt alle mogelijke theorieën, maar de hele zaak slaat in feite
nergens op... Er wordt niets van begrepen! Deze paradoxale situatie is voor het
denken uiterst gevaarlijk omdat hij gemakkelijk tot misverstanden kan leiden,
in de geest van: zie je wel dat de vrouw wel degelijk in de keuken thuishoort,
de filosofie zegt het...!
Toen het ging over de levende cel heb ik
laten zien dat er twee begrippen voor gelden, namelijk het begrip inhoud en het
begrip geheel. Het begrip inhoud omvat de werkelijkheid als totaal van alles
wat er is (kwantiteit) en het begrip geheel betekent de samenhangende
werkelijkheid als eenheid (kwaliteit). Je kunt in dit verband de begrippen
uiteen zijn en ineen zijn gebruiken. Gemakkelijker wordt dan duidelijk dat het
mannelijke een uitwendig, en het vrouwelijke een inwendig karakter heeft. Iets
moeilijker wordt het om te begrijpen dat het ineen zijn van het vrouwelijke
betekent dat alles er in aanwezig is, maar dan wel op zodanige wijze dat het
een niet meer gescheiden is van het ander, er niet meer tegenover staat en er
niet meer mee in concurrentie
is. Hieruit volgt dat er met het vrouwelijke, voor zover het over haar inhoud
gaat, volstrekt niets gebeurt. Er zit geen ontwikkeling in, vooruitgang noch
achteruitgang; het is een zijnstoestand. Die toestand is onveranderlijk, maar
in alle onveranderlijkheid is zij volmaakt, er ontbreekt niets aan en alles komt
tot zijn recht. Je kunt die toestand kwalificeren als een toestand van
harmonie, waarin alles in rust is. Het vrouwelijke is qua inhoud in zichzelf in
ruste. Voor haar geldt het eeuwig onveranderlijke, precies zoals de denkers van
het oude oosten het steeds aangevoeld en begrepen hebben. Boven de toestand van
onveranderlijkheid is niet uit te denken: je hebt te doen met een volmaakte
zaak omdat alles aanwezig is en tot zijn recht komt, ook datgene dat van
zichzelf uit concurrerend is, met name het mannelijke. Hoe komt een besef
omtrent het bovenstaande nu in de zich ontplooiende moderne mens terecht? Wel,
dat komt voor de dag als de buitengewoon botte mening dat voor vrouwen
ontwikkeling niet nodig en zelfs onmogelijk is. Men stelt het als strijdig met
de vrouwelijke natuur! Je bemerkt dus: er is een besef van de juiste verhouding
(op grond van ontwakende individualiteit), maar er wordt niets van begrepen en
men geeft er een typisch mannelijke draai aan, namelijk een causale verklaring.
Dit gaat zo diep dat bijna niemand het bovenstaande over het in zichzelf
rustende vrouwelijke kan verwerken en begrijpen...
Gezien vanuit het vrouwelijke is de inhoud
in rust, maar denkende vanuit die inhoud zelf is er onrust, beweging,
verandering, concurrentie
en dus ontwikkeling. Dit laatste wil zeggen dat er vanuit het mannelijke wel
ontwikkeling is. Een consequentie die je uit het mannelijke begrip uiteen zijn
kunt trekken is als eerste de al genoemde concurrentie, het ten opzichte van elkaar in
beweging zijn. Ten tweede kun je bedenken dat het mannelijke staat voor een
wereld die niet bij zichzelf blijft, maar die naar het andere toegaat. Het
mannelijke houdt steeds een beweging in en is daardoor almaar aan verandering
onderhevig. Van in rust zijn is geen sprake. Ook nu weer kun je je afvragen hoe
een ontwakend besef omtrent deze zaak in de praktijk van de moderne wereld voor
de dag komt. Je ziet dan dat de mannen zich in de buitenwereld begeven, het
huis verlaten, buiten de deur werken, dat wil zeggen: bezig zijn de werkelijkheid
te veroveren (naar het andere toegaan) en haar te veranderen (arbeid). Juist de
moderne mannelijke wereld is er een van er op uitgaan en alles in bezit nemen
en naar zijn hand zetten. Kortom, de buitenwereld is er voor de mannen. En weer
is duidelijk dat men er niets van begrepen heeft want die wereld is helemaal
niet exclusief voor de mannen, hij is er evengoed voor de vrouwen en bovendien:
het er op uitgaan heeft slechts dan betekenis en zin als het als inhoud van het
vrouwelijke geschiedt. Waarom het gaat is dat de werkelijkheid vrouwelijk en de
werkelijkheid mannelijk twee essentiële aspecten zijn van de levende
werkelijkheid die uiteindelijk mens geworden is. De verdeling van die begrippen
over de vrouw en de man is symptomatisch voor analytisch individueel denken.
concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4
Wat betreft het vrouwelijke kun je,
uitgaande van het begrip ineen zijn, zeggen dat het er over gaat dat a)
alles aanwezig is, b) dat er niets buitengesloten is, c) dat er geen
scheiding tussen het een en het ander is en d) dat het één volledig met
het ànder samenhangt op de wijze van het in elkaar
overgaan, zodat het een op zijn wijze het ander is. Deze vier punten houden
niet in dat het een en het ander (de dingen die er zijn) op de een of andere
manier in het ineen zijn opgelost zijn, zoals suiker in water. Beide
daarentegen zijn volledig en naar eigen aard aanwezig en als zodanig erkend.
Het ineen zijn slaat slechts op de situatie waarin het een en het ander ten
opzichte van elkaar verkeren, anders en overdrachtelijk gezegd; de wijze waarop
zij zich tegenover elkaar gedragen. Het gaat om de vraag hoe zij zich laten
gelden. Het helder begrijpen van deze vraag leidt overigens ook tot een
oplossing als het gaat over het al eeuwenoude vraagstuk van de verhouding
tussen gemeenschap en individu. Tot op heden heeft men dit uitsluitend als een
onoplosbare, in zichzelf paradoxale, zaak gezien, juist omdat men maar niet kan
begrijpen dat het niet om de individu als zaak, maar om het gedrag gaat, de
volwassen en volstrekt zelfstandige individu die zich, zonder ook maar iets van
zichzelf te verloochenen maar juist door zichzelf zo helder mogelijk te laten
gelden, gedraagt als deelgenoot in een gemeenschap. De individu is niet
strijdig met de gemeenschap, maar voorwaarde tot de gemeenschap. En zo is de
inhoud van het ineen zijn noodzakelijke voorwaarde voor dat ineen zijn. Bij de
versmelting van twee achtledige elementaire deeltjes, brandpunten genaamd, gaat
de ruimte van de een over in die van de ander en zo ontstaat er een overgang tussen beide.
Beide zijn voor elkaar nuances van het geheel. Ook hierbij hebben wij, zoals we
destijds al gezien hebben, te doen met ineen zijn, in dit geval een ineen zijn
dat twee brandpunten als inhoud heeft. Die brandpunten verdwijnen niet in het
ineen zijn, maar zij gedragen zich als waren zij een eenheid. En dat kunnen zij
doen omdat zij volstrekt zichzelf zijn. Van zichzelf verloochenen is absoluut
geen sprake.
Ik heb er op gewezen dat het vrouwelijke in
zichzelf geen ontwikkeling kent. Dat nu is een gevaarlijke uitspraak omdat het
in de aard van het moderne denken ligt dan automatisch te veronderstellen dat
ik dus meen dat het vrouwelijke onontwikkeld is. Vooral mensen met een
hoge opleiding zijn erg vlug met een dergelijke conclusie en zij zijn als regel
niet bereid toe te geven dat zij weer eens verkeerd gelezen of geluisterd
hebben. Verkeerd luisteren of lezen is zo langzamerhand een hoofdkenmerk van
gestudeerde lieden geworden..! Deze starheid, deze vooringenomenheid, komt
voort juist uit die hoge opleiding die er immers op neerkomt dat men tijdens
zijn leerprocessen uiterst diep geconditioneerd is geworden. Het is voor zulke
mensen, getraind in de analyse, niet te bevatten dat het vrouwelijke juist volmaakt
genoemd moet worden: als alles naar eigen aard aanwezig is valt er niets meer
te ontwikkelen, niets meer uit te wikkelen. Het proces is dan klaar en er is
een rusttoestand ingetreden, waarin alles blijvend tot zijn recht komt. Het
vrouwelijke is voorbij aan de ontwikkeling, het is, filosofisch gesproken,
voorbij aan het begrip worden. Het is dus pertinent niet zo dat het aan
ontwikkeling niet toe kan komen (zoals de christelijke kerkvaders menen en
waarvan de islamitische imams zo nodig nog meer overtuigd zijn) of er niet
geschikt voor is (de filosofie van Bolland en ten dele ook die van Jan Borger).
Het vrouwelijke laat al het gedoe van vooruitgang, ontwikkeling, wijs worden
enzovoort, wezenlijk achter zich. Het is volmaakt in de zin van vol gemaakt,
tot wasdom gekomen, allesomvattend - maar vooral niet in de westerse betekenis
van verheven, heilig of zonder fouten.
Volgens de beroemde psychoanalyticus Carl
Gustav Jung (1875-1961) acht de vrouw zich in haar diepste wezen verheven boven
het kinderachtige mannelijke gedoe..! Hij heeft dit bij analyses in de praktijk
opgemerkt. In de westerse cultuur is een almaar voortdurende dubbelhartige
benadering van de vrouw en het vrouwelijke waar te nemen. Enerzijds is het
vrouwelijke verwerpelijk omdat het duister, geheimzinnig en duivels zou zijn en
anderzijds wordt het vrouwelijke hemelhoog verheven. Dit laatste was het geval
bij de zogenaamde troubadours, die hun, vaak denkbeeldige, geliefden opsloten
opdat hun verhevenheid, kuisheid en schoonheid niet aangerand zouden kunnen
worden. Cervantes (1547-1616) drijft daarmee de spot
in zijn Don Quichotte, die zich verbeeldt namens zijn
geliefde Dulcinea ten strijde te moeten trekken tegen het onrecht. In de Duitse
cultuur van het interbellum (1918-1939), waarin kleine legertjes met groot
geweld en niets ontziende wreedheid vochten tegen socialisten en communisten,
bereikt de fixatie op het vrouwelijke een ongekend hoogtepunt; als lid van de
communistische vloed is het vrouwelijke walglijk en moet het meedogenloos uitgeroeid
worden, maar als de moeder van alle edele soldaten is zij rein, kuis en
hoogverheven. Het behoeft wel geen betoog dat een en ander tot in het diepste
doortrokken was van seksuele perversiteiten. De begrippen uiteen zijn
(mannelijk) en ineen zijn (vrouwelijk) zijn niet symmetrisch. Dat betekent dat
zij geen tegenstellingen zijn op de manier van licht en donker, zwart en wit en
dergelijke. In dit geval zijn de tegenstellingen gelijksoortig; beide behoren
tot dezelfde zaak en zijn in die zaak onvermijdelijke tegenstellingen. Uiteen
zijn en ineen zijn echter zijn niet gelijksoortig. Dat betekent het als ik zeg
niet symmetrisch. De verhouding uiteen-ineen is een volstrekt andere dan de
verhouding ineen-uiteen. Denkende vanuit uiteen zijn heb je te doen met een
wordende werkelijkheid, maar denkende vanuit ineen zijn met een zijnde
werkelijkheid. Het verhaal van het mannelijke is een ander verhaal dan dat van
het vrouwelijke. Over het algemeen wordt dat niet ingezien, vandaar dat men
bijvoorbeeld in feministische theorieën een pleidooi houdt voor gelijke
verdeling van werkzaamheden, plichten en rechten van vrouwen en mannen.
Er gaan zelfs al stemmen op die willen dat
de mannen zodanig getransformeerd moeten worden dat ook zij kinderen kunnen
krijgen. Men streeft dus naar vormen van uniseks, alsof het mannelijke precies
hetzelfde is als het vrouwelijke en dat dus de tegenstelling tussen die twee
gemakkelijk op te heffen is, namelijk door alles gelijkelijk over beide te
verdelen. Indachtig de asymmetrie van ineen zijn en uiteen zijn is evenwel
gemakkelijk te begrijpen dat een dergelijke verdeling onmogelijk is. Een
behoorlijke omgang van vrouwen en mannen kan dan ook alleen maar tot stand
komen als de daarvoor geldende begrippen als ongelijksoortig (maar natuurlijk
wel gelijkwaardig!) herkend worden. Is dat niet het geval, vrouwen en mannen
zouden in grijze gebieden terechtkomen waarin een ieder eigen identiteit
verloren heeft: uniseks! De vrouw en de man zijn ontstaan ten gevolge van een
wordingsproces van en in de werkelijkheid. In dat proces treedt, als het leven
er eenmaal is, al heel gauw de splitsing in twee geslachten op. Het begrip de
mens manifesteert zich als twee mensen: een vrouw en een man. Dit begrip zelf
is een vrouwelijk begrip, geheel in strijd met het westerse woordgebruik dat
mannelijk is. Het leven is door en door vrouwelijk, hetgeen men in de oudheid
nog begreep want alle leven heette voort te komen uit de oermoeder. Hieruit
blijkt dat men inzag dat het vrouwelijke het eeuwige was, namelijk datgene dat
“voorbij het wordende” gelegen was. Dat is dus ook datgene waarin de
werkelijkheid qua proces uitloopt: een vrouwelijke, volmaakte, in zichzelf
rustende wereld waarin alles thuis is...
No. 182 Psyche, zie ook vervolgens: Psyche-1
; Psyche-2 ; Psyche-3 ;
De begrippen ineenzijn
en uiteenzijn, vrouwelijk en mannelijk, zijn niet
symmetrisch. Symmetrische begrippen behoren op de wijze van tweelingen tot
dezelfde werkelijkheid, maar genoemde begrippen behoren tot verschillende
werkelijkheden, dat wil zeggen, de werkelijkheid (er is er immers maar een!)
naar volstrekt verschillende aspecten. Om hierin wat meer klaarheid te brengen
kunnen wellicht een tweetal benaderingen dienstig zijn: de eerste verloopt via
het wordingsproces, zoals dat op een gegeven moment het levende verschijnsel
voortbrengt, en de tweede verloopt via onderzoek van het complex van
verhoudingen dat, aan het einde van de wording, de mens blijkt te zijn. Op een
zeker moment komt de levende cel voor de dag, namelijk het verschijnsel dat in
zichzelf beweeglijk is geworden. Dat verschijnsel is zelf iets, namelijk een
geheel en er is ook nog de inhoud van dat geheel, namelijk de verzameling van
verschillende onderdelen. Het begrip geheel komt overeen met de begrippen
vrouwelijk en ineen zijn en het begrip inhoud komt overeen met de begrippen
mannelijk en uiteen zijn. Al deze begrippen zijn bij herhaling ter sprake
gekomen, maar ik wijs er nog even op dat uiteen zijn niet betekent dat je te
doen hebt met het een volledig op zichzelf en het ander dito. Het betekent
daarentegen wel degelijk dat er een zeker verband tussen het een en het ander
is. Dat verband wordt aangegeven doormiddel van het begrip verzameling. Alle
daarbij behorende elementen hebben een bepaalde relatie gemeen, er is een
netwerk van relaties, en dat feit leidt ertoe dat het begrip geheel kan gaan
gelden. Het uiteen zijn slaat dus in feite op een situatie van naast elkaar
zijn. Bij het ineen zijn gaat het juist om het samenhangende, om het zich laten
gelden als een enkele zaak, als een soort van eenheid, namelijk een geheel. Het
wordingsproces loopt heel concreet uit in die ene levende cel. Voor die cel
geldt het ineen zijn (want het is een geheel) en dus is die cel vrouwelijk. De
wording loopt tastbaar in een vrouwelijk verschijnsel uit. Het leven is
exclusief vrouwelijk en kan bijgevolg alleen maar in termen van het vrouwelijke
beschreven worden. Dat geldt dus ook voor het mannelijke, ook dat is alleen
maar vanuit het vrouwelijke te definiëren.
Het mannelijke kan onmogelijk als een op
zichzelf staande zaak beschreven worden, het is een zaak die zijn bestaan niet
aan zichzelf dankt, maar aan iets anders, namelijk het vrouwelijke. Dat geldt
niet alleen voor het (begripsmatige) mannelijke, maar ook concreet voor het
mannelijke dier en als laatste de man. In de westerse wereld zijn wij niet
gewend de man af te leiden van de vrouw en het vrouwelijke. Men denkt de zaak
precies andersom: de man is de autonome, de op zichzelf staande en in zichzelf
rustende en de vrouw is de daarvan afgeleide. Zij wordt gedefinieerd vanuit de
man en het mannelijke, zij wordt gezien als aan de man meekomend. De zaak staat
dus op zijn kop! In feite komt het mannelijke niet op zichzelf voor, zelfs niet
als er, verderop in de evolutie, levende wezens te voorschijn komen die
mannelijk zijn. Die wezens zijn volkomen afhankelijk van hun vrouwelijke
tegenhangers. Dat blijkt dan ook in de praktijk, want alles wat leeft wordt
geboren uit vrouwelijke wezens, een feit dat iedereen weet. Het basisprincipe
van de levende werkelijkheid is dus het vrouwelijke verschijnsel (moeder) en
het mannelijke verschijnsel komt te voorschijn als inhoud daarvan. Daarom moet
het dan ook als zodanig gedefinieerd worden en de daarbij benodigde begrippen
moeten van het vrouwelijke afgeleid zijn. Als de mensheid dat eindelijk
begrijpt vervalt het tot op heden gangbare vijandige gedoe van de mensen onder
elkaar.
Immers, vanuit dat zogenaamde mannelijke
is het een buiten het ander en staat het een aan het ander in de weg, met alle
gevolgen van dien. Gedacht vanuit het vrouwelijke echter geldt het ineen zijn
en dus het in samenhang met elkaar verkeren van de mensen. Dat is de echte
werkelijkheid... De afwezigheid daarvan is de grootste tragiek van de mensheid,
een tragiek waarbij alle ellende door moord en doodslag, verkrachting en
plundering, verbleekt. Een tragiek die bovendien nog versterkt wordt door het
feit dat juist die afwezigheid van het vrouwelijke niet herkend wordt zodat men
ook geen verband voelt tussen de afzonderlijke misdaden en die bijgevolg als
incidenten beschouwt. Juist omdat men ze als zodanig beschouwt kun je er ook
onverschillig voor zijn en stellen dat er niets aan verloren gaat. Aan de
ondergang van een vanuit het mannelijke gewaardeerde wereld gaat niets verloren
omdat dat wat verloren gaat helemaal niets is in het licht van de ware
werkelijkheid. Zoals gezegd kun je de gedachtegang via het wordingsproces laten
voor wat die is en onmiddellijk de blik richten op de mens, op het eind van dat
proces. Aan dat eind tref je een aantal begrippen aan en nu is het dus de vraag
hoe het daarmee zit. In feite vraag je dan naar de betekenis van de door jezelf
herkende en verklaarde begrippen. Als je dat doet blijkt het niet moeilijk in
te zien dat het begrip ineen zijn behoort tot de werkelijkheid als bewustzijn.
Dat betekent dat er verband is tussen het vrouwelijke en het bewustzijn. Dat
bewustzijn immers is de werkelijkheid als een in zichzelf samenhangende,
ongescheiden eenheid. Die eenheid is het kenmerkende van het vrouwelijke.
Gemakkelijk is dan na te gaan dat het begrip uiteen zijn verband houdt met het
zelfbewustzijn, dat immers staat voor de werkelijkheid als de verzameling
concrete dingen zoals die op trillende wijze de werkelijkheid als niet-materie
vormen. Dat betekent dat er een verband is tussen het mannelijke en het
zelfbewustzijn. Uiteraard geldt dat verband ook voor het mannelijke en de voorstelling,
zoals dat ook het geval is met het vrouwelijke en het beeld. Als je nu
primitief analytisch denkt, zoals dat in het westen gebruikelijk is, dan zou je
uit het bovenstaande af kunnen leiden dat er voor de vrouw kennelijk geen
zelfbewustzijn geldt en voor de man geen bewustzijn. Je kunt dan nog verder
gaan en beweren dat de vrouw niet geschikt is voor het denken, dat immers over
het nagaan van de voorstelling gaat, en dat zij niet wetenschappelijk noch
technisch kan zijn.
Over de man zou dan te zeggen zijn dat hij
nuchter van aard is, niets moet hebben van de gevoelswereld van het bewustzijn
en zich alleen maar thuis voelt bij de analyseerbare werkelijkheid. Het spreekt
vanzelf dat een dergelijke verdeling van eigenaardigheden nergens op slaat en typisch
een product is van primitief denken. Toch behoort het tot de gedachtespinsels
van menig filosoof, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Hegeliaan G.J.P.J.
Bolland (1854-1922), die beweerde dat je het denken aan de man over moet laten
en dat het de vrouw past te luisteren. Zij vertegenwoordigt de werkelijkheid
als zieligheid, dat is de wereld van het gevoel. Bolland gebruikt de
vernederende term zielig als vertaling van het woord psyche. Voor hem
is de vrouw niet veel zaaks, maar de man staat voor helder denken (zuiver
begrip), voor redelijkheid en rechtvaardigheid. Hij gaat als zodanig boven de
concrete, natuurlijk vrouwelijke, werkelijkheid uit... Uiteraard is dit grote
onzin van Bolland, ingegeven door een paternalistische wijze van denken en grenzenloze zelfoverschatting. Dat komt overigens ook bij
Friedrich Nietzsche (1844-1900) voor, zij het in wat aangenamer vorm. Hij
beschouwt de man als het Apollinische beginsel; Apollo, de zonnegod, die het
verschijnsel te boven gaat, het verlicht en het daarmee bevrucht.. Gelukkig is
voor Nietzsche de ware mens Dionysisch, dat wil zeggen een harmonisch samengaan
van het aardse en het hemelse. Maar toch kan ook hij vreemde dingen beweren als
het gaat over de verhouding zelfbewustzijn en bewustzijn in man en vrouw.
Psyche,
zie ook vervolgens: Psyche-1 ; Psyche-2
; Psyche-3 ;
Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ; Antropologie ; Antroposoof ;
Al vaker heb ik er op gewezen dat het in
de filosofie gaat om de vraag hoe zit het. Bij nadere beschouwing is te zeggen
dat deze vraag eigenlijk berust op de behoefte om op denkende wijze aan mijn
werkelijkheid een ware grondslag te geven. Uiteraard gaat het daarbij over mijn
eigen werkelijkheid, qua zelfbewustzijn in mij aanwezig als voorstelling - een
andere werkelijkheid ken ik niet, evenmin als die van iemand anders. En dat
later blijkt dat mijn eigen werkelijkheid veel ruimer is dan ik aanvankelijk
dacht, wel degelijk algemene geldigheid kan verkrijgen, is iets dat om te
beginnen voor mij onbekend is en dus geen rol kan spelen. Je moet namelijk
volkomen blanco beginnen: niets willen bereiken, geen houvast zoeken en zelfs
niet naar een verklaring van de dingen streven op grond van kennis die je meent
te bezitten. Zo kun je bijvoorbeeld niet stellen dat het je bedoeling is een
humanistische filosofie te ontwerpen. Nog afgezien van de vraag wat dat dan wel
mag wezen is het een feit dat je niet blanco begint. Je hebt jezelf een doel
gesteld en dat is de zekerste weg om geen ware grondslag voor je zelfbewuste
werkelijkheid te vinden. Je kunt een bepaald thema benaderen langs twee met
elkaar samenhangende wegen. De eerste weg is die vanuit het ene universele verklaringsprincipe, de volkomen onbepaalde beweeglijkheden
waarover absoluut niets te zeggen valt en waarover juist op grond daarvan
zinvol nagedacht kan worden. Wat betreft het thema vrouw en man ontdek je dan
na een hele denkweg waarom beiden er zijn en voor
welke verhoudingen zij model staan, hoewel zij wezenlijk maar tot een enkel
leven behoren: een vrouwelijk leven! Dat leven herbergt een dubbelbegrip in
zich, namelijk het geheel en haar inhoud, oftewel het ineen zijn met daarin het
uiteen zijn, en dus het vrouwelijke met in zich het mannelijke. De tweede
benaderingsweg gaat uit van dat wat je concreet aantreft, namelijk de vrouw en
de man. Deze pragmatische
weg kan in feite alleen maar succes hebben als je de eerstgenoemde
universele weg reeds gegaan bent en dus kent. Is dat niet het geval dan blijf
je onontkoombaar bevangen in je eigen vooronderstellingen. Aan iedere mening,
theorie of levensbeschouwing ligt een complex van vooronderstellingen omtrent
de mens ten grondslag.
In de geesteswetenschappen steunt de antroposoof bijvoorbeeld
op een andere basis dan de islamiet, de christen, de boeddhist en dergelijke en
die allemaal verschillen weer van de basis van een leerling van, zeg maar,
Jung. Zo'n basis is samengesteld uit een aantal ervaringen en waarnemingen. Het
systematische verslag van die ervaringen en waarnemingen dient dan als
verklaring voor de mening, theorie of levensbeschouwing. Dat verslag geeft aan
hoe iets zo gekomen is, maar dat geeft natuurlijk geen antwoord op de vraag hoe
zit het. De pragmatische
weg leidt dus tot een beschrijving van een zaak, in dit geval vrouw en
man, maar dan niet op grond van vooronderstellingen doch op grond van weten van
de werkelijkheid vanuit een universeel
verklaringsprincipe. Zo is dan
ook gemakkelijk in te zien dat het vrouwelijke verbonden is met de
werkelijkheid als bewustzijn en het mannelijke met de werkelijkheid als
zelfbewustzijn. Deze constatering echter heeft menigeen verleid tot volkomen
verkeerde uitspraken over de VROUW en over de man. Men gaat er namelijk toe
over de vrouw als een manifestatie van bewustzijn te zien en de man als
manifestatie van zelfbewustzijn. Zelfs grote filosofen zijn in deze val
getrapt, voornamelijk doordat zij eenzijdig analytisch dachten, en tegenwoordig
vinden de denkers dat de vrouwelijke en mannelijke eigenschappen, nog steeds
als manifestaties van bewustzijn respectievelijk zelfbewustzijn, eigenlijk
gelijkmatig over vrouw en man verdeeld zouden moeten worden.
Volslagen onzin, die bovendien
onvermijdelijk leidt tot het verheffen van de een boven de ander, in de
westerse cultuur de man boven de vrouw omdat hij verbonden is met
zelfbewustzijn, het westerse cultuurthema. Dat geldt ook nu wij over het
algemeen van opvatting zijn dat vrouwen en mannen gelijk behandeld moeten
worden en dat vrouwen dus ook maatschappelijk mee moeten tellen. Je ziet
daarbij echter steeds dat vrouwen zich een mannelijk gedrag gaan aanmeten en
daarmee ongewild en ongeweten het mannelijke boven het vrouwelijke stellen. Het
moderne thema voor het feminisme is dan ook niet langer de strijd voor
gelijkheid van vrouw en man, maar het zich bevrijden van de vanzelfsprekende
culturele dominantie van de man op grond van het zelfbewustzijn. Het zijn
voornamelijk de godsdiensten die de naam hebben de man boven de vrouw te
verheffen, maar in de filosofie en in de zogenaamde geesteswetenschappen weet
men er bepaald ook goed raad mee... De begrippen ineen zijn en uiteen zijn
komen voor de dag aan de levende cellen (cellen zijn de enige vorm van leven!).
Voor zover die zich georganiseerd hebben tot geslachtelijke levende wezens, in
laatste instantie mensen. Beide begrippen behoren onlosmakelijk bij elkaar,
geen van beide is zonder de ander te denken. Dat leidt tot de conclusie dat elk
mens, hetzij vrouw of man, gekenmerkt wordt door beide begrippen, die op de een
of andere manier tot elkaar in verhouding staan. Het van elkaar afzonderen van
die begrippen is dus fout, maar het werd in oude tijden veel gedaan, met als
gevolg dat in christendom en islam nog steeds vrouwen en mannen als aparte
wezens beschouwd worden, elk met een eigen oorsprong en achtergrond. In de
oudheid echter betekende de genoemde splitsing niet dat men dacht dat vrouwen
en mannen op afzonderlijke werkelijkheden, een vrouwelijke en een mannelijke,
terug te voeren zouden zijn, maar dat men beide begrippen in hun onderlinge
verhouding liet zien. In hun gebruikelijke beeldtaal stond de vrouw dan voor
het begrip vrouwelijk en de man voor mannelijk. Dat was de formule voor de
verhouding tussen vrouwelijke en mannelijke begrippen. Voor de westerse mens is
die formule een feitelijke realiteit geworden en zelfs de filosofen,
psychologen en seksuologen kunnen er maar niet van los komen... De vraag is dus
niet wat bij de een hoort en wat bij de ander, maar hoe de dubbelverhouding er
bij de een uitziet en hoe bij de ander.
Daarbij spreekt het vanzelf dat je bij de
vrouw uit moet gaan van ineen zijn en bij de man van uiteen zijn. Zij is de
dubbelverhouding vanuit ineen zijn en hij vanuit uiteen zijn. Voor beiden
echter is nu de gehele figuur, ineen-uiteen, geldig gebleven. Denkende over de
vrouw moet je dan noodzakelijk denken vanuit ineen zijn, zodat je terechtkomt
bij uiteen zijn, en denkende over de man ga je uit van uiteen zijn en kom je
noodzakelijk terecht bij ineen zijn. Bij beiden is er een beweging naar de
eigen immanente (er in aanwezige) tegenstelling. Het uitzoeken van de essentie
van de vrouw en van de man komt filosofisch gezien neer op het nagaan van
vormen van anderszijn, ten gevolge van een tweetal
bewegingen, namelijk van ineen zijn naar uiteen zijn (vrouw) en van uiteen zijn
naar ineen zijn (man). Opgemerkt moet worden dat in deze gedachtegang het hele
spel van begrippen in zichzelf besloten blijft. Er is nergens te spreken van
een binnen of een buiten. In de filosofie echter, denk aan Bolland, komt het
mannelijke (intellect) van buitenaf tot de vrouw om haar op die wijze op een
hoger plan te brengen en het vrouwelijke (geborgenheid) komt ook van buitenaf
tot de man om hem tot rust te brengen. Slim uitgedacht, maar door en door
analytisch en zelfs seksistisch, omdat het intellect stilzwijgend verondersteld
wordt van een hogere orde te zijn... In het door mij beschreven spel van bewegingen
blijft de gehele zaak in zichzelf besloten. Dat moet ook wel, want eigenlijk
gaat het over maar één leven, namelijk dat van het verschijnsel als levende
cel.
Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ; Antropologie ; Antroposoof ;
Universele Verklaringsprincipe-1
; Universele Verklaringsprincipe-2
; Universele Verklaringsprincipe-3
; Universele Verklaringsprincipe-4
; Universele Verklaringsprincipe-5
;` Zwarte gaten(1-pag. 184)
; Zwarte gaten(2- pag.
211) ; Zwarte
gaten(3- pag. 214) ;
Het volgen van de pragmatische weg
levert in zoverre moeilijkheden op dat het steeds de vraag is hoe iemand tegen
de wereld, die hij aantreft, aankijkt. Het antwoord op die vraag wordt in niet
geringe mate bepaald door de heersende cultuur en de daarin geldende
opvattingen en normen inzake de wijze waarop men kennis kan verwerven en hoe
die kennis gewaardeerd moet worden, dat wil zeggen: waar het waarheidscriterium
gelegd wordt - als het al gelegd wordt. Omdat dit een belangrijk thema is wil
ik er als eerste nog het een en ander over zeggen, alvorens de cluster van
verhoudingen vrouwelijk naar mannelijk, oftewel ineen zijn naar uiteen zijn en
mannelijk naar vrouwelijk, oftewel uiteen zijn naar ineen zijn nader te belichten.
Omdat de pragmatische weg
je onmiddellijk confronteert met aanwezige, maar in wezen onbekende,
verschijnselen heeft het zin als eerste na te gaan hoe te denken over de
moderne gedachte dat de filosofie problemen zou oplossen, dit althans tot haar
taak zou moeten rekenen. Daartoe is het noodzakelijk je te realiseren dat de
aanwezige werkelijkheid, de realiteit, zich manifesteert als een
trillingsverschijnsel in het zelfbewustzijn, anders gezegd: als voorstelling.
Ook de vrouw en de man behoren tot onze voorstelling en het is deze
voorstelling die als uitgangspunt en bron van informatie dient bij ons nadenken
over de aard van het vrouwelijke en het mannelijke. Nu zijn er twee
mogelijkheden en die verschillen hemelsbreed van elkaar, hoewel ze beide uitgaan
van een en dezelfde voorstelling. De eerste mogelijkheid is deze dat
uitsluitend de, in feite concrete, voorstelling, bestaande uit een aantal
elementen en de daartussen aanwezige relaties, als de maat wordt genomen. Dan
is te verwachten dat er in die voorstelling zwarte gaten zullen voorkomen, plekken die duister
zijn en die niet begrepen kunnen worden omdat de kennis ervan ontbreekt. Zo'n
zwart gat is dan een probleem omdat het aanleiding geeft tot het stellen van
vragen die om te beginnen niet beantwoord kunnen worden. Pas bij analyse
ontstaat de mogelijkheid een antwoord te vinden. Zoals ik al eerder heb laten
zien hebben wij hier te doen met wetenschappelijke activiteiten.
De wetenschap zoekt de zwarte gaten in onze
voorstelling op en probeert die helder te krijgen, dat wil zeggen: op causale
wijze passend in de reeds bestaande voorstelling. Je kunt bijgevolg ook zeggen
dat de wetenschap de zwarte gaten tot voorstelling omzet. Zij maakt het
ongekende tot het gekende, tot kennis. Grondslag hiervan is dus het niet-kennen
en dat wordt via de wetenschap omgezet tot kennen. Dus ten overvloede: bij het
onderzoek van de concrete voorstelling ligt de essentie bij het niet-kennen,
gangbaar uitgedrukt als niet-weten. Het behoeft geen verwondering te wekken dat
inzake de verhouding vrouw-man bij de moderne wetenschappelijk onderzoekers elk
inzicht ontbreekt. Er is wel een heleboel feitenkennis, passend gemaakt in de
bestaande voorstelling, boven water gekomen, maar die heeft geen betekenis,
hetgeen blijkt uit het feit dat men, zonder zelfs maar te vermoeden met
waandenkbeelden bezig te zijn, de vrouw zowel als de man tot een soort van
biologisch-chemische fabrieken reduceert waarvan de onderlinge verschillen
slechts functioneel zijn en niet wezenlijk. Allicht, want men kent het wezen
van beiden niet... Zo speelt menig feministe bijvoorbeeld met de gedachte dat
het straks mogelijk moet zijn dat mannen, na een chirurgische ingreep, kinderen
krijgen en dat pas dan de verhouding vrouw-man werkelijk op maat is komen te liggen.
Als je filosofisch niet beter wist zou je je er over verbazen dat moderne, zich
op wetenschap baserende, mensen zover van huis kunnen geraken!
De tweede mogelijkheid is de filosofische,
althans de filosofische als je de filosofie als een creatieve werkzaamheid
opvat en niet als het moderne academische gezever over uitspraken van
wetenschappers die zich filosoof noemen omdat zij zich een verzameling
uitspraken van anderen hebben eigen gemaakt. Als het gaat over de creatief
filosofische mogelijkheid, dan is het uitgangspunt niet zozeer de concrete
voorstelling als wel de werkelijkheid als beeld zoals die zich aan de zo helder
mogelijke voorstelling afspiegelt. Het gaat dan zogezegd om de werkelijkheid
achter de dingen. Het beleven van die werkelijkheid vooronderstelt geen in alle
opzichten gekende (tot kennis omgezette) voorstelling, maar een zichtbare
voorstelling. Alledaags gezegd: een realistische kijk op de werkelijkheid. Is
die kijk aanwezig, dan is het afspiegelen van het beeld optimaal. Als het beeld
zich afspiegelt is het in feite de werkelijkheid als bewustzijn die zich gelden
laat. Die werkelijkheid omvat alles wat er is, op trillende en samenhangende
wijze en het is een zaak die in elke mens volledig en helder aanwezig is,
zonder dat er ook maar iets aan ontbreekt of als onbelangrijk op de achtergrond
gedrongen is. Het is de echte werkelijkheid naar haar algemeenheid. Het zich
laten gelden hiervan betekent een zich laten gelden van iets dat geweten is. We
hebben nu dus niet te doen met een grondslag die onbekend is, maar met
een die in principe bekend is en dat niet alleen aan die of gene uitverkorene
of begenadigde, maar aan ieder mens, ongeacht ontwikkeling of cultuur.
Aristoteles merkte destijds al op dat de waarheid in een ieder aanwezig is en
dat je je die alleen maar behoeft te herinneren. Dat betekent dat de filosofie
geen problemen kent omdat er voor haar geen zwarte gaten zijn. Wil je toch van problemen
spreken, dan liggen die op het terrein van het uitdrukken, het gestalte geven
aan de filosofische denkbeelden. Het duidelijk uitdrukken, in feite het gebruik
van de taal, kan grote problemen geven, maar die zijn voor de filosofie zelve
niet interessant. Daarom is onder andere de moderne positivistische
taalfilosofie oninteressant. Het is gezeur over het gereedschap waarvan het
verbeteren tot hoogste wijsheid wordt verheven. De verhouding tussen de
wetenschap en de filosofie ligt dus zo dat de eerste gegrond is in het onbekend
zijn van een deel van de werkelijkheid terwijl de tweede gegrond is in het in
principe bekend zijn van de gehele werkelijkheid naar haar algemeenheid.
De wetenschap
gaat derhalve buiten de waarheid om omdat zij zich aan de concrete voorstelling
houdt en de filosofie is een en al waarheid die zich manifesteert aan de hand
van een zichtbare, niet geanalyseerde, voorstelling. Wil je, zoals op het
ogenblik in ons geval, filosofisch over de vrouw en de man nadenken volgens de pragmatische weg, dan
draait alles om het zich aan de voorstelling manifesteren van de werkelijkheid
als beeld. Dat houdt in dat de
pragmatische weg stilzwijgend vooronderstelt dat het nagaan volgens het universele verklaringsprincipe, al of niet als zelfbewuste redenering
(filosofie), geschied is. Het oplossen van problemen is gebonden aan de
werkelijkheid als eenzijdig voorstelling en het kan op geen andere manier
gebeuren dan via de analyse. Het gevolg is dat de problemen zich op een almaar
kleiner terrein bevinden en tenslotte nauwelijks meer te bevatten zijn. Niet
alleen echter speelt hierbij dat de werkelijkheid steeds meer versnipperd
wordt, maar vooral treedt in toenemende mate op de voorgrond dat de samenhang
verloren gaat, in die zin dat zij tenslotte nauwelijks meer te ervaren is. Met
het toenemen van de analyse namelijk vervallen steeds meer relaties tussen de
verschillende elementen zodat op den duur de voorstelling niet meer te
herkennen is. Als dat het geval is kan er van het afspiegelen van de
werkelijkheid als bewustzijn, en dus van het beeld, nauwelijks nog iets
terechtkomen. Daarmee is de mogelijkheid komen te vervallen om de waarheid te
vinden. Waar is dan nog slechts datgene dat op een bepaald moment causaal in de
voorstelling ingepast kan worden.
Universele Verklaringsprincipe-1
; Universele Verklaringsprincipe-2
; Universele Verklaringsprincipe-3
; Universele Verklaringsprincipe-4
; Universele Verklaringsprincipe-5
; Zwarte gaten(1-pag. 184)
; Zwarte gaten(2- pag. 211) ; Zwarte gaten(3- pag. 214)
;
Op het ogenblik is het in de academisch
filosofische wereld mode om geen mening te hebben. Dat lijkt heel redelijk en
zelfs heeft het iets nihilistisch omdat aan alles dezelfde waarde wordt toegekend.
Maar in feite is het een uiting van grote intellectuele lafheid die enerzijds voortkomt uit
de vrees een mening te vormen die verkeerd zou kunnen blijken te zijn en
anderzijds uit het in toenemende mate onherkenbaar worden van de voorstelling,
dus: niet meer weten waarover het gaat. Symptoom van dit laatste is de bijna
ziekelijke behoefte aan onderzoek. Men verkeert in de waan dat de uitkomsten
van onderzoek duidelijk maken waarover het gaat als het over de werkelijkheid
gaat en ook hoe die werkelijkheid in elkaar steekt. In feite echter kan men er
niet meer uit wijs worden, men is het spoor bijster. De ervaring het spoor
bijster te zijn heeft een aantal consequenties. Als eerste is er de poging de
verwarring te neutraliseren door te verklaren dat er helemaal geen spoor is en,
daarmee samenhangend, ook geen waarheid. Logisch dat men het dan verkeerd vindt
om een mening te hebben. Het hebben van een mening is dan kortzichtig, het is
intolerant, gelijkhebberig en het getuigt van een
teveel aan eigendunk, waarbij dan ook nog komt dat het in strijd is met een
opvatting van deskundigen die in de mening verkeren dat zij terecht geen
meningen hebben omdat zij er als enigen verstand van hebben. Zij zeggen dan dat
het begrip waarheid alleen maar een woord is, net zoals dat met god het geval
is. De waarheid zou slechts retoriek zijn, woordenkraam uit een vroegere
primitieve periode. Door de zaak aldus te stellen vervalt elke noodzaak na te
gaan hoe het zit met de werkelijkheid en deze nalatigheid is wetenschappelijk verantwoord: er is
immers geen waarheid.
De oude filosofen waren uitsluitend op
zoek naar de waarheid. Zij waren ervan overtuigd dat die te vinden was, maar
zij konden het er niet over eens worden langs welke weg dat zou moeten gebeuren
en al evenmin vonden zij een antwoord op de vraag hoe je zou kunnen controleren
of je eigen idee van de waarheid of dat van iemand anders klopt of niet. Wat
later, met name in de Romeinse tijd, raakten de filosofen in twijfel over de
vraag of de waarheid, waarvan wel werd aangenomen dat die er is, wel door de
mens gevonden kan worden. Men dacht eigenlijk van niet en men meende bijgevolg
dat de waarheid alleen maar geopenbaard zou kunnen worden - door god natuurlijk:
christendom. De grote westerse filosofen, voornamelijk Kant en Hegel, meenden de wel degelijk
aanwezige en kenbare waarheid via streng logisch en wetenschappelijk denken
boven water te krijgen. Het zich doorzetten daarvan in de academische
filosofie, heeft geleid tot de huidige opvatting dat er geen waarheid is, dat
wil zeggen: geen objectieve waarheid, uiteraard wel een persoonlijke, maar die
wordt wetenschappelijk niet relevant gevonden vanwege zijn zogenaamde
subjectiviteit. Tot voor kort meenden sommigen dat het falen van de speurtocht
naar de waarheid verklaard moest worden uit het feit dat de methode niet
deugde. Men is toen onder andere de taal gaan onderzoeken, nadat men eerder al
had vastgesteld dat alleen de aantoonbare verschijnselen voor filosofisch
onderzoek in aanmerking kunnen komen. Beide, zowel het positivistische
(meetbare) onderzoek als het taalonderzoek (onder anderen door Wittgenstein),
zijn filosofisch helaas van geen enkele betekenis. Het verschijnsel fungeert in
de filosofie slechts als aangever van de werkelijkheid als beeld, om de beschrijving
waarvan het wezenlijk gaat. Onderzoek van dat verschijnsel levert op zichzelf
nog lang geen filosofie op en staat er als zodanig zelfs aan in de weg, omdat
dit onderzoek tenslotte uitloopt in een onvoorstelbare, vergruisde en
onherkenbare werkelijkheid waaraan zich niets meer kan afspiegelen (verval van
het beeld).
En de taal op zichzelf geeft slechts
uitdrukking aan datgene dat in de voorstelling ligt. Zij betekent filosofisch,
en ook kunstzinnig, pas dan iets als zij gedragen wordt door het bewustzijn en
op die manier het verhaal van de werkelijkheid als beeld poogt te vertellen.
Het is natuurlijk mogelijk de waarheid, die door iemand naar voren gebracht
wordt, te betwisten. Dat echter is niet waar het op dit moment om gaat. Het
gaat om de vraag of er een waarheid is, of die door de mens achterhaald kan
worden, hoe je dat dan zou moeten doen en tenslotte wat je ter beschikking hebt
om de zaak te controleren. De vraag of er een waarheid is wordt door de
academische filosofen onder allerlei voorwendsels met nee beantwoord omdat men,
zelfs zonder het te weten, het spoor bijster is geraakt en daardoor inderdaad
niets meer aan de weet kan komen. Het gestelde niet-bestaan van de waarheid
dient nu als excuus om de fout niet bij zichzelf te zoeken en niet naar de
juiste inzichten op zoek behoeven te gaan. Zodoende is de moderne filosofie het
tijdperk van de grote onwetendheid binnengetreden! Het behoeft dan ook niet te
verwonderen dat er op het ogenblik filosofisch heel wat af geklungeld wordt en
dat het daaruit voortkomende knoeiwerk geheel verstoken is van inzicht in de
werkelijkheid. Omdat men van mening is dat er geen waarheid bestaat vindt men
ook dat het onmogelijk is ergens een mening over te hebben en er een stellige
uitspraak over te doen. Als iemand zich dan toch aan een stellige uitspraak
bezondigt kan dit niet anders dan onzinnig zijn en dus behoeft men niet de
moeite te nemen zo'n uitspraak inhoudelijk te bestrijden. Voldoende is het er
een waardeoordeel over te geven en vast te stellen dat dergelijke uitspraken
alleen maar gedaan worden door mensen die per se gelijk willen hebben. Terug
naar het thema. Ik heb laten zien dat je bij de vrouw als basissituatie
aantreft de werkelijkheid als ineen zijn en bij de man als de werkelijkheid als
uiteen zijn. Vanuit die basissituatie loopt het bij de eerste uit in uiteen
zijn en bij de tweede in ineen zijn. Je ziet dus dat voor beiden alle twee de
begrippen gelden, en dan in die zin dat zij een rol spelen in een beweging die
voortdurend van het een naar het ander gaat. Dat is geen beweging die ooit eens
begint en tenslotte ergens eindigt, bijvoorbeeld in de loop van iemands leven.
Het is een voortdurend bewegen; almaar is
daar de beweging van het een naar het ander, en dat telkens opnieuw. Alles
wordt steeds maar weer van het een naar het ander bewogen, van het een in het
ander veranderd. Bovendien: omdat het een bewegende zaak is kun je niet
stellen dat de een voor een deel de ander inhoudt en de ander voor een deel de
een. De bewering van psychologen en seksuologen dat de man eigenlijk een beetje
vrouw is en de vrouw eigenlijk een beetje man, is dus fout. Er is geen
verdeling van vrouwelijke elementen en mannelijke, het is geen kwantitatieve
zaak. Het gaat niet om een beetje van dit en een beetje van dat. Voor beiden,
de vrouw zowel als de man, gelden de begrippen ineen zijn en uiteen zijn
volledig en zonder beperking. En als zodanig zijn zij factoren (actieve
grootheden) in dynamische processen. Zo is het leven van de man een immer
voortdurende beweging van uiteen zijn naar ineen zijn en het leven van de vrouw
van ineen zijn naar uiteen zijn. Deze formulering is in andere woorden te geven
en als volgt te vertalen; het leven van de man wordt gekenmerkt door het almaar
bewegen van zelfbewustzijn naar bewustzijn en dat van de vrouw door het almaar
bewegen van bewustzijn naar zelfbewustzijn. Aldus geformuleerd liggen deze
verhoudingen stellig beter in het denken dan bij het gebruik van de wat meer
abstracte begrippen uiteen zijn en ineen zijn het geval is. Bij de vrouw wordt
een innerlijke wereld met een vanzelfsprekende waarheid (=bewustzijn)
getransformeerd tot een uitgesproken (=zelfbewustzijn) waarheid.
Bladwijzers: KANT- nrs. 01
, 02 , 03 , 04 , ;
Het voor de vrouw geldende transformeren van
een innerlijke vanzelfsprekende waarheid in een, letterlijk, uitgesproken
waarheid komt in een bepaalde periode van de cultuurgeschiedenis op een heel
diepzinnige manier tot uiting. Dat is namelijk het geval in het zogenaamde
hermetische denken en in de, daarbij behorende, gnostiek. Beide lijken mannelijk van aard te zijn, onder
andere omdat het steeds over de geest gaat en het een worden daarmee, maar als
je let op de basis en bron van het hermetische en gnostische denken, dan blijkt
dat het nadrukkelijk gaat over het onder woorden brengen van vanzelfsprekende
innerlijke waarheden. Precies het proces derhalve dat bij de vrouw zijn
praktische uitdrukking vindt: de nimmer aflatende beweging van ineen zijn naar
uiteen zijn, van bewustzijn naar zelfbewustzijn. Modern historisch onderzoek
heeft een grote hoeveelheid oude geschriften opgeleverd. Uit die geschriften
blijkt dat er qua zien en denken heel wat meer en heel wat anders aan de hand
is geweest dan voorheen, zelfs nog in het recente verleden, gedacht werd. Om
dit evenwel enigszins verantwoord uiteen te zetten moet je een uiterst
gespecialiseerde studie van deze materie gemaakt hebben. Als filosoof kun je je
dat niet veroorloven en dus moet het nu bij enkele opmerkingen blijven.
Hopelijk zijn die echter tekenend genoeg... Het hermetische denken en het gnostische denken
waren gebaseerd op het zien van de werkelijkheid. Men probeerde dat
zien, oftewel aanschouwen, effectief en helder te krijgen en wel om een
antwoord te vinden op de vraag hoe de werkelijkheid is - niet te verwarren met
wat de werkelijkheid is. Dit zien leidde tot een beschrijving van de
werkelijkheid, logisch en samenhangend, maar uiteraard wel in de bewoordingen
(formules) van de periode van omstreeks het begin van onze jaartelling. Die bewoordingen
komen ons godsdienstig voor, maar dat is niet terecht. De
christelijke kerk heeft ze voor haar machtsstreven misbruikt door er
valselijk godsdienstige uitspraken van te maken. In feite beschrijven zij de
werkelijkheid zoals die gezien kan worden en dat is in mijn bewoordingen de
werkelijkheid als beeld zoals die zich afspiegelt aan de voorstelling.
Duidelijk zal zijn dat er hierbij niet van
analyse als instrument om de waarheid te vinden gesproken kan worden. Wel
echter gebruik je soms het analyseren om de voorstelling, die voor het zien van
het beeld onontbeerlijk is, zo gedetailleerd mogelijk te maken. Dat leidt er
overigens toe dat het de moderne mens in principe mogelijk zou zijn zeer
genuanceerd te filosoferen, maar helaas belet zijn overtuiging dat
analyse op zichzelf de waarheid oplevert hem de werkelijkheid als beeld te
zien, te vertrouwen en te beschrijven. De analyse levert natuurlijk wel de
feiten op, de zo'n bijvoorbeeld is volgens de natuurkundigen een soort van
vuurbal waarin zich processen van kernfusie afspelen en hoewel men daarvan nog
lang niet alles af weet kun je toch zeggen dat die feiten juist zijn. De zaak
klopt. Maar geeft dat nu een beeld van de werkelijkheid? Als je last hebt van
teveel cholesterol in je bloedvaten, verkrijg je dan inzicht in het levende
geheel van je lichaam? Daar tegenover staat bijvoorbeeld het verhaal in de
Ilias van Homerus dat de zon de god Apollo zou zijn, de treffer van verre die
met zijn dodelijk trefzekere pijlen de aarde splijt en doodt om haar daarmee
tot nieuw leven te wekken. Zo'n verhaal is feitelijk onjuist, maar het
beeldt wel uit hoe de werkelijkheid is en hoe daarin de verhoudingen liggen.
Als de feiten juist zijn kan de waarheid nog altijd ver te zoeken zijn. De
vraag is dus: wat beeldt de werkelijkheid uit en is als zodanig
veelzeggend en dus waarachtig en hoe verhoudt dat zich tot de feiten die op
zichzelf wel juist, maar helemaal niet waar behoeven te zijn.
De hermetische
denkers en gnostische denkers vonden elkaar in geheime genootschappen.
Geheim, niet omdat de zaak occult en onnavolgbaar moest zijn en blijven, maar
omdat de verworven inzichten in de werkelijkheid voor die denkers zelf
levensgevaarlijk waren. Zij waren volkomen in strijd met het in de toenmalige
maatschappij gebruikelijke gedoe, in strijd met de heersende machten en met de
heersende ideologieën. Uiting geven daaraan betekende een wisse dood, zeker
toen ook nog eens de Romeinen het voor het zeggen kregen. Thans loop je zo'n
risico niet meer, maar in strijd met het gangbare gedoe is de op het zien
gebaseerde creatieve filosofie nog steeds. Eigenlijk geldt nog steeds dat je
beter geen paarlen voor de zwijnen kunt werpen. Boven de in het hermetische
denken en gnostische denken beschreven werkelijkheid is qua waarheid niet uit
te denken. Men was tot het inzicht gekomen dat de werkelijkheid een in zichzelf
samenhangend geheel is en dat daarin alles ineen moest zijn. Men beschreef dat
doormiddel van het begrip liefde. Inderdaad kun je niet verder gaan dan alles
ineen te denken. Uiteraard is daarvan wel een genuanceerder beschrijving te
geven die veel verder en dieper gaat dan die van de toenmalige hermetische
denkers en gnostische denkers, maar er bovenuit kom je niet. De westerse
filosofen is dat dan ook nooit gelukt en de modernen onder hen zal het, op
grond van hun analytische gesteldheid, al helemaal nooit gelukken. De kans dat
er iemand tussendoor loopt die de aanleg heeft om louter op het zien af te gaan
is uiterst gering. De fixatie op de voorstelling en de analyse staat nu eenmaal
in de weg. Daarom is te zeggen dat er in de westerse wereld van de filosofie
niet veel terecht is gekomen, ondanks de ijver waarmee zij beoefend is.
Praktisch gesproken kun je het betrekkelijke mislukken van de westerse
filosofie toeschrijven aan het gemis van een visie oftewel inzicht. Daardoor
treedt het verschijnsel op dat men telkens weer vertrouwen stelt in de
werkelijkheid als voorstelling en daardoor geloof hecht aan allerlei bedenksels
van, doorgaans op macht beluste, lieden. Men ziet niet, men voelt niet aan dat
er iets niet klopt bij al die op de voorstelling berustende uitspraken, zoals
bijvoorbeeld deze dat overheden de burgers besturen en dat dit voor een goede
gang van zaken noodzakelijk is. Of de reeds door mij aangehaalde uitspraak dat
de vrouw gedeeltelijk mannelijk is en de man gedeeltelijk vrouwelijk.
Het betwisten van deze en dergelijke
uitspraken begint bij het zien hoe de werkelijkheid is. Dat nu is in de
westerse cultuur vrijwel geheel verdrongen en voor zover het er nog is wordt
het ernstig gewantrouwd. Steeds duidelijker is het culturele resultaat dat het
denken gaat zwalken en tenslotte niets meer met de waarheid te maken wil
hebben, nota bene op grond van wetenschappelijke kennistheorieën. Behalve dat
het logisch onmogelijk is boven ineen zijn uit te denken is het ook op
natuurlijke wijze onmogelijk; de mens is het laatste en volmaaktste waartoe de
kosmos komt, de vrouwelijke variant daarvan als manifestatie van ineen zijn dat
in uiteen zijn uitloopt kan nimmer overtroffen worden omdat erna immers niets
meer kan ontstaan. Ten derde is ook nog op te merken dat je niet meer kunt
beschrijven dan datgene dat te zien is, maar dat dit wel steeds genuanceerder
en helderder kan. Er is over het hermetische denken en gnostische denken nog
veel meer te zeggen, maar waarom het gaat is dit, dat het een uiting is van
vrouwelijke processen en dat het op die manier steeds over de waarheid en het
ware gaat. Dat betekent helemaal niet dat uiteindelijk noodzakelijk de waarheid
op tafel komt en het betekent ook niet dat elke vrouw dat doet, maar het
betekent wel dat de poging gedaan wordt en dat de bron en inspiratie bij de
waarheid ligt. Voor de rest is het maar de vraag wat er van het uitspreken en
waarmaken van die zaak terechtkomt. De waarheid moet namelijk een feit worden!
No. 187
Je kunt natuurlijk zeggen dat dat denken
van vroeger, bijvoorbeeld het hermetische denken en het gnostische denken, het resultaat
is van voorbije culturen en dat je er dus eigenlijk niets mee te maken hebt,
net zomin trouwens als met het denken van eigentijdse mensen. Gaat het om het
creatieve denken, dan moet alles dat op welke manier dan ook van buiten jezelf
komt buiten beschouwing gelaten worden. Het kan slechts dienen als illustratie
bij het autonome eigen denken en soms is het nuttig omdat het je op een idee
kan brengen, op een spoor kan zetten. Maar je weet nooit van tevoren of
dat het geval zal zijn. Voor het zuivere creatieve filosoferen is alleen de
eigen voorstelling van de werkelijkheid interessant omdat daaraan, en
uitsluitend daaraan, de echte werkelijkheid zich afspiegelt. Dat laatste is,
zoals al zo vaak betoogd, de werkelijkheid als bewustzijn die bij wijze van
beeld en als algemeenheid in elk levend wezen aanwezig is. Gezien in dat licht
is het hermetische denken en gnostische denken op zichzelf niet interessant
(behalve natuurlijk voor deskundigen), maar als illustratie bij de beschrijving
van de verhoudingen die voor de vrouw gelden is het wel goed te gebruiken. De
denkers van genoemde stromingen hielden het namelijk ook uitsluitend op datgene
dat zij in zichzelf aanschouwden, om dat vervolgens zo helder mogelijk uit te
werken. Zij vertonen dus de beweging van ineen zijn naar uiteen zijn, het
uitspreekbaar maken van de innerlijke werkelijkheid, het omzetten van
bewustzijn in zelfbewustzijn. Deze voortdurende beweging werd voor hen echter
een in formules uitgedrukt stelsel dat maakt dat de, op zichzelf in feite onuitspreekbare,
waarheid op een min of meer wetenschappelijke wijze uitgesproken wordt. Dit
uitspreken kan zich namelijk verfijnen tot filosoferen, als op een gegeven
moment het uitspreken zelf tot een soort van wetenschap verheven wordt. Dan
gaat ook de taal een eigen en belangrijke rol spelen, overigens zonder dat
staande gehouden kan worden - zoals veel moderne denkers proberen - dat
filosofie wezenlijk taal is. Het uitspreken kan ook een soort van theosofie
worden, zoals het geval is bij de meeste hermetische denkers en gnostische
denkers. Voor zover je met zo'n filosofie en theosofie van doen hebt, komt het
intellectuele resultaat van het zich in haar representanten afspelende proces
(ineen zijn naar uiteen zijn) per se niet overeen met dat wat zich in de mens
als vrouw afspeelt.
Dat blijkt ook wel, want de ideeën van
deze en dergelijke denkers, en ook die van de filosofen, zijn niet bepaald
vrouwvriendelijk. Bij voorbaat al wordt de vrouw gezien als onderworpen aan de
man en vaak is zij zelfs manifestatie van het kwade. De intellectuele
verwerking is derhalve wat anders dan het uitspreken zelve, zoals dat bij de
vrouw het geval is. Die verwerking, namelijk het op wetenschappelijke wijze
uitspreken van datgene dat als waarheid gezien wordt, heeft in de westerse
cultuur evenwel geen genade gevonden. Zowel filosofie als theosofie zijn al ras
ondergronds gegaan, terwijl het academische, verstandelijke en positivistische
denken oppermachtig werd. De filosoof Hegel was eigenlijk ook in strijd met het
gebruikelijke verstandelijke denken, ondanks het feit dat hij een tijdlang het
filosofische klimaat in Duitsland bepaald heeft. Al spoedig ging men hem dan
ook verketteren. De theosofische wijze van denken heeft bij bepaalde mensen ook
veel weerklank gevonden, maar is toch gaandeweg naar het occulte afgegleden.
Hoe dan ook, het uitspreken van de waarheid op grond van de zelfaanschouwing is
in de ogen van de westerling solipsisme, en dat vindt men verwerpelijk omdat
het subjectief zou zijn.
Het gaat bij de vrouw louter om de
beweging van binnen naar buiten, van bewustzijn naar zelfbewustzijn, en niet om
de wetenschappelijke verwerking ervan. Zo'n verwerking is eigenlijk een onmogelijkheid:
je probeert met gebruikmaking van het denken iets uit te drukken, gestalte te
geven, dat zich wezenlijk niet uitspreken laat. Wat bijvoorbeeld liefde is kan
niet onder woorden gebracht worden evenmin als datgene dat de kunstenaar
beweegt, namelijk de schoonheid. Beide begrippen zijn wel filosofisch te
definiëren, maar je kunt het voelen van liefde en schoonheid niet onder woorden
brengen. De bedoelde verwerking is dus eigenlijk onmogelijk, reden waarom het
creatieve filosofische denken en het kunstzinnige proces zichzelf almaar en
blijvend vernieuwend herhalen: het onmogelijke nagenoeg mogelijk maken. Voor de
vrouw geldt dat allemaal niet, want het gaat bij haar niet om het verwerken.
Haar kenmerkende situatie is het onmiddellijk tonen, het manifesteren van de
waarheid, namelijk laten zien, afspiegelen hoe de werkelijkheid is. Je kunt ook
zeggen dat voor de vrouw geldt dat zij in principe de waarheid is. Hierop is de
mening gegrond dat er zoiets als vrouwelijke intuitie
bestaat. Die eigenaardigheid geldt altijd voor de vrouw, maar of dat altijd,
door haarzelf of door anderen, begrepen wordt en of die waarheid altijd waar
is, valt nog te bezien! Dat is afhankelijk van de heersende cultuur en haar
persoonlijke aanleg. Maar ook dan is het toch de werkelijkheid als waarheid,
namelijk bewustzijn dat de vrouw vanzelf en vanuit zichzelf vertoont. Zij doet
dat altijd en nooit niet, net zo vanzelfsprekend als zij altijd biologisch
vrouw is. Het feit dat de waarheid niet denkend vast te leggen is, is er de
oorzaak van dat mannen vinden dat de vrouw niet te doorgronden is. Zij is voor
hen een gesloten boek, een raadsel, een mysterie, duistere natuurlijkheid.
Uiteraard is dat onzin: de mens kan de gehele werkelijkheid doorgronden en
daartoe behoort ook de vrouw. Maar anderzijds klopt het toch wel, als je
namelijk bedenkt dat het de westerse man is die de vrouw niet begrijpt. Hij wil
alles denkend vast leggen (in altijd geldige formules) en dat gaat niet bij de
vrouw. Dus valt zij buiten zijn intellectuele wereld. En welbeschouwd valt zij
dan geheel en al buiten zijn wereld, althans voor zover zij werkelijk vrouw
is... Niet alleen echter speelt het denkend vastleggen de westerse man parten,
hij is ook nog ingesteld op het uiteen zijn, het zelfbewustzijn met zijn
voorstelling. Op grond hiervan is het hem onmogelijk vat te krijgen op de
beweging van bewustzijn naar zelfbewustzijn: die is immers tegengesteld aan
datgene wat in hemzelf plaatsvindt en is daardoor voor hem onbegrijpelijk. Voor
de onvolwassen westerse man is het onmogelijk de vrouw als geliefde te zien en
te beleven. Hij kan haar niet liefhebben.
Hij komt hoogstens tot een enigszins
aangename vorm van houden van, maar die verschilt niet wezenlijk van zijn
houden van zijn auto en dergelijke. Het is niet bevreemdend dat in onze cultuur
de vrouw eigenlijk bezit van de man is en dat deze vorm van bezitten min of
meer de vorm van houden van aanneemt. Geruime tijd geleden was zelfs dat
laatste niet gebruikelijk. Van vrouwen hield je niet (behalve als lustobject),
vrouwen moest je onder de duim houden, gehoorzaamheid afdwingen en tot je
slavin maken. Een eventueel houden van kwam doorgaans niet verder dan het besef
die slavin niet te kunnen missen: ik zou geen raad weten zonder jou! . Ook de
filosofen deelden deze meningen. Er kon in de filosofie nooit een goed woord
voor de vrouw af en zelfs heden ten dage blinkt de filosofie nog niet uit door
begrip van het vrouwelijke en de vrouw. Behalve het feit dat dit niet als
filosofisch thema beschouwd wordt kan men het vrouwelijke ook niet van het
mannelijke onderscheiden, enerzijds doordat men met de verschillen geen raad
weet en anderzijds doordat men meent dat er helemaal geen verschillen tussen de
vrouw en de man zijn. Het denken over de vrouw en het vrouwelijke staat op een
treurig laag peil.
existentialisme-2 ; Existentialistische filosofie ; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Betrokkenheid-1 ; Betrokkenheid-2 ; Betrokkenheid-3 ; Waanvoorstellingen-1 ; Waanvoorstellingen-2 ; Waanvoorstellingen-3 ; Waanvoorstellingen-4 ;
In de filosofie en de kunst zijn je
persoonlijke ervaringen, gevoelens, inzichten en dergelijke van essentiële
betekenis. Zij hebben te maken met datgene dat zich bij het doorstralen van het
bewustzijn op de wijze van een beeld afspiegelt aan de voorstelling. Omdat het
om de algemeen geldige waarheid gaat moet dat beeld zo onpersoonlijk mogelijk
worden, maar dat is wat anders dan de zogenaamde objectiviteit die de
wetenschapper noodzakelijk nastreeft: hij ontleedt immers de
voorstelling en meent zodoende de waarheid te vinden, terwijl hij het
doorstralen (van het bewustzijn) en het afspiegelen (van het beeld) helemaal
niet opmerkt, laat voor wat zij zijn of zelfs pertinent afwijst. Op grond
hiervan kent voor hem noch de kunst, noch de (creatieve of speculatieve)
filosofie enige waarheid. In het verlengde hiervan vindt hij dat je niet persoonlijk
betrokken mag zijn bij het zoeken en uitspreken van de waarheid. Voor hem moet
alles overdraagbaar zijn, dat wil zeggen: doormiddel van al of niet
taalkundige formules aan anderen voor te rekenen en te bewijzen. Daarbij
behoeft die ander totaal geen inzicht te hebben - hij behoeft slechts het
werken met genoemde formules te beheersen. De filosofie echter vereist, evenals
de kunst, betrokkenheid. Je moet er zelf in meedoen, je
in het thema inleven en het helderste in jezelf naar voren halen. Door er zelf
in betrokken te zijn ontdek je zaken die bij wetenschappelijk denken verborgen
blijven. Zo blijkt onder andere dat de vrouw en het vrouwelijke in het westerse
denken niet voorkomen, ook niet in de filosofie. Wetenschappelijk kun je wijzen
op een gigantische bibliotheek over het onderwerp “De vrouw en het
vrouwelijke”, maar filosofisch constateer je dat beide er in geen geval in
voorkomen. Aan de orde zijn de man en het mannelijke denken waarin het bij
gelegenheid, op zogenaamd objectieve wijze, over de vrouw en het vrouwelijke
kan gaan. Zelf is hij er niet in betrokken; hij vertelt zijn waarneming
daaromtrent en formuleert vervolgens wat hij daaraan bedenkt, precies zoals hij
het over willekeurig welk verschijnsel zou hebben. Helaas, maar wel verklaarbaar,
is dat ook het geval met de filosofen, of zij hebben het helemaal niet
over de vrouw of zij kankeren op haar omdat zij volgens hen natuurlijk,
zinnelijk, twistziek, irrationeel en dergelijke zou zijn. Zo zou je verwachten
dat een filosoof als Jean Paul Sartre (1905-1980) wel op een redelijke wijze
over de vrouw zou denken. Zijn existentialisme zou daarvoor toch borg moeten staan,
handelende als dat is over het bestaan van de mens, zijn dagelijkse leven en
zijn vrijheid. Niets daarvan!
Hij denkt over de vrouw als ware hij een
bezitter: zij is er slechts ter wille van hem en dan meestal ook nog
uitsluitend in seksueel opzicht. Zeker achteraf kun je vaststellen dat iemand
die zich vereenzelvigt met een totalitair systeem als dat van de Sovjets en dat
ook nog tegen alle redelijkheid in volhoudt, geen heldere kijk kan hebben op
het leven, en dus zeker niet op de vrouw en het vrouwelijke. Over het algemeen
kun je zeggen dat het in de westerse filosofie almaar over de geest gaat, niet
die van de levende mens, maar die geest die boven de mens en het aardse
verheven is en die vanuit die hoogverheven positie inwerkt op de mens,
natuurlijk in de eerste plaats op de man die verondersteld wordt het hogere te
vertegenwoordigen. Dat is natuurlijk onzin, maar die onzin laat zich verklaren
uit het feit dat bij de man het zelfbewustzijn uitgangspunt is. Dat
zelfbewustzijn is verbonden met het begrip niet-materie, oftewel geest. Voor de
vrouw geldt dat niet: zij is als bewustzijn verbonden met de materie. Het
aanvoelen maar niet begrijpen van de door mij genoemde verhoudingen van ineen
zijn en uiteen zijn, bewustzijn en zelfbewustzijn, leidt tot de onzinnige en
kwalijke opvatting dat de man als geestelijk wezen boven de vrouw staat.
Dat was ook al het geval in het denken van
de gnostische denkers en hermetische denkers uit het verleden. Zo legde Filo van Alexandrië omstreeks het begin van onze
jaartelling uit dat de mens weliswaar van oorsprong androgyn (vrouw en man
ineen) is, maar dat hij daarna in twee mensen uiteen gevallen is en dat daarbij
de man de hoogste geworden is. Op grond van allerlei schijnargumenten heeft men
gedurende de gehele westerse cultuur de mannelijke superioriteit staande
proberen te houden. Vanuit deze waanvoorstelling is het verklaarbaar dat de vrouw en het
vrouwelijke niet voorkomen in het westerse denken. In de beroemde
troubadours-poëzie wordt de vrouw almaar op een voetstuk geplaatst. Maar steeds
is het de man die haar verheft: zij is voor hem een ideaal van schoonheid en
reinheid. Dat ideaal moest verdedigd en beschermd worden, vandaar dat zij,
voorzien van kuisheidsgordel, in het beruchte torenkamertje op zijn terugkeer
kon gaan zitten wachten. Ook in de Islam is de vrouw zozeer een mannelijk
ideaal dat zij zich voor de blikken van een ieder moet verbergen en geen
contact met de buitenwereld mag hebben. Waarom het gaat is evenwel de vraag wat
zij zelf is en hoe zij als zodanig in de verhouding vrouw-man aanwezig is. Op
die vragen wordt bijvoorbeeld in het verhaal van Tristan en Isolde (van lang voor
het jaar 1100), het verhaal van Don Quichotte (Miguel
de Cervantes Saavedra,
geschreven ca. 1610) en Tijl Uilenspiegel (Charles de Coster, geschreven in
1867) een aanvaardbaar antwoord gegeven. Slechts zelden komen de vrouw en het
vrouwelijke behoorlijk voor de dag. Naast golven van ongeremde, psychisch
ziekelijke, verheerlijking was en is er ontzettend veel vrouwenhaat in de
westerse cultuur. Deze haat is slechts voor een deel terug te brengen tot de
geestelijke minderwaardigheid van de vrouw. De werkelijke oorzaak is gelegen in
het feit dat de vrouw qua zelfbewustzijn met een veel betere en mooiere wereld
komt dan de man, een wereld ook die veel meer ruimte kent en lichtvoetiger is.
Op de een of andere manier heeft deze mooiere wereld, naast extatische verering,
de afgunst en de haat van de mannen opgewekt, een haat die onvoorstelbaar
heftig in onze cultuur aanwezig is. Het duidelijkst kwam, voor mannelijk besef,
het vrouwelijke tot uiting in de heksen. Of beter: een vrouwelijke vrouw was
per definitie een heks. Zo iemand moest terstond opgeruimd worden en daarbij
ontzagen de mannen zich niet om in zogenaamde godsoordelen quasi objectief de
schuld van heksen aan te tonen. Het resultaat was altijd de dood... Zoals
gezegd heeft het vrouwelijke bij de vrouw dit karakter dat het bewustzijn
voortdurend als zelfbewustzijn voor de dag komt. Het onuitspreekbare wordt
uitgesproken. Inmiddels zal duidelijk geworden zijn dat ik het niet heb over
een intellectueel proces.
Zodra door onvolwassen mensen wordt
nagedacht over dat proces ontstaat er godsdienstig gefilosofeer over de
almachtige geest, over de opgave die de mens gesteld is om geestelijk wezen te
worden en over de praktische zondigheid van de mens. Eerst volwassen mensen
zullen dat proces denkend kunnen volgen. Waarom het nu gaat is het feit dat de
vrouw zonder meer, en dus zeg maar van nature, met een zelfbewust bewustzijn
voor de dag komt. Zij verwijst zonder er over na te behoeven denken in haar
gedoe, haar reacties, haar uitspraken, naar de werkelijkheid als bewustzijn.
Als het denken dat niet verstikt, zoals in onze cultuur, functioneert dat gedoe
van vrouwen als een correctie op het gedoe van de mannen. Dat heeft zich vaak
in de geschiedenis vertoond. Maar in de moderne tijd, na de Verlichting, wordt
die corrigerende rol nauwelijks nog gespeeld: de vrouwen beoefenen meer en meer
het onvolwassen mannelijke systeem: analyse van de werkelijkheid op grond van
eenzijdig zelfbewustzijn en verwaarlozing van het bewustzijn.
existentialisme-2
; Existentialistische filosofie ; verlichting-1
; verlichting-2
; verlichting-3
; verlichting-4
; verlichting-5
; verlichting-6
; verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; Betrokkenheid-1 ; Betrokkenheid-2
; Betrokkenheid-3 ; Waanvoorstellingen-1 ; Waanvoorstellingen-2 ; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
No. 189
In onze cultuur wordt alles wat niet echt intellectueel
is minderwaardig gevonden, het wordt niet voor vol aangezien. Dat is niet zo
verwonderlijk, want aan de cultuur van het zelfbewustzijn komt mee dat alles
wetenschappelijk gekwalificeerd moet zijn. Het moet een wetenschappelijke
ondergrond hebben en mensen die mee willen tellen en het willen maken, moeten
wetenschappelijk opgeleid zijn, bij voorkeur op een gerenommeerde universiteit.
Die universiteiten zijn allang geen centra van wetenschappelijke ontwikkeling
meer, maar opleidingsinstituten op betrekkelijk hoog niveau, hetgeen onder
andere betekent dat iemand die alleen maar goed kan leren en die aan geld weet
te komen eraan deel kan nemen. Een wetenschappelijke instelling is nauwelijks
meer vereist en mensen die wel zo'n instelling hebben komen nog maar zelden
voor en als zij voor komen kunnen zij bijna nergens behoorlijk terecht. Het is
dan ook een feit dat onze huidige wereld, ondanks haar wetenschappelijke status
en de gigantische hoeveelheid kennis die haar ter beschikking staat, zich niet kan
beroemen op wetenschappelijkheid. Die was er vroeger veel meer, dat wil zeggen:
de intellectuelen van destijds beschikten wel over veel minder kennis en
methodieken, maar stonden veel meer open voor de werkelijkheid, hadden
een veel meer onderzoekende geest die veel minder bevooroordeeld was. Thans
bestaat wetenschappelijkheid voornamelijk uit meer van hetzelfde en de
bekwaamheid om dat meerdere op tafel te krijgen. Dat komt natuurlijk door de
vergevorderde omzetting van de werkelijkheid als voorstelling in formules.
Levende in zo'n quasi wetenschappelijke wereld is het moeilijk om duidelijk te
maken dat het vrouwelijke proces van het zich tot zelfbewustzijn omzettende
bewustzijn per se geen intellectueel proces is, maar desondanks het mooiste
waartoe de werkelijkheid kan komen. Als dat proces niet intellectueel is dan
gaat het buiten het denken, de rede en het begrijpelijke om. Dan kom je naar
westers besef al gauw terecht bij de instincten, de driften, de gevoelens en de
aandoeningen, en die staan niet bepaald hoog aangeschreven. Dat is moeilijk te
rijmen met iets dat het mooist mogelijke is, iets dat bovendien geheel vanzelf
geschiedt, zo ongeveer zoals een plant uitloopt in een schitterende bloem,
oftewel uitloopt in schoonheid. Deze zaak geldt voor de vrouw in de
hoedanigheid van het verschijnsel waarin het vrouwelijke, uitgedrukt in het
begrip ineen zijn, zich omzet tot het mannelijke, uitgedrukt in uiteen zijn.
Anders gezegd: de vrouw als verschijnsel waarin het bewustzijn zelfbewust
wordt. Dat je deze apotheose uitgerekend bij de vrouw aantreft houdt verband
met het feit dat het levende verschijnsel eigenlijk vrouwelijk gedefinieerd
moet worden.
Het leven loopt niet uit in de man, maar in
de vrouw, en dat betekent dat de mens, in strijd met de westerse gewoonte,
vrouwelijk gedacht moet worden. Als het over de mens gaat moet je in feite over
“zij” spreken in plaats van “hij”. Gezien in dit licht is het logisch dat de
vrouw inderdaad, in schoonheid uitloopt, schoonheid wel te verstaan als
verschijnsel dat schoon is en waarbij die schoonheid ervaarbaar en dus ook
voorstelling is geworden. Het in de vrouw zelfbewust worden van het bewustzijn
wordt in onze cultuur nauwelijks opgemerkt, tenminste niet als iets van
bijzondere betekenis. Meer als iets lastigs. De vrouw vertoont van allerlei dat
vanuit het mannen denken flauwekul wordt gevonden. Zelfs als alle vrouwen de
uitingen van zelfbewust geworden bewustzijn glashelder zouden vertonen, dan nog
zou dat in de westerse wereld als lastig, als niet ter zake doende, worden
ervaren.
Maar, de vrouwen komen er niet allemaal
even duidelijk mee voor de dag. Het is er dus wel, maar het is verminkt. De
oorzaak hiervan zijn natuurlijk de vele en diepgaande conditioneringen vanuit
de mannelijke cultuur, met zijn schijnwetenschappelijkheid waarin de materiele
analyse hoogtij viert. Toch zijn er wel enkele situaties te schetsen die
enigszins duidelijk maken hoe de zaak in de praktijk voor de dag komt. Zo is er
bijvoorbeeld een generaal en die staat zich ‘s morgens op te doffen, met al
zijn onderscheidingen en versierselen. Zijn vrouw slaat dat schouwspel voor de
zoveelste keer gade en merkt dan op: wanneer hou je nu eens op met die onzin?
De generaal zal later tegen zijn collega's zeggen dat zijn vrouw weer zo lastig
was. In feite echter heeft zij een zeer wezenlijke opmerking gemaakt en daarbij
uitdrukking gegeven aan datgene dat uit haar bewustzijn opwelt. Natuurlijk is
iedereen, ook de vrouw in kwestie, het voorval onmiddellijk vergeten. Er wordt
geen aandacht aan besteed, behalve dan dat de generaal zijn vrouw maar knap
vervelend vindt. Een ander voorbeeld. Magnus Hirschfeld
(1868-1935), de Duitse seksuoloog, heeft een verzuchting geslaakt met
betrekking tot de Duitse, engelse en Franse soldaten
die aan het begin van de eerste wereldoorlog naar het front in Vlaanderen en
Noord-Frankrijk vertrokken om daar te moorden en vervolgens te sneuvelen. Zo'n
vertrek ging met parades en dergelijke gepaard en volgens Hirschfeld
wemelde dat van de verborgen seksuele symbolieken. De vrouwen staken bloemen in
de lopen van de geweren, zij waren verschrikkelijk opgewonden. Dan vraagt Hirschfeld zich af hoe het zou zijn als de vrouwen hun ware
aard lieten gelden en die mannen niet langer als hun geliefden zouden erkennen
omdat zij nu moordenaars waren geworden. De wereld zou er heel anders uitzien.
!
Derde voorbeeld. De Zwitserse psychiater
Carl Gustav Jung (1875-1961) merkt in zijn boek Ein
moderner Mythus (1958) op dat vrouwen, in
tegenstelling tot mannen, bij diepgaande psychoanalyse blijk geven van een veel
ruimer en indringender besef van de werkelijkheid dan mannen en dat
onveranderlijk het gevolg is dat die vrouwen de mannen en hun wereld
kinderachtig, dom, onpraktisch en zelfs misdadig vinden. Die vrouwen, die
overigens volop deel uitmaakten van die wereld, stonden eigenlijk, doorgaans
nauwelijks bewust, ver boven de mannen. Jung was er de man niet naar om dat
merkwaardige verschijnsel te veroordelen en als een ziekelijke afwijking te
duiden, zoals Sigmund Freud nogal eens deed met resultaten die hem niet
bevielen. Jung daarentegen zag de verstrekkende reële betekenis ervan in. Als
het gaat om het werkelijk eigenaardige van de vrouw kun je ook denken aan de
bijzondere sfeer direct na de geboorte van haar kind. Er is dan iets tussen die
vrouw en haar kind dat van alle tijden is, niet beïnvloed door welke cultuur
dan ook. De conditioneringen gelden even niet. Uiteraard moet je ervoor
ontvankelijk zijn om die sfeer aan de kraamvrouw en haar kindje te proeven,
maar die ontvankelijkheid is ook enigszins te herkennen aan de reactie van
vrouwen op alles wat jong en klein is: jonge hondjes en poesjes en dergelijke
dieren met een hoge aaibaarheidsfactor, De reacties van de vrouwen gaan zonder
twijfel terug op het meest wezenlijke proces dat zich in hen afspeelt. Dat is
voor mannenbesef al of niet aandoenlijke flauwekul, maar voor vrouwen ligt dat
precies andersom, en terecht! Hoe dan ook, voor vrouwelijk besef is de
mannenwereld er een vol kinderachtigheden vol uiterlijkheden en bijzaken,
volkomen in strijd met datgene waarom het eigenlijk zou moeten gaan. Dat
vrouwen hierin gelijk hebben kun je ook constateren bij het gadeslaan van
gepensioneerde mannen. Heel vaak is er naast hun werkzame leven geen ander
leven mogelijk geweest. Hun hele leven blijkt tenslotte infantiel te zijn, het
blijkt dat het geen inhoud gehad heeft. Dat blijkt nu er niets overgebleven is
en ze alleen nog maar terug kunnen denken aan hoe het vroeger was toen zij nog leefden.
No. 190
Ter verklaring van het verbazingwekkende
verschijnsel van de afwezigheid van de vrouw en het vrouwelijke in het westerse
denken, inclusief de filosofie, wordt gewoonlijk aangevoerd dat a) het
christelijke denken en vooral roomse denken, op grond van zijn gerichtheid op
macht, nu eenmaal eenzijdig mannelijk is en zelfs wel vrouwvijandig genoemd kan
worden, en b) dat de mannelijke dominantie, op grond van het feit dat de mannen
het sterke geslacht zouden zijn, de vrouw in een ondergeschikte positie heeft
gedrongen en c) dat biologisch gezien de man de meest essentiële factor van de
evolutie en ontwikkeling zou zijn omdat hij het is die door zijn gesteldheid
van uit zwervende jager steeds nieuw bloed inbrengt, kortom dat de verwekker
hoger staat dan de voortbrengster, die eigenlijk niet meer kan doen dan als een
soort van draagmoeder fungeren. Als je deze verklaringen goed doordenkt blijken
zij niet alleen banaal, maar zelfs buitengewoon dom te zijn. En het meest
treurige is nog wel het feit dat ze typerend zijn voor het moderne denken. Veel
moderne denkers echter menen dat zij op een objectieve wijze en onbaatzuchtig
over de vrouw en het vrouwelijke nadenken terwijl zij zich ongeweten toch aan
bovengenoemde banaliteiten bezondigen. Dat heeft tot gevolg dat zij heel
moeilijk te bestrijden zijn. Veel mannelijke feministen zijn voorbeelden
hiervan. Over het algemeen wordt niet opgemerkt dat de westerse wijze van
kijken naar en ondergaan van de werkelijkheid een groot gedeelte ervan totaal
negeert. De meest essentiële verhoudingen, situaties en processen vallen buiten
het blikveld of worden volkomen verkeerd beoordeeld. Daartoe behoren de
uitingen van de vrouwen die duiden op de beweging van bewustzijn naar
zelfbewustzijn. Vaak wordt beweerd dat de gebrekkigheid van het westerse denken
alleen maar tot uiting komt bij het denken van de straat, van Jan Rap en
dergelijke, hetgeen uiteraard inhoudt dat meer intellectuele lieden een
helderder kijk op de zaak zouden hebben. Doorgaans echter ligt het precies andersom!
Juist het meest ontwikkelde en maatgevende denken van onze cultuur vertoont het
duidelijkst het door mij bedoelde gebrek. Voor de filosofie vormt dit alles een
schier onoverkomelijke barrière... Nogmaals: de westerse cultuur is het moment
in de menselijke ontwikkeling waarin het zelfbewustzijn zich met zichzelf gaat
bezig houden. Anders gezegd: het zelfbewustzijn wordt onderwerp van cultuur.
Gevolg is dat de werkelijkheid als niet-materie, als geest, maatgevend wordt en
dat de werkelijkheid als voorstelling de bron van alle informatie wordt.
Alles gaat uit van het zelfbewustzijn, de
geest en het rationele denken, maar dat is nu precies de richting waarin de
voor de man geldende beweeglijke verhouding gaat: van zelfbewustzijn
naar bewustzijn, van uiterlijk naar innerlijk, enzovoort. Er is nauwelijks
iemand die hiervan weet heeft, maar intussen wordt er wel naar gehandeld en
gedacht zodat de vrouw uit het beeld verdwijnt: voor haar geldt het geestelijke
niet, zij kan niet tot begrip komen; zij zal eeuwig de mindere van de man
blijven en dan mag ze nog dankbaar zijn als zij zo af en toe ook nog een beetje
mee mag doe! Aldus ziet een ruwe schets van de cultuur van de westerse wereld
er uit. Over het vrouwelijke op zichzelf zijn hier en daar wel behartigenswaardige
dingen gezegd, vooral door cultuurvorsers uit de sfeer van de 19e eeuw, zoals
bijvoorbeeld Johann Jacob Bachofen (1815-1887) die
het indrukwekkende Das Mutterrecht in 1861 schreef.
Daarin liet hij zien dat aan het huidige patriarchaat (vaderrecht) een lange
periode van matriarchaat (moederrecht) vooraf ging, een stelling die de huidige
wetenschappers uiteraard niet onderschrijven, maar die wel heel goed overeen
komt met datgene dat je filosofisch over de ontwikkeling van de mensheid aan de
weet kunt komen en waarover ik eerder al gesproken heb. Ook Carl Gustav Jung en
de seksuologen Magnus Hirschfeld en Wilhelm Reich
(1897-1957) moeten in dit verband genoemd worden.
In de feministische literatuur is
uiteraard ook wel het een en ander te vinden hoewel de in die beweging
heersende behoefte om maatschappelijk en dus op mannelijke wijze mee te tellen
in menig opzicht verduisterend werkt ten aanzien van het denken over het begrip
vrouwelijk. Tenslotte zijn daar nog de mensen van de New Age beweging. Zij
geven vaak blijk van sterke vermoedens omtrent de werkelijke situatie van de
vrouw en de voor haar geldende vrouwelijke verhoudingen, maar hun denken
daarover verzandt doorgaans in onhoudbare fantastische bedenksels. Al met al
moet toch in de gaten worden gehouden dat het min of meer vrijblijvend denken
over het vrouwelijke voor het mannelijke denken gemakkelijker is dan het
onbevooroordeeld denken over de vrouw. De vrouwelijke begrippen lenen zich er
gemakkelijk toe geromantiseerd te worden, hetgeen dan ook bij herhaling
geschiedt. Daarmee zit de zaak toch weer opgesloten in het mannelijke denken
van de westerse cultuur. Filosofisch is het echter de opgave over de
werkelijkheid van de vrouw onbevangen en zonder vooroordelen na te denken en
dat gelukt maar zelden. Toch is er een goed verhaal in de westerse literatuur
waarin de vrouw glashelder getekend wordt, niet alleen op zichzelf, maar ook in
relatie tot de man, de echte volwassen man wel te verstaan. Dat is het al
eerder door mij genoemde verhaal van Tijl Uilenspiegel. Daarin is vooral van
belang wat zich tussen Tijl en zijn geliefde Nele niet afspeelt. Dat wordt
duidelijk aan de pendant van die twee, te weten Lamme Goedzak en zijn vrouw
Kalleken die in feite een beeld geven van het gebruikelijke onvolwassen gedrag
van de mensen. Lamme loopt voortdurend naar zijn vrouw te verlangen en dat doet
hij op dezelfde manier als hij verlangt naar lekker eten. En Kalleken ontwijkt
hem omdat zij niet in zonde wil vervallen, hetgeen zo ver gaat dat zij op een
gegeven moment met een geslepen, geile, dikke monnik vertrokken is en Lamme
haar overal vertwijfeld gaat lopen zoeken. Hij is geheel in haar ban, wil haar
slaaf, haar kok, haar echtgenoot zijn. De omgang van Lamme Goedzak - inderdaad
een goedzak, de beste mogelijkheid van onvolwassen mensen - en zijn
vrouw is er typisch een die in het teken van de relatie staat. Dat
veronderstelt beider aanwezigheid en de overeenkomst van beider interesses en
opvattingen. Maar tegelijkertijd veronderstelt dat de afstand tussen die twee
en het vervallen in excessen: de relatie omvat immers maar een gedeelte van de
persoonlijkheid van een mens!
Tijl en Nele daarentegen zijn er voor
zichzelf en voor elkaar. De relatie tussen beiden speelt daarin geen rol zodat
er enerzijds geen wederzijdse afhankelijkheid is en anderzijds geen afstand.
Het houden van zoals dat in een relatie essentieel is, is overgegaan in liefde
Tijl en Nele zijn elkaars geliefden Daarmee realiseren zij het begrip ineen
zijn en dat is een zaak die in de westerse cultuur vrijwel ondenkbaar is en die
bijgevolg slechts bij hoge uitzondering door kunstenaars getekend of door
denkers beschreven is. Het is Charles de Coster gelukt twee geliefden te
tekenen en hij geeft er blijk van begrepen te hebben dat daarover weinig te vertellen
valt qua gebeurtenissen en bijzonderheden omtrent de relatie. Dit in
tegenstelling tot de relatie van Lamme en Kalleken waarin voortdurend van
allerlei gebeurt. De westerse denkers weten geen raad met de liefde van Tijl en
Nele, evenmin trouwens met Tijl zelf. Zij houden het dan ook maar op Tijl als
vrijheidsheld, hoewel hij feitelijk helemaal geen held is: in tegenstelling tot
een echte held heeft hij er geen zin in aan de onzin te sneuvelen! Maar
vrijheid komt inderdaad onmiddellijk aan hem mee omdat Tijl staat voor het
zelfbewuste dat zich tot bewustzijn omzet en dat daarmee in alle samenhang vrij
gemaakt wordt. Omdat het zelfbewuste bij Tijl bewust wordt, zet zijn analyse
zich om in humor...
Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ;
De thema's die ik op het ogenblik behandel
hebben ogenschijnlijk niets met de gedachtegang over Beweging en verschijnsel
te maken. Het gaat nu immers almaar over bestaande verschijnselen, zoals de
vrouw en de man. Toch is dit inderdaad maar schijn: datgene dat zogezegd in
directe zin te bedenken valt aan de primaire verhoudingen van de
beweeglijkheden en dat leidt tot inzicht in de bestaanswijze van de materie,
van de bouwstenen, de levende wezens en tenslotte de mens, is in elke
filosofische gedachtegang aanwezig als een soort van inwendig skelet, zonder
hetwelk niets werkelijk begrepen kan worden omdat dan een hechte argumentatie
volstrekt onmogelijk is. Het thema vrouw-man als spel van verhoudingen tussen
ineen zijn en uiteen zijn, bewustzijn en zelfbewustzijn, is niet werkelijk
helder te krijgen zonder inzicht in de werkelijkheid als beweeglijkheid. Het is
echter lang niet altijd nodig deze werkelijkheid er uitdrukkelijk bij te halen,
doorgaans geldt zij stilzwijgend als aan de zaak voorondersteld. Dit geldt voor
elk filosofisch thema. Maar, voor de goede orde: het geldt niet voor de thema's
van de moderne academische filosofie... Dat inwendige skelet berust op een universeel verklaringsprincipe. Je begint met te zoeken naar datgene
waartoe alles terug is te brengen (de beweeglijkheden) en vervolgens naar dat
wat je ermee kunt doen. Vind je dat, dan heb je een universeel verklaringsprincipe
in handen, een principe dat aan elke gedachtegang ten grondslag moet liggen. In
feite komt dat principe hier op neer dat je iets gaat zeggen over iets waarvan
(qua eigenschappen) absoluut niets te zeggen valt. Het eerste resultaat is de
ontdekking dat twee beweeglijkheden, waarvan niets te zeggen valt en die dus
niets met elkaar te maken hebben, ten opzichte van elkaar stil kunnen komen te
staan. Het tweede resultaat is dat je deze situatie op kwantitatieve wijze kunt
uitbreiden en daarbij tot een aantal systemen komt die uitlopen in materie,
leven en zelfbewustzijn. Je begrijpt dan de werkelijkheid als een toeval dat
niet uit kan blijven. Bij het overdenken van de situaties waarin de
beweeglijkheden komen te verkeren kom je het ineen zijn tegen en ook het uiteen
zijn; het eerste geldt als twee systemen van acht beweeglijkheden (brandpunten)
met elkaar versmelten via een enkele gemeenschappelijke vrije beweeglijkheid.
Het tweede geldt als twee bouwstenen zich met elkaar combineren via het aan
elkaar neutraliseren van twee energieën.
In het eerste geval is er te spreken van
in elkaar overgaan en in het tweede van het aan elkaar vastleggen, hetgeen
neerkomt op het overbruggen van een kloof. Welnu, beide situaties kom je tegen
bij de mensen. In het voorbeeld van Tijl en Nele gaat het om in elkaar overgaan
en in het voorbeeld van Lamme Goedzak en Kalleken om aan elkaar vastleggen op
grond van iets gemeenschappelijks, in feite is dit dus een relatie. Tot zo'n
relatie behoort het huwelijk, het voortdurend beslag op elkaar leggen en
tegelijkertijd het vreemd gaan dat tot zondebesef leidt, of men nu werkelijk
overspel pleegt of niet. Bij Kalleken is er dan ook nog de vlucht in de
godsdienst die uitloopt in een morbide verhouding tot een geile dikke monnik.
Bij Lamme is voornamelijk opvallend dat hij op precies dezelfde manier van zijn
vrouw houdt als van lekker eten. Het hele verhaal van Lamme Goedzak en zijn
vrouw tekent een voortdurende strijd om een kloof te overbruggen, het met
elkaar eens te worden en aan elkaar bevrediging te vinden. Dat is typisch de
relatie: overbrugging kan alleen daar waar er overeenkomsten zijn en
bevrediging betekent dat de zaak tot rust gekomen, geneutraliseerd, is. Van een
vanzelfsprekend in elkaar overgaan met volledig behoud van eigen identiteit en
persoonlijkheid is bij die twee geen sprake, wel echter bij Tijl en Nele. Bij
deze laatsten moet je van liefde spreken, maar bij Lamme en Kalleken van houden
van.
Tijl en Nele zijn bij zichzelf
terechtgekomen en als zodanig gaan zij in elkaar over. Dat is het begrip liefde
en het begrip elkaars geliefden zijn. In deze verhouding is natuurlijk wel de
relatie aanwezig, maar daarom gaat het niet meer, zodat die relatie kan zijn zo
hij is zonder de voortdurende behoefte er iets van te maken. Dit wordt treffend
getekend door het feit dat Tijl en Nele zich niets aan elkaar gelegen laten
liggen. Ze laten elkaar volledig met rust. Ze leveren niets voor elkaar in,
hebben niets voor elkaar over. Bij onvolwassen mensen, zoals Lamme en zijn
vrouw, zie je daarentegen dat men in meerdere of mindere mate waarde aan elkaar
hecht, maar nauwelijks iets voor elkaar betekent. Men levert van allerlei aan
elkaar in (ruilen van waarden) en kan, doordat men niet meer compleet is, geen
teken meer zijn. Teken is de werkelijkheid, betekenis heeft zij, voor zover zij
als geheel gecomprimeerd is in een detail. Zo is de volwassen mens de
werkelijkheid als geheel, gecomprimeerd in een individu en zo heeft hij
betekenis. Vanuit het genoemde verklaringsprincipe
kun je het gedrag van Lamme en zijn vrouw verklaren en er de logische
noodzakelijkheid van aantonen, maar tegelijkertijd kun je aantonen dat dit
gedrag onvolwassen is en dus niet samenvalt met de werkelijkheid. In dit
laatste geval is het verklaringsprincipe
tevens een beoordelingsprincipe. Er is dan de vergelijking tussen wat er is
(realiteit) en hoe het is (werkelijkheid). Volgens een aantal moderne denkers
zijn er over de werkelijkheid (hoe) geen houdbare uitspraken te doen omdat zij
niet empirisch, doormiddel van metingen en proeven, te onderzoeken is.
Uitspraken over het hoe van de werkelijkheid zijn dan noodzakelijk subjectief,
gebonden aan een bepaalde persoon. Men is van oordeel dat daardoor zulke
uitspraken onbetrouwbaar zijn en dat zij zelfs per definitie onjuist
moeten zijn omdat het steeds over de werkelijkheid (lees: de voorstelling) van
die bepaalde persoon zou gaan en daar niet los van kan komen. Uitspraken over
de realiteit (wat) echter worden beschouwd als toetsbaar omdat zij betrekking
hebben op bestaande verschijnselen. De waarheid van die uitspraken echter is
niet op een absolute manier na te gaan omdat de cultuur van een bepaald
tijdperk er in verdisconteerd moet worden. Bovendien ontbreekt - nog steeds
volgens bedoelde denkers - de mogelijkheid de werkelijkheid ter vergelijking te
onderzoeken. Men vindt het dan ook maar beter zich aan relativisme over te
geven om zodoende elk standpunt te vermijden. Intussen hebben diezelfde denkers
toch hele reeksen oordelen over allerlei reële verschijnselen.
Zij houden er wel degelijk een zekere
moraal op na, vinden dat bepaalde dingen niet kunnen en andere moeten,
enzovoort. Ook schijnen zij niet in te zien dat hun zogenaamde objectieve
onderzoek van de realiteit niet mogelijk zou zijn als er niet een of ander
besef van een waarheid, een absolute norm is. Zonder enigerlei intuïtie van de werkelijkheid (hoe) is elk onderzoek van de
realiteit (wat) ondenkbaar. De mens zou zelfs niet op het idee kunnen komen dat
er iets te onderzoeken valt! Zoals gezegd kan de werkelijkheid alleen maar
effectief achterhaald worden doormiddel van een filosofie die werkt met een universeel verklaringsprincipe. Men heeft dat vooral in het verleden
goed aangevoeld en dan ook steeds naar zo'n principe gezocht. Er zijn er dan
ook verschillende, maar logisch doordenkend blijkt dat er maar één kan zijn,
namelijk het bovengenoemde. Bewijs hiervoor is het feit dat de essentie ervan
is dat de werkelijkheid in laatste (beter: eerste) instantie volstrekt zonder
eigenschappen is, zodat er niets over te zeggen valt. Juist zoiets kan
universeel zijn, want als er wel eigenschappen waren was er tevens onmiddellijk
een relatie met iets anders en daarmee was universaliteit prompt uitgesloten.
Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ;
Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ;
concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4
; verlichting-1
; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
Het is niet alleen in de filosofie dat een
universeel verklaringsprincipe vereist is.
In tegenstelling tot de filosofen, die tegenwoordig hun onkunde maskeren met de
uitvlucht dat er geen waarheid bestaat en dat dus ook het zoeken naar een
universele verklaringsgrond zinloos is, zoeken de moderne natuurkundigen wel
degelijk naar een soort van eenheidstheorie die het mogelijk moet maken de
gehele materiele werkelijkheid vanuit een enkel grondbeginsel te verklaren. Men
denkt daarbij aan een bepaalde theorie waarin de onverenigbaarheid van enkele
tot nu toe gevonden oerkrachten opgeheven wordt zodat er tenslotte maar één fundamentele
kracht overblijft. Hoe men zich dat voorstelt weet ik niet, maar wel weet ik
dat men de oplossing niet in het begrip kracht zou moeten zoeken. Een kracht
manifesteert zich namelijk als reactie op een handeling van de onderzoeker: als
hij een situatie van ten opzichte van elkaar stilstaan (aan elkaar vastzitten)
verandert bemerkt hij dat hij daarvoor krachten moet inzetten; zijn conclusie
is nu dat de aan elkaar vastzittende elementen door krachten bijeengehouden
worden, maar dat is een foute conclusie. In feite bestaan er geen krachten. Er
bestaat alleen maar beweging en datgene dat wij als een kracht ervaren is een
gezamenlijk spel van bewegingen. Denkende vanuit het begrip beweging is de
werkelijkheid, ook de natuurkundige, veel gemakkelijker te begrijpen. Dat komt
uiteraard doordat de werkelijkheid beweging is en doordat, ten gevolge daarvan,
de vraag hoe is de zaak in beweging gekomen? - de klassieke vraag van onder
andere Newton en Descartes - een verkeerde vraag is. De juiste luidt, zoals ik
al eerder heb gezegd; hoe is de zaak hier en daar tot stilstand gekomen? Je
kunt een zich op een goed moment in beweging zettend heelal niet denken zonder
een uitwendige oorzaak van dat in beweging komen. Men heeft er dan ook van
alles bijgehaald, uiteraard vooral goddelijk ingrijpen. God is de grote beweger
en dat wat hij in beweging brengt is één groot uurwerk, een uiterst verfijnde
machine. En je behoeft slechts de wetten van de dynamica te kennen om het
gedrag van dat uurwerk te kunnen voorspellen - zo dacht men! Het werkelijk
universele grondprincipe is de beweeglijkheid. Het is te begrijpen dat de
onderzoekers daarmee niet zo vlug aan de gang gaan want het is iets waarmee
niets gedaan kan worden. Je kunt er niet mee meten, in tegenstelling tot de reactie
op beweeglijkheid, de kracht. Deze is materieel te verwerken en in een theorie
op te nemen. Hetzelfde geldt voor de gedachte dat het grond principe een
deeltje zou zijn. Ook hiermee is van alles aan te vangen.
De clou is evenwel dat je uit moet gaan van
iets waarmee absoluut niets aan te vangen is! Dat leidt onder andere tot de
conclusie dat de kennis op de een of andere manier gelegen is op het terrein
van het onware omdat het bij de kennis behorende universele grondprincipe juist
wel iets bruikbaars is. Tot de moderne denkers die, zij het op enigszins andere
gronden, afstand hebben genomen van de op (door onderzoek verkregen) kennis
gegronde waarheid, behoort de Amerikaan Richard Rorty
(1931-.. ) die in zijn hoofdwerk Philosophy and the mirror
of nature (1980) het zoeken naar een grondprincipe (absolute fundering)
verwerpt, maar dit kennelijk, net als de andere moderne denkers, doet omdat hij
meent dat zo'n grondprincipe iets aantoonbaars, iets meetbaars, kortom iets
materieels zou moeten zijn. Als ik hem goed heb begrepen ontgaat hem dat het
juist om iets onbruikbaars moet gaan. Zou hij dit ingezien hebben dan
zou hij het bestaan van een grondprincipe hebben moeten aanvaarden.. Om inzicht
te krijgen in het proces wat zich in de man afspeelt, namelijk het zich bewegen
van uiteen zijn naar ineen zijn is het leerzaam eens te kijken naar de
resultaten van een uiteen zijn dat die beweging niet maakt.
Model voor die gang van
zaken staat de moderne (westerse) cultuur van de 20ste eeuw. Deze eeuw heeft,
vergeleken met de eraan voorafgaande eeuwen, een onvoorstelbaar grote schat aan
kennis en theorieën opgeleverd. Die is intussen al zo groot geworden, dat zelfs
vaklui niet eens meer volledig van de ontwikkelingen binnen hun eigen vak op de
hoogte kunnen blijven. Productief in materiële zin is die eeuw dus in hoge
mate. In feite is er echter almaar meer van hetzelfde opgeleverd. Maar, als je
kijkt naar de ideeën, dan wordt het beeld plotseling bedroevend. De 20ste eeuw
heeft nauwelijks enige idee opgeleverd. Theorieën te over, maar geen ideeën.
Alle ideeën die in de 20ste eeuw nader uitgewerkt zijn en eventueel een
toepassing gevonden hebben, zijn ontstaan in de 19e eeuw. De uitwerking van de
19e eeuwse ideeën heeft er echter niet toe geleid dat
zij in de 20ste eeuw helderder en efficiënter gerealiseerd worden, maar juist
dat zij gaandeweg hun betekenis verliezen.
Dat komt doordat het analytische denken
zich ervan meester heeft gemaakt. Dat denken detailleert de zaak wel steeds
verfijnder, maar haalt er daardoor onvermijdelijk meteen de ziel uit. Kenmerkend voor
een idee is datgene dat je de ziel kunt noemen. Dat is de manifestatie, de verwoording, van
dat wat zich aan de voorstelling afspiegelt, in feite dus de werkelijkheid als
beeld. Met andere woorden: de essentie van een idee is de werkelijkheid als
bewustzijn, maar deze zaak gaat verloren als de analyse toeslaat. Zo ontstaat
er langzaam maar zeker onbegrip inzake de ware betekenis van ideeën en zo
worden de ideeën van de 19e eeuw stelselmatig ongedaan gemaakt. Dat al die
denkbeelden toentertijd opkwamen laat zich verklaren uit het feit dat het
vertrouwen stellen in het menselijk zelfbewustzijn toen nog pril en onbevangen
was en daardoor op intuitieve wijze de weg vrij
maakte voor alsnog ruwe, maar toch heldere inzichten in de werkelijkheid als
zodanig en in de maatschappij in het bijzonder. Het is niet voor niets dat
begrippen zoals ik die in een ander verband samengevat heb als zijnde te
behoren tot de grote vierslag juist in die 19e eeuw boven water gekomen zijn...
Aan het einde van de 18e eeuw leverde de Verlichting een groot aantal ideeën op over
de inrichting van een op rede en redelijkheid gebaseerde staat. Die denkbeelden
waren niet slechts dagdromen of utopieën van idealisten, maar praktische normen
voor de mensheid. Zo berustte de Amerikaanse Constitutie van 1787 reeds op de
vier essentiële vrijheden, te weten: van godsdienst, vergadering, meningsuiting
en drukpers. Die Constitutie was zo modern dat hij een aantal Europese staten
ten voorbeeld diende.
Voorts wil ik er op wijzen dat menig
juridisch artikel uit grondwet of burgerlijk wetboek, dat diende ter
bescherming van de burger tegen de overheid en dergelijke machten, in de 19e
eeuw geformuleerd werd. Onder andere werd toen begrepen en vastgesteld dat de
politie nimmer het recht heeft iemands woning binnen te dringen en ook dat
niemand verplicht kan worden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Men was
er helder van doordrongen dat niet onschuld, maar schuld bewezen moet
worden. Tenslotte moet ik er nog op wijzen dat men, zij het wat later, kwam tot
een oorlogsreglement waarin het bijvoorbeeld verboden werd burgers in de oorlog
te betrekken of onverdedigde steden te beschieten of te bombarderen. In de
20ste eeuw gaan al deze ideeën langzaam maar zeker verloren; bijna niemand
begrijpt meer waarom zij ooit werden uitgedacht. Men beseft er geen wezenlijke
betekenis meer aan. De enige maat die nog overblijft is die van het management.
Ter wille van dat management worden alle verhoudingen die uit ideeën voortvloeien
stelselmatig vernietigd om plaats te maken voor verhoudingen die in het teken
van nuttigheid, voordeel en concurrentie staan. Dat alles nu is voortvloeisel van
zelfbewustzijn dat statisch is en dat geen of nauwelijks beweging kent in de
richting van het bewustzijn.
concurrentie-1 ; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 ;
concurrentie-1
; concurrentie-2
; concurrentie-3
; concurrentie-4
; vervreemding-1 ; vervreemding-2
; vervreemding-3 ; vervreemding-4
en vervreemding-5 ; Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2
; Universele Verklaringsprincipe-3
; Universele Verklaringsprincipe-4
; Universele Verklaringsprincipe-5
; Rechten
van de Mens-1 ; Rechten van de Mens-2 ;
Er zijn inzake de ideeën van de 19e eeuw
eigenlijk twee vragen te stellen, namelijk de vraag wat ervan terechtgekomen is
gedurende de 20ste eeuw en de vraag of en in hoeverre die ideeën tegenwoordig
nog begrepen worden. Welnu, in het kader van onze op het zelfbewustzijn
gerichte cultuur is het op het eerste gezicht verbazingwekkend dat bepaalde
ideeën, die in de aanvang van die cultuur op tafel zijn gelegd, gaandeweg niet
meer begrepen worden, ondanks hun hoge mate van redelijkheid en ruimhartigheid.
Dat onbegrip echter komt voort uit de analyse die tenslotte alleen nog maar een
min of meer geordende verzameling van feiten oplevert. Dan treedt het
verschijnsel op dat de orde van de verzameling de plaats gaat innemen van de
oorspronkelijke innerlijke samenhang. Dat begrip orde berust op iets geheel
anders dan het begrip samenhang. Het is een door en door statisch
managementbegrip dat functioneert volgens normen van belangen, concurrentie,
efficiëntie, superioriteit en dergelijke. Naast deze verschuiving van begrippen
in het voortgaande zelfbewuste denken is er ook nog de culturele praktijk van
onze tijd. Die praktijk is er een van toenemende bandeloosheid vanwege het zich
doorzetten van de mens als individu, als autonome ik. Aan deze ontwikkeling
komt mee dat de aanvankelijke redelijkheid en ruimhartigheid zich tegen de
maatschappij gaan keren doordat zij ruimte gaan scheppen voor bandeloosheid. De
redelijke en ruimhartige opstelling bijvoorbeeld van justitie en politie
bevordert de mogelijkheden van (kleine) criminelen, lieden dus die juist door
de toenemende bandeloosheid tot criminaliteit vervallen. Die mensen plegen
vanuit hun normvervaging handelingen die de veiligheid van hun medemensen bedreigen,
maar om daaraan paal en perk te stellen moeten juist redelijkheid en
ruimhartigheid ingeperkt worden. Dat zou als maatregel op zichzelf niet zo erg
zijn, ware het niet dat door boven geschetste analytische ontwikkeling steeds
meer ontkend wordt dat het in de maatschappelijke werkelijkheid juist om
redelijkheid en ruimhartigheid gaat. De rede is er immers om de relaties tussen
de individuen tot hun recht te laten komen en ruimhartigheid is voorwaarde tot
het kunnen erkennen dat ieder individu uniek is en daartoe logischerwijs het
volste recht heeft.
Dat zoiets door en de analyse en de
individualisering teloor gaat in het denken van de maatschappelijke bovenlaag
is kwalijk en typerend tegelijk, typerend namelijk voor de intellectuele
kwaliteit van die steeds machtiger wordende bovenlaag. Werkelijk intellectueel
ontwikkelde mensen zouden bij het nemen van tijdelijke beperkende maatregelen
de juiste verhouding voor ogen blijven houden. De richting waarin het
zelfbewustzijn zich bij de man, zoals die alledag zijn leven leidt, beweegt is
die van zelfbewustzijn naar bewustzijn. Dat betekent in geen geval dat hij
eerst zelfbewustzijn zou zijn om daarna als bewustzijn te gaan gelden, maar dat
alles wat hij via de analyse aan de weet komt steeds weer teruggeplaatst wordt
in het zinvolle geheel van het bewustzijn. Langs een andere weg dan de analyse
is er qua kennis niets aan de weet te komen. Zo is nagenoeg alle zogenaamde
wetenschap uit vroeger dagen waardeloos gebleken voor zover zij niet via
analyse verkregen was. Dit mag je niet verwarren met het weten dat op inzicht
in de werkelijkheid gestoeld is en was. Het gaat nu niet om de vraag hoe de
werkelijkheid is (inzicht), maar om de vraag wat zij is (kennis). Hoe dan ook,
de door analyse verkregen kennis komt in het licht van het bewustzijn te staan.
Dan lost deze situatie zich op dat men, met alle gigantische hoeveelheden
beschikbare kennis, toch niet meer weet wat men weet als men omtrent iets
kennis ter beschikking heeft. En er ontstaat een nieuwe situatie waarin men
juist wel weet wat kennis betekent.
Het terugbrengen, terug projecteren, in
het geheel van het bewustzijn en daarmee het zinvol maken van de kennis is niet
een eenmalige beweging, maar een die voortdurend met alles plaats vindt. Naar aanleiding
hiervan zou je kunnen zeggen dat de man qua zelfbewuste gesteldheid nu
dynamisch geworden is en dat hij zijn statische periode achter zich gelaten
heeft. Deze statische periode is met alle recht tragisch te noemen omdat een
buitengewoon grote mate van kennis omtrent de werkelijkheid gepaard gaat met
een evenzo grote mate van vervreemding
van diezelfde werkelijkheid. Het niet weten wat men weet als men iets weet is
het toppunt van zinsbegoocheling. Dat is tragisch omdat het in een bepaalde
fase onvermijdelijk is, de mens heeft hierin geen keuze terwijl hij toch
in principe de mogelijkheid heeft aan die waan te ontsnappen en de vervreemding op te
heffen. Het weten dat ontstaat als de verzameling kennis komt te liggen binnen
de context van het bewustzijn en het daaruit voortspruitende beeld van de
werkelijkheid, is een weten van een in alle opzichten samenhangende wereld
waarvan niet alleen te zeggen is hoe zij is (haar hoedanigheid), maar ook wat
zij is (haar samenstelling en haar structuur). Een dergelijk weten, met als
inhoud een dergelijke schitterende verzameling kennis, is de vervolmaking van
de mens als het verschijnsel man. Tezamen met datgene waarmee de vrouw komt,
namelijk het gestalte geven aan, het uitspreekbaar maken van, het bewustzijn, hetgeen
de vervolmaking van de mens als vrouw is, komt de mens tot zichzelf. Beide
mogelijkheden zijn dan voor de dag gekomen en in één zaak verenigd. Als en voor
zover dat het geval is wordt de werkelijkheid een open boek. Haar raadsels
lossen zich op en er ontstaat vanzelf een ethiek met betrekking tot de ons
omringende natuur en ook met betrekking tot onszelf. Het is zelfs zo dat
bepaalde voorspellingen gedaan kunnen worden. Als voorbeeld: er wordt op
het ogenblik nog steeds gedacht aan de mogelijkheid om energie op te wekken
doormiddel van kernsplijting. Technisch gezien is die mogelijkheid er
inderdaad, want het blijft denkbaar dat men straks het afval zal kunnen
neutraliseren en wellicht ook bescherming zal vinden tegen de ziekmakende
straling. Niemand kan voorspellen dat dit niet of wel het geval zal zijn.
Toch kun je, vanuit in een samenhangend
geheel geprojecteerde kennis voorspellen dat de mensen straks af zullen zien
van zulke technologieën omdat onmiddellijk duidelijk is dat je er meer energie
in moet stoppen dan eruit komt. Het doordringen in de materie kost altijd meer
energie dan er uitkomt. Men zal dan ook de energie gaan halen waar zij voor het
grijpen is, voornamelijk uit het zonlicht. Deze voorspelling, die eigenlijk
filosofisch uiterst riskant is, kun je doen vanuit de werkelijkheid als beeld
zonder dat er gespecialiseerde studie of onderzoek voor nodig is. Zo kun je ook
voorspellen dat het gefantaseer over tot vrouwen omgebouwde mannen, teneinde
zogenaamde gelijkwaardigheid
der seksen te verkrijgen, volslagen onzin is. Dergelijke ingrepen leiden alleen
maar tot verslechtering van het verschijnsel mens. Te voorspellen is dat juist
de rol van de vrouw en die van de man helder en ter zake gespeeld zal gaan
worden, zonder dat er kunstmatige ingrepen gedaan worden. Van dergelijke
technologische dromen zullen de mensen zich afwenden, uiteraard na de nodige
nauwelijks omkeerbare rampen. Een laatste voorbeeld hangt samen met het universele verklaringsprincipe: een aantal in de westerse
cultuur tot bewustzijn gekomen begrippen heeft betekenis en geldig voor de
gehele mensheid zodat het geen bevoogding is die begrippen iedereen voor te
houden, zoals dat onder andere met de “ rechten van de mens ”
het geval is. Op het ogenblik is er een discussie gaande over die universele
geldigheid. Men durft andere opvattingen niet meer te beoordelen omdat men geen
universeel principe meer erkent.
concurrentie-1 ; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; vervreemding-1 ; vervreemding-2 ; vervreemding-3 ; vervreemding-4 en vervreemding-5 ; Universele Verklaringsprincipe-1 ; Universele Verklaringsprincipe-2 ; Universele Verklaringsprincipe-3 ; Universele Verklaringsprincipe-4 ; Universele Verklaringsprincipe-5 en verder ; Rechten van de Mens-1 ; Rechten van de Mens-2 ;
Rechten van de Mens-1 ; Rechten van de Mens-2 ;
Het spreekt vanzelf dat universele begrippen in
de diverse cultuurvariaties verschillend voor de dag komen, vooral in een
onvolwassen mensheid. Er kan dan ook discussie over ontstaan en harde
confrontaties zijn niet uitgesloten. Maar dat alles mag geen aanleiding zijn om
het zoeken naar zulke universele begrippen te staken. Helaas is het dat in het
moderne westerse denken wel. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat men
geen universeel principe meer wenst te erkennen. Dat men dat niet meer wenst
wordt voor een belangrijk deel verklaard door het gebruikelijke denken in
waarden. Men meent dat het gaat over westerse waardeoordelen en omdat men
eigenlijk geen waarden wil erkennen, ze althans verdacht en gevaarlijk vindt,
verwerpt men de algemene geldigheid van een aantal (westerse) verworvenheden,
zoals die bijvoorbeeld in de verklaring van de rechten van
de mens zijn verwoord. Dit gaat echter niet over waardeoordelen,
maar over verhoudingen in de werkelijkheid. Die zijn zoals ze zijn en die
gelden overal, altijd en voor iedereen. Terug naar het vrouwelijke en het
mannelijke. Zo staat de vrouw voor het verschijnsel mens waarin het onzegbare -
het bewustzijn - tot uitdrukking wordt gebracht, zegbaar
en bespreekbaar wordt gemaakt. Het gaat daarbij niet om het vertalen in
formules, want dat is een zaak van vastleggen, maar het gaat om een voortdurend
en nimmer aflatend beschrijven. Dat leidt tot een steeds helderder inzicht. En
bij de man gaat het uiteraard ook over het verschijnsel mens en wel op zodanige
wijze dat er de beweging is van zelfbewustzijn naar bewustzijn, of,
dichterlijker gezegd; van kennis naar weten. Als de mens de verschijnselen,
zoals die zich voor zijn zelfbewustzijn vertonen, wil begrijpen is hij
genoodzaakt die te ontleden. Zoals hij ook zijn voedsel fijn moet maken bij het
proces van het tot menselijke inhoud maken van de verschijnselen, zo zet hij
ook in zijn zelfbewustzijn de verschijnselen om tot verwerkbare brokstukken. De
verzameling van die brokstukken is zijn kennis en kennis is dus het tot inhoud
gemaakte, qua zelfbewustzijn (voorstelling) aanwezige, verschijnsel. Het
verwerven van kennis is dus in feite een in bezit nemen en dat is dan ook de
inhoud en betekenis van het begrip begrijpen.
Niet voor niets hebben de ouden de woordstam
grijpen hierin verwerkt! De natuurlijke manier om de planeet tot inhoud van het
leven te maken is haar op te eten, in feite om te zetten tot energie. Dit
proces is buitengewoon efficiënt, maar dat is niet verwonderlijk omdat het een
resultaat is van het wordingsproces waarin van alle mogelijkheden steeds de
beste overblijven. De intellectuele manier komt overeen met de natuurlijke,
alleen gaat het nu niet over opeten maar over ontleden, analyseren. Dat
analyseren is een intellectueel proces en als zodanig is het efficiënt. Als,
uit het denken voortkomend, technologisch proces is het echter nauwelijks
efficiënt. Zo is de winning van energie doormiddel van splijting van de
atoomkern buitengewoon inefficiënt, niet alleen vanwege het probleem van het nucleaire
afval, maar vooral vanwege het feit dat er meer energie ingestoken moet worden
dan er uitkomt, iets dat door de moderne economen en techneuten maar liever in
de doofpot gehouden wordt. Hoe dan ook, het resultaat van het kennis verwerven
en dus ook van de analyse is een gigantische verzameling zo klein mogelijke
brokstukken van de werkelijkheid. Het is inderdaad een verzameling; men heeft
alles netjes ingedeeld en geordend volgens een heel verfijnde theorie. Nu heeft
men de gewoonte om alleen kennis die betrouwbaar is gebleken in de verzameling
op te nemen. Maar dat is in feite heel kortzichtig, want alle kennis, ook de
onbetrouwbare, is kennis en behoort tot de bedoelde verzameling.
Die hele zaak als mengelmoes van
betrouwbare en onbetrouwbare kennis wordt ten onrechte door de mensen aangezien
voor de werkelijkheid, terwijl het in feite slechts de brokstukken van de
werkelijkheid zijn, een werkelijkheid die op zichzelf en in het echt als een
hecht systeem in elkaar steekt. Hoe kleiner de brokstukken worden, hoe minder
dat hechte systeem nog zichtbaar en herkenbaar is. Men krijgt er steeds minder
vat op. Dat dit inderdaad het geval is blijkt uit de moderne politiek waarin de
door de politici verdedigde denkbeelden nauwelijks nog enige verwantschap vertonen
met de echte werkelijkheid. En ook menig wetenschapper verdiept zich in een
zaak die alle realiteit mist, zoals het proberen apen aan het spreken te
brengen of mannen van een baarmoeder te voorzien! Ook de bevolking weet zo
langzamerhand niet meer waarover het gaat, de verwarring neemt hand over hand
toe en de frustraties worden steeds ernstiger. Dat komt dus doordat men de
geordende verzameling brokstukken voor de werkelijkheid houdt en het zicht op
de echte werkelijkheid vrijwel geheel verloren heeft. En, let wel, dat geldt
ongeacht de vraag of die brokstukken als betrouwbare of onbetrouwbare kennis
aangemerkt moeten worden. Het is dus niet speciaal de onzin van het Vaticaan of
de Gereformeerde kerk die tot verwarring leidt: alle kennis leidt, op zichzelf
beschouwd, daartoe. Je kunt daaraan niet ontkomen en het is eigenlijk ook
helemaal niet kwalijk. De verhoudingen liggen werkelijk zo! Vanuit zichzelf
corrigeert bovengenoemde ontwikkeling zich niet. De analyse is niet van de mens
af te denken en de brokstukken worden steeds kleiner en er komen er steeds
meer. Toch leidt dit alles tot rampen en dus is het de vraag of de zaak toch
nog terechtkomt en zo ja, hoe dan. Welnu, uiteraard komt de zaak terecht als de
mensen tijd van leven hebben. De oplossing echter is op zichzelf niet
analytisch en dus ook niet wetenschappelijk. Dat is overigens altijd het geval
als het over vooruitgang in de wetenschap (de kennis) gaat. Omdat de wetenschap
als stelsel van kennis steeds en terecht zoekt naar en gebaseerd is op geverifieerde
betrouwbare kennis komt zij logischerwijs op elk moment met zaken die niet meer
aan twijfel onderhevig zijn. Omdat dit het geval is worden die zaken niet meer
aangevochten. Zij zouden tot in lengte van dagen zo blijven als er niet van
buitenaf gaten in vielen. Iets bepaalds blijkt onhoudbaar doordat iets anders
niet blijkt te kloppen of in het honderd loopt.
En naar aanleiding van dit andere gaat men
opnieuw die aanvankelijke waarheden onderzoeken en waar nodig bijstellen. Het
is dus niet de analyse en het daarbij behorende al of niet wetenschappelijke
denken waarvan de oplossing verwacht kan worden. Wel kan hij verwacht worden
van het verschijnsel mens als man - niet te verwarren met eenzijdig de man. In
dit verschijnsel laat zich gelden dat de in het zelfbewustzijn aanwezige
werkelijkheid als verzameling van brokstukken voortdurend en steeds opnieuw
gespiegeld wordt aan de werkelijkheid als bewustzijn. Of, anders gezegd: de
kennis wordt gesteld in het licht van de waarheid. Zij wordt niet langer
eenzijdig getoetst aan haar eigen criteria, maar ook en vooral aan de waarheid.
Dit laatste heft dus de toetsing aan wetenschappelijke (eigen) criteria niet
op, integendeel: je moet toch weten of je kennis klopt, of het geen
godsdienstige of politieke onzin is! Maar die getoetste zaak wordt nu almaar in
het licht van de waarheid gesteld en dan is daarmee tegelijkertijd de
verwarring opgeheven omdat alles op zijn plaats valt. Wetenschappelijke
waarheid en dus de juistheid van geverifieerde kennis is op zichzelf nog lang
geen waarheid. Als bepaalde chemici een middel uitvinden ter bestrijding van
onkruid is dat een wetenschappelijke waarheid. Het middel werkt en inderdaad
gaan bepaalde ongewenste gewassen dood. Maar waarheid is het niet want
ecologisch gaat alles naar de bliksem en zelfs de mensen worden er op den duur
ziek van...
Rechten van de Mens-1 ; Rechten van de Mens-2 ;
Maagd-1 nr. 170 en 171
; Maagd-2 nr. 195 ;
Gnosis ; Gnostiek ;
Het is nog maar de vraag of er ook maar
één mens te vinden is in wie de kennis helemaal op zichzelf staat, dus louter
en alleen die verzameling data is die ze bijvoorbeeld in de wetenschappelijke
boeken is. Anders gesteld; niet goed denkbaar is een mens in wie zijn kennis
niet enigszins in een groter, samenhangend geheel is opgenomen. Zo'n mens is
eigenlijk niet mogelijk, want het proces van kennis naar weten, dus van
zelfbewustzijn naar bewustzijn, is essentieel voor het verschijnsel dat de mens
als man is. Zelfs in de westerse cultuur, gericht als ze is op het
zelfbewustzijn, is in principe niemand te vinden in wie bedoeld proces
ontbreekt, want in dat geval zou er een essentiële functie van het verschijnsel
mens afwezig zijn. Heel misschien komt het voor bij die enkelen die, hoewel
geestelijk gestoord, een fantastisch vermogen hebben om uit het hoofd berekeningen
te maken, gegevens te onthouden en dergelijke. Kennis op zichzelf is volstrekt
destructief. De werkelijkheid volgens de kennis is een verzameling van op
zichzelf staande gegevens, gegevens die er aanleiding toe zijn om de destructie
steeds verder door te zetten. Deze destructie geschiedt niet in het wilden weg,
zij gaat daarentegen gepaard met een nauwkeurige toetsing en bestrijding:
verificatie en falsificatie. De kennis die de mens verwerft moet juist zijn, de
zaak moet kloppen en dat geldt ondanks het feit dat kennis eigenlijk nooit
klopt omdat alles altijd nog weer verder onderzocht kan worden. In een op
kennis gerichte cultuur zoals de westerse is de vraag naar de juistheid
allesoverheersend en, zoals ik al zo vaak heb beklemtoond: een qua kennis
juiste voorstelling van zaken wordt zonder argwaan aangezien voor de
werkelijkheid! In feite is er dus een verwarring tussen de begrippen juist en
waar. Een bepaalde uitspraak of voorstelling van zaken kan volslagen Onjuist
zijn, de feiten en gebeurtenissen kunnen volstrekt onmogelijk zijn en toch kan
zoiets echt waar zijn. Zoiets kan de hoedanigheid van de werkelijkheid
aangeven: zo is de werkelijkheid. Dat is bijvoorbeeld het geval bij oude
sprookjes, maar ook in de literatuur waarin schrijvers fictieve gebeurtenissen
beschrijven die absoluut Onjuist zijn terwijl zij toch een beeld geven van hoe
de werkelijkheid is. Hun verhaal is onjuist, maar toch waar. Zo heb je
bijvoorbeeld ook het verhaal van de maagd Maria die een kindje krijgt.
Onjuist! Dat kan niet!
Maar het verhaal op zichzelf is wel
degelijk waar, het geeft een helder beeld van de (vrouwelijke) werkelijkheid.
Het ware en het juiste wordt voortdurend geweld aangedaan. Zo kun je
constateren dat een ieder van bepaalde feiten zijn eigen waarheid maakt, zozeer
zelfs dat die waarheden bij de een en bij de ander hemelsbreed verschillen.
Hierbij echter speelt het volgende: zolang de mens, op grond van zijn
cultuur, zichzelf als bewustzijn wantrouwt en verwerpt kan zijn kennis niet
goed opgenomen worden in een samenhangend geheel. De beweging van
zelfbewustzijn naar bewustzijn is er wel (en kan wezenlijk niet uitblijven),
maar het bewustzijn is verduisterd doordat het afgeschermd wordt vanuit het
zelfbewustzijn. Het beeld wordt overwoekerd door de voorstelling. Door deze
stand van zaken wordt het met de spiegeling van de feiten aan de waarheid niet
veel en de eigen werkelijkheid (zelfbewuste individuele voorstelling) verwringt
de zaak tot een eigen waarheid. Hier is dus de vraag te stellen hoe sterk de waarheid
(bewustzijn) in iemand is opdat de feiten terechtkunnen komen. Als die waarheid
in de mensen, op grond van hun onvolwassenheid, nog niet zo erg sterk is
zet de zaak zich vaak als een taboe vast. Dat is kennis die niet (goed)
terechtgekomen is en daardoor slechts in schijn waar is, maar die toch
vastgehouden wordt, en wel door haar onbespreekbaar te maken.
Dat is wat anders dan het persoonlijk
gekleurd zijn. Dit is namelijk een psychische zaak waarbij in principe een
ieder, doordat het bewustzijn (het beeld) niet meer geblokkeerd is, dezelfde
waarheid ziet en beleeft, maar toch ieder met zijn eigen intensiteit, met zijn
eigen sterkte van meetrillen, met zijn eigen kleur. Dat echter doet aan die
waarheid geen geweld aan. De vraag naar de waarheid van de kennis is een andere
vraag dan de vraag naar de juistheid van de kennis. Dat speelt vooral bij het
beoordelen van godsdienstige ideeën. Toegegeven moet namelijk worden dat in
veel oude religieuze gedachten veel waarheid steekt terwijl de juistheid van de
vermelde feiten veel, zo niet alles, te wensen overlaat. Zo werd er in het oerchristendom
verteld dat Gods zoon op aarde neergedaald was om de mensen te redden van de
zonde, namelijk het verkeerd zijn. Maar er is natuurlijk nooit een godenzoon
naar de aarde afgedaald en een mens kan het verkeerd-zijn van alle mensen niet
opheffen, dus, de feiten kloppen niet! Toch is het verhaal waar want de mensen
waren tot het inzicht gekomen dat datgene dat voorheen goddelijk was op een
andere wijze (de zoon is het andere van de vader) op aarde voor de mensen gold.
Dat wil zeggen dat de mens zichzelf als geest oftewel zelfbewustzijn ontdekt
had. Aan dit voorbeeld komt hopelijk ook goed uit dat er een verschil is tussen
de begrippen juistheid en waarheid. Wij leven op het ogenblik in een wereld
waarin de juistheid van de kennis en de ideeën verward worden met de waarheid.
Daardoor is die wereld in toenemende mate een schouwtoneel waarin gedaan wordt
alsof men leeft, werkt en dergelijke. Zelfs met de beste bedoelingen en in alle
ernst houdt zo langzamerhand iedereen zich met een fake, een zinsbegoocheling,
bezig. Dat wordt vrijwel niet doorzien, want de samenstellende elementen van
die valse voorstelling zijn uiterst betrouwbaar, getoetst als zij zijn en
ingepast in consistente theorieën. Natuurlijk moet de juistheid van kennis en
theorie voortdurend getoetst worden. Aan onjuiste kennis heb je niets, want
niet alleen dat je er niets mee kunt doen maar vooral ook dat je daarmee nimmer
tot bruikbaar weten kunt komen. Het weten van een godsdienstige waarheid zoals
hierboven genoemd kan wel waar zijn, maar je hebt er niets aan. Pas een weten
dat samengaat met juiste kennis is zinvol en bruikbaar voor het leven.
Eigenlijk kan de verhouding ook niet anders liggen, want beide elementen van de
menselijke werkelijkheid zijn nu aanwezig: bewustzijn en zelfbewustzijn, beeld
en voorstelling.
Sprookjes, religieuze en andere verhalen
kunnen wel waarheid bevatten, maar die is doorgaans niet te begrijpen zonder
vertaling en duiding (exegese) of, zoals dat vooral in de oudheid het geval
was, zonder inwijding. Van voor een ieder geldende duidelijkheid en
verstaanbaarheid was geen sprake, alles was geheim, denk maar aan de gnosis. Waarin wij leven is een wereld waarin de hoeveelheid
wetenschappelijke kennis steeds sneller toeneemt en bovendien steeds meer als
de absolute maat wordt genomen. Dat laatste berust op het feit dat de
ontwikkeling als zelfbewustzijn het huidige cultuurthema is. Door de toenemende
onaantastbaarheid van de kennis vervreemdt de mens van zijn andere mogelijkheid:
zijn kijk op en inzicht in de werkelijkheid als bewustzijn en beeld. Bijgevolg
is een beroep op wetenschappelijkheid al voldoende om de mensen van iets te
overtuigen. Welbeschouwd is er geen goedgeloviger mens dan de moderne
(westerse) mens! Hij is bereid alles voor waar aan te nemen als het hem maar op
wetenschappelijke wijze verkocht wordt. Dat betekent tevens dat hij uitermate
manipuleerbaar is met als gevolg dat hij zelden meer in verzet komt tegen
diegenen die hem het leven almaar meer zuur maken door hem stelselmatig zijn in
de 19e eeuw vanzelfsprekend geldende verworvenheden af te nemen, uiteraard met
een beroep op efficiency en management.
Maagd-1 nr. 170 en 171
; Maagd-2 nr. 195 ;
Gnosis ; Gnostiek ;
De moderne, wetenschappelijk ingestelde,
mensen zijn, in strijd met wat je zou verwachten, heel erg manipuleerbaar. Je
kunt hen bovendien van alles op
de mouw spelden. Dat is vreemd want het zijn uiterst exact ingestelde
mensen die bij alles naar bewijs en argumentatie vragen en die helemaal niet
bereid zijn om zomaar iets voor waar aan te nemen. Die moderne mens is
eigenlijk een ongelovige
Thomas. Hij neemt niet gemakkelijk iets aan. Het ligt dus voor de
hand om te menen dat zo'n mens moeilijk te indoctrineren en te manipuleren zou
zijn. Paradoxaal genoeg is hij dat echter wel..! Het euvel schuilt hem in het
feit dat de moderne westerse mens overal een bewijs voor wil hebben. Hij laat
namelijk alles wat hij voor waar houdt afhangen van wat hem van buitenaf
aangereikt wordt aan feiten, theorieën en argumentaties. Hij kan die feiten,
theorieën en argumentaties zelf onderzoeken, duiden en beredeneren, maar hij
kan ook het verhaal van anderen betrouwbaar vinden en aannemen als waarheid.
Dit laatste is meestal het geval. Die moderne mens is niet in staat vanuit zijn
eigen feeling, zijn eigen intuïtie en kijk op de
werkelijkheid waar van onwaar te onderscheiden. Hij ontleent zijn
waarheid aan iets uitwendigs: gezaghebbende personen of
toepasbare, door anderen uitgedachte, bewijsbare theorieën. Kom je daarmee aan
en weet je je ook nog in de rug gedekt door algemeen gewaardeerde
wetenschappers, dan gaat de moderne mens vrijwel zonder weerstand voor de
bijl en laat zich jouw verhaal op
de mouw spelden. Dat geldt ongeacht de vraag of jouw verhaal juist is of
niet: juiste verhalen worden zo over gedragen, maar eveneens onjuiste
verhalen. Noodzaak is natuurlijk dat die goedgelovige westerse mens van oordeel
moet zijn dat de aangedragen bewijzen en argumentaties geldig zijn. Voor hem
moeten het bewijzen en argumentaties zijn, zo niet, dan wijst hij het verhaal
subiet af! Het beroerde hierbij is echter dat de criteria voor de beantwoording
van de vraag of iets een bewijs of een geldige argumentatie is, aangereikt zijn
door diezelfde uitwendige instanties: de wetenschappers die al bij voorbaat via
het onderwijs hun oordelen bij de mensen ingeprent hebben. Dus nogmaals, of een
bewering nu juist is of onjuist, op waarheid berust of niet, de moderne mens
laat zich die bewering wijs maken op grond van criteria die hem eveneens
wijsgemaakt zijn.
En hij zoekt naar die criteria en normen
juist omdat hij ongelovig is en tegelijkertijd niet kan ontkomen aan de
noodzaak om bepaalde beweringen feiten, verklaringen en voorstellingen als
juist te aanvaarden. In het (Oude) Oosten dacht men niet aan kennis die
van buitenaf komt. Het weten omtrent de werkelijkheid en de waarheid lagen voor
oosters besef al in elk mens klaar en die behoefden slechts ontdekt te worden.
Men zocht het dus binnen zichzelf. Daarvoor zijn al die criteria van
betrouwbaarheid overbodig, want het weten en de kennis kwamen niet van
buitenaf. De eigen inzichten bepaalden de betekenis van beweringen, ervaringen
en kennis. Niet voor niets adviseerden de Grieken het Ken U zelve, niet als
een psychologisch medicijn tegen allerlei frustraties, maar als een betrouwbaar
criterium voor waarheid. Doordat de moderne westerse mens gericht is op
zichzelf als zelfbewustzijn
is hij niet in staat de criteria voor betrouwbaarheid in zichzelf te zoeken en
te vinden. Hij zou daartoe zichzelf als bewustzijn moeten ontdekken, aanvaarden en
respecteren, maar dat is nu juist vanuit zijn cultuur onmogelijk! Het gevolg is
dat hij niet alleen onbekwaam is tot zelfreflectie, maar er ook nog vijandig
tegenover staat: in jezelf kan geen waarheid schuilen, want in jezelf is alles
subjectief en afhankelijk van de eigen persoonlijke luimen, verlangens en
bedoelingen. Gevolg is een situatie waarin het niet meer om de waarheid van een
bewering gaat, maar om de vraag of zo'n bewering op de juiste wijze bewezen en
beargumenteerd wordt. Is dit laatste inderdaad het geval, dan is de zaak in
orde, zelfs als een leek kan zien dat er niets van deugt... Op het terrein van
de westerse godsdienst zien we een frappant staaltje van ongeloof. Die
godsdienst berust niet op een aantal inzichten, de onzichtbare en onaanwijsbare aspecten van de werkelijkheid betreffende,
maar op de aanname dat iets waar is. Men neemt aan dat datgene dat beweerd
wordt op waarheid berust en wat is daarbij het criterium? Dat men zich ervan
laat overtuigen dat alles waarover binnen zo'n godsdienst gesproken wordt echt
gebeurd is. Het echt gebeurd zijn is voor de moderne ongelovige mens
een van de sterkste argumenten voor waarheid. Dat kun je duidelijk
constateren bij de beoordeling van een televisie programma. De waardering
stijgt aanzienlijk als erbij vermeld wordt dat het over een ware gebeurtenis
gaat. Het is niet te ontkennen dat de westerse godsdienstige zijn godsdienst
vasthoudt omdat hij er baat bij heeft. Het geeft hem rust, vertrouwen en vrede
met zijn lot. Maar hij begint ermee bewijs te vragen - meestal nauwelijks bewust
- dat het allemaal waar is en dan is het echt gebeurd zijn voldoende bewijs...
Bijna alle godsdienstige verhalen in het westen zijn gebeurtenis verhalen
waaraan door de geestelijken een moraal verbonden wordt. Zelden verdiept men
zich in echte ware verhalen zoals de befaamde Bergrede en de Apocalyps.
Daardoor zijn de westerse godsdiensten het toppunt van banaliteit. Je ziet dus
dat de moderne mensen de meest absurde verhalen voor waar houden. Daar is
bijvoorbeeld het economische groei verhaal dat
aan alle kanten rammelt, dat nimmer zijn eigen waarheid bevestigt - eerder het
tegendeel! - maar dat als een soort boven alles verheven goddelijke theorie
zonder morren aanvaard wordt. Dan zijn er de verhalen over machtsevenwichten,
over medische mogelijkheden, over manipulatie met DNA
en het ontwikkelen van een kunstmatige intelligentie. Allemaal verhalen die
kant noch wal raken, maar die, omdat zij voldoen aan de criteria voor
bewijsvoering en argumentatie, schier onuitroeibaar blijken te zijn. Argumenten
die er tegenin gaan en bewijzen van het tegendeel worden zonder meer terzijde
geschoven en dat kan gemakkelijk omdat men ze ervaart als niet overeenkomende
met de via het onderwijs ingeprente criteria. Het blijkt dat onze
wetenschappelijke wereld wemelt van de onwaarschijnlijke verhalen die men
elkaar zonder veel moeite op de mouw gespeld heeft.
Soms geeft men na verloop van tijd toe dat
er niets van deugde, maar dat vormt geen beletsel om prompt weer een ander
verhaal te gaan geloven. Het resultaat is een moderne wereld die vrijwel over
de gehele linie in een zinsbegoocheling ondergegaan is. Zoals gezegd kan die
zinsbegoocheling standhouden doordat er geen noemenswaardige beweging van
zelfbewustzijn naar bewustzijn is. Dat wat men heeft leren kennen blijft steken
in een netwerk van criteria volgens welke het juiste kennis is. Maar de zo
noodzakelijke toetsing aan de werkelijkheid als beeld ontbreekt, zodat er
feitelijk geen rem op de ongebreidelde fantasie is. Men beweert maar van
allerlei, vaak met de bedoeling de zakken te vullen, en men beijvert zich
daarbij bewijzen te leveren: professor zus-en-zo heeft het onderzocht en
het bleek te kloppen. In feite heeft niemand ooit van die professor gehoord, maar
het klinkt heel overtuigend. Vooral in de alternatieve geneeskunde komt men
vaak met zulke verhalen, gegrond op onwaarschijnlijk onderzoek door geleerden
uit landstreken waar nauwelijks geleerden zijn, zoals bijvoorbeeld Albanië. Het
verwijzen naar wetenschappelijke bewijzen en theorieën is voldoende om die
zogenaamd ongelovige moderne mens alles op de mouw te spelden... Maar
gelukkig zijn er steeds momenten dat dat hele kaartenhuis instort en eventjes
die boze droom doorbroken wordt en er een bevrijdend licht valt op de
werkelijkheid als beeld.
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
In een analytische cultuur zoals de onze
worden de verschijnselen niet zomaar lukraak uit elkaar gehaald; men doet dat
systematisch op grond van de voorstelling die men van de samenstelling van het
te analyseren verschijnsel heeft. Eigenlijk haalt men dus zijn eigen
voorstelling uit elkaar. Een cultuur waarin dit uit elkaar halen dominant is,
is een wetenschappelijke cultuur, hetgeen echter beslist niet betekent dat
alles binnen zo'n cultuur nu zo wetenschappelijk is - het tegendeel is eerder
waar! Analyse behoort bij de mens. Hij onderzoekt de samenstelling die zijn
voorstelling is. Dat is in geen enkel opzicht kwalijk, integendeel; het zou
niet best zijn als de mens zijn voorstelling van de werkelijkheid niet
analyseerde. Maar in de moderne cultuur is de analyse, en dus de wetenschap
voor zover die uitsluitend daarop berust, in ernstige mate dominant. Een
dominantie die nog versterkt wordt door de (voorlopige) successen van het
moderne analytische denken. Daardoor worden ook zaken die zich niet voor
analyse lenen, althans niet via analyse begrepen kunnen worden, ijverig geanalyseerd
zonder dat men in de gaten heeft waarom de daaruit voortvloeiende conclusies
telkens onwaar en in de praktijk onbruikbaar blijken te zijn. Dat is
bijvoorbeeld het geval bij het denken over de samenleving. Er is een
onderscheid tussen de begrippen maatschappij en samenleving. De maatschappij is
het samenstel van mensen die op redelijke wijze met elkaar samen (willen)
werken teneinde ieders bestaan mogelijk te maken. De maatschappij is een
netwerk van relaties en het is de (levens)kunst de criteria van die relaties
maatgevend te laten zijn - en niet allerlei gevoelens, vooroordelen,
sympathieën, tradities en dergelijke. De maatschappij is ook object van
wetenschap omdat het gaat over een samenstel, namelijk van relaties. Omdat dit
het geval is is de maatschappij, op zichzelf genomen,
berekenbaar en dus maakbaar. Dat er van deze mechanische zaak nauwelijks iets
terechtkomt zit in iets anders, maar op zichzelf geldt hier voorspelbaarheid en
maakbaarheid. Dat er niets van terechtkomt wordt veroorzaakt door het feit dat
er ook nog, tegelijkertijd, het begrip samenleving is.
De
samenleving is niet berekenbaar omdat zij, gegrond
zijnde op de werkelijkheid als bewustzijn,
een en al beweeglijkheid is en dus ook een en al onbepaaldheid. Het gaat
over een beweeglijke samenhang en tegelijkertijd een samenhangende
beweeglijkheid. Daarin valt niets te voorspellen en er is niets dat berekenbaar
is. Op grond hiervan valt de samenleving als object van analyse buiten de wetenschap
en dus eigenlijk ook buiten de moderne cultuur: er is dan ook nauwelijks van
enige vorm van samenleving te spreken. Centraal in het begrip samenleving staat
het begrip leven en daarvoor is weer essentieel het begrip ineen-zijn. Hoe dan
ook, in ieder geval gelden beide begrippen, maatschappij en samenleving,
tegelijkertijd, ook als een van die twee onderdrukt is door de dominantie van
de ander. Op onderdrukte wijze zal zo'n begrip zich laten gelden. Dat is:
als een frustratie. Van een frustratie heb je last. In feite laat zich gevoelen
dat er iets essentieels weggedrukt (weggeredeneerd) is. Zo is het leven in de
moderne mens weggedrukt om zich tegelijkertijd als een frustratie te laten
gelden, hetgeen wil zeggen dat de mensen er last van hebben - doorgaans zonder
te weten waarvan zij dan last hebben. Treurig is dat de moderne psychologie en psychiatrie
er ook geen idee van hebben dat de oorzaak van genoemde last gelegen is in iets
essentieels dat eruit wil. Zij beschouwen het daarentegen als iets dat niet
goed is en dat overwonnen moet worden.
Inderdaad is de frustratie niet goed, maar
dat iemand daar last van heeft wijst juist op iets wezenlijks dat nog enigszins
aanwezig is. Dat is dus eigenlijk positief: wees blij dat je nog iets
voelt..! Dat je nog niet helemaal van god verlaten bent. De eerder door mij
genoemde zinsbegoocheling waarin de moderne mens terechtgekomen is, doordat de terugkoppeling van zijn zelfbewust
gekende werkelijkheid naar het bewustzijn nauwelijks plaatsvindt, is niet
alleen op wetenschappelijk, maatschappelijk en samenlevingsgebied waar te
nemen.
Er is ook nog
het begrip liefde, zoals dat eveneens behoort tot de werkelijkheid als
bewustzijn. Het is goed te vertalen met het begrip ineen-zijn. Dat begrip zijn
we al veel eerder tegengekomen, namelijk toen het er over ging dat twee
achtledige systemen van beweeglijkheden via een gemeenschappelijke
beweeglijkheid versmelten tot een eenheid van twee.
In zo'n eenheid zijn er twee vercalculeerd, maar
tezamen vormen zij één systeem waarin de ruimte van de een overvloeit in de
ruimte van de ander. Die twee, in die eenheid betrokken, systemen behouden
geheel en al hun eigen identiteit. Juist op grond daarvan kunnen zij tot
ineen-zijn komen! Dat begrip komen wij gedurende onze gehele gang door de
wording in allerlei varianten tegen. Het begrip liefde is iets anders dan
houden van. Dit laatste heeft betrekking op een vorm van een relatie:
het houden van drukt uit hoe het tussen twee mensen gesteld is, of tussen een
mens en iets anders. Iemand houdt bijvoorbeeld van fietsen, of van rode kool.
Het begrip liefde echter betekent iets anders, iets dat in onze cultuur
nagenoeg geheel onbekend is. Aan het einde van de oudheid was die betekenis wel
bekend, zoals onder andere blijkt uit allerlei opmerkingen uit de Griekse
cultuur en ook uit de Evangeliën. Het gaat daarin over het eenmaken
van de twee, het verzoenen van wat gescheiden is, het verlangen naar
eenwording. Allemaal uitdrukkingen die verwijzen naar het oude begrip Eros, dat
liefdesverlangen beduidt. De Romeinse en westerse interpretatie van het verliefd
makende principe (Cupido, Amor) heeft betrekking op de relatie tussen mensen en
niet op het ineen-zijn. Maar Eros en dergelijke begrippen hebben wel degelijk
betrekking op liefde of ineen-zijn. Men heeft in die dagen en in die cultuur
van de liefde geweten. In onze cultuur heeft men het almaar over de liefde,
althans waar het gaat over bepaalde vormen van kunst en amusement. Bijna alle
songs gaan over de liefde en bijna allemaal getuigen zij ervan dat de mensen
last van een teleurstellende liefde hebben. De liefde is de
moderne mens een probleem, een last.
Opmerkelijk is dat er steeds de een is die
wil dat de ander zich met hem of haar versmelt en die wil is wederzijds: beiden
voelen die wil. Men spreekt dan over met elkaar versmelten maar het begrip
elkaar komt er helemaal niet in voor. De “ik” wil de ander in zich opnemen en
dat geldt voor beiden. Het resultaat is onvermijdelijk dat er vroeg of laat een
botsing optreedt. Ook het moderne getob met de liefde is gevolg van het
onvermogen om de zelfbewuste werkelijkheid als voorstelling terug te koppelen
naar het bewustzijn. Men ziet geen kans om de geliefde in het licht van het
bewustzijn te zien en haar of hem dus te beschouwen als een authentiek geheel
dat nimmer gehinderd mag worden zich als zodanig te laten gelden. Een geheel
dat niet vast te leggen is en dat niet in bezit te nemen is, zoals dat met de
werkelijkheid als voorstelling wel het geval is. De voorstelling, teruggebracht
tot kennis, is iemands persoonlijke bezit en dat voldoet uiteraard aan iemands
persoonlijke eisen en normen. Geen wonder dat in de westerse wereld de
zogenaamde liefde bestaat uit het immer voortdurende geharrewar om in bezit te nemen of
in bezit genomen te
worden. Omdat het over de voorstelling gaat is er ook het gemis van
die terugkoppeling en ten gevolge
daarvan het zich laten gelden van de echte liefde op de wijze van een
frustratie.
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Alles waar je al of niet juiste uitspraken
over kunt doen valt in de hoedanigheid van kennis onder het begrip
zelfbewustzijn. Wanneer er geen terugkoppeling
(ik houd die term maar aan, want hij tekent behoorlijk het proces waarom het gaat)
plaats vindt van dat zelfbewuste naar datgene dat ik de werkelijkheid als
bewustzijn heb genoemd, blijft alles in de lucht hangen en wordt onderdeel van
een zinsbegoocheling, een fictie. Het begrip terugkoppeling is verwant met het begrip geweten. Het laten spreken
van het geweten kan identiek zijn met het stellen van de kennis in het licht
der waarheid, maar oppassen is hierbij wel geboden want heel vaak doelt men in
dit verband op in geprogrammeerde moraal en niet op bewustzijn. De kwaliteit
van de terugkoppeling wordt door de
volgende factoren bepaald; ten eerste is daar de vraag naar de mate waarin de
geldende cultuur het proces hindert of zelfs blokkeert. Ten tweede is er dan de
vraag in hoeverre de persoonlijke aanleg van een individu toelaat dat er
geblokkeerd of gehinderd wordt. Anders gezegd: de een is ontvankelijker voor
het hinderen dan de ander, laat zich gemakkelijker van de wijs brengen. Ten
derde is er de vraag naar de persoonlijke kleur van het terugkoppelen. Een
ieder zal dat op eigen wijze doen, meer of minder hartstochtelijk, meer of
minder rationeel, artistiek, genuanceerd en dergelijke, en dat dan op
onvolwassen wijze of op volwassen wijze. Maar, altijd als er sprake is van een
mens heb je te doen met bedoelde terugkoppeling.
Dat behoort bij een mens, of hij nu volwassen is of niet. Bij een volwassen
mens heeft die terugkoppeling ongehinderd
plaats, terwijl bij onvolwassen mensen, onder de druk van de culturen, de terugkoppeling onvermijdelijk gehinderd
of geblokkeerd wordt. Een mens moet dus niet terugkoppelen, neen, hij koppelt
terug. De vraag is alleen wat daarvan terechtkomt. Bij onvolwassen moderne
mensen is het bewustzijn uitermate zwak zodat aan de terugkoppeling geen goed paradigma (model ter toetsing) ter
beschikking staat. Omdat terugkoppeling
desondanks niet achterwege kan blijven wordt er een paradigma gezocht, en wel
in een, op onderlinge overeenstemming (de meeste stemmen ! ) berustende,
wetenschappelijke voorstelling van de werkelijkheid. Omdat het moderne
wetenschappelijke paradigma door de mensen zelf verzonnen is bevindt het
hedendaagse zelfbewustzijn zich in een vicieuze cirkel: het kan zichzelf
niet controleren en corrigeren. Het toetst zichzelf aan criteria die het zelf
bedacht heeft!
De wetenschappelijke waarheid is een
geconstrueerde waarheid. Dat behoeft niet te betekenen dat hij daarom minder
betrouwbaar of bruikbaar is, het betekent dat de zaak, waar of onwaar, juist of
onjuist, verloren gaat in een zinsbegoocheling. Inderdaad stelt men het
paradigma en zijn criteria waar nodig na verloop van tijd bij en corrigeert men
zijn kennis, maar intussen baseert men zijn waarheid toch op onderling
afgesproken, eventueel steeds bijgestelde, bedachte normen. Normen die gelden
zolang zij gelden en dan absoluut geldige normen zijn. De term
wetenschappelijke waarheid slaat niet uitsluitend op de waarheid van
wetenschappers: als in een cultuur, zoals de onze, de wetenschap de
basis van alle kennis, handelen en bedoelen is, dan staat iedereen, niemand
uitgezonderd, in het teken van de wetenschap. In een
godsdienstige cultuur, bijvoorbeeld de hedendaagse islam, staat iedereen in het
teken van de dogmatiek, in casu de islamitische.
In het westen zijn zelfs de kunsten en de filosofie wetenschappelijk van
karakter geworden, in beide gevallen met desastreuze gevolgen. Bij de volwassen
mens wordt de terugkoppeling niet
meer gehinderd. Maar ook de tijd kan de hindernissen geheel of gedeeltelijk
opheffen.
Zo zie je bij de beoordeling van
kunstwerken bijvoorbeeld dat na verloop van tijd als vanzelf de werkelijk
schone kunstwerken in en door de mensheid uitgeselecteerd worden. Steeds blijkt
dat de tijd een onbewuste terugkoppeling
bevordert, hetgeen te begrijpen is als je bedenkt dat de hinderende cultuur
zijn greep op de mens onvermijdelijk verliest en zijn invloed telkens naar een
ander terrein verplaatst. Daardoor komen terugkoppelingen
enigszins vrij en ontstaat er een soort van algemene waarheid - niet te
verwarren met het collectieve bewustzijn van de psychoanalyticus C.G.Jung (1875-1961). Het kenmerk van een volwassen wereld
is niet dat er (eindelijk) terug gekoppeld wordt, maar het kenmerk is dat er op
de juiste wijze terug gekoppeld wordt. De eenzijdige terugkoppeling naar een wetenschappelijk paradigma is niet juist;
hij moet wel plaatsvinden om de mogelijkheid met onzin bezig te zijn zo goed
mogelijk uit te sluiten, maar hij is niet bevredigend omdat hij geen zekerheid
verschaft - hetgeen in de moderne wetenschap gelukkig hier en daar begint door
te dringen. Voor zekerheid, voor waarheid is de terugkoppeling naar het bewustzijn nodig. Dat is dus de beweging
waardoor de mens als man geaccentueerd wordt. Is die beweging (tenslotte)
ongehinderd aanwezig, dan is er te spreken van een terugkoppeling op de juiste wijze. In zekere zin is dat een
socratische zaak te noemen, ook Socrates koppelde voortdurend terug, hetgeen
blijkt uit zijn gewoonte zich steeds als onwetend op te stellen en voortdurend
te vragen is dat wel zo? Die terugkoppeling
is hem, zoals bekend, niet in dank afgenomen, zoals het ook thans nog steeds
niet toegejuicht wordt.. .
De
vraag of mensen zelfstandig kunnen denken staat eigenlijk los van de vraag of
er op de juiste wijze terug gekoppeld wordt. Er zijn mensen die behoorlijk zelfstandig denken en
mensen bij wie dat niet zo erg gelukt, maar voor beiden geldt dat er op de
juiste wijze, namelijk naar het bewustzijn toe, terug gekoppeld moet worden.
Los daarvan staat dan weer de vraag of mensen onzelfstandig kunnen
denken, dat wil zeggen; anderen voor zich laten denken. Het antwoord op deze
laatste vraag moet ontkennend luiden, ook als men de gedachten en kennis van
anderen zonder meer overneemt is men wezenlijk zelfstandig in het nemen van de
beslissing dat te doen. Men kan het ook laten! Dan is er ook nog het feit dat
tegenwoordig niemand meer uitsluitend op eigen kracht kennis kan verwerven. Je
bent aangewezen op dat wat anderen voor je boven water gebracht hebben. Het
vertrouwen hebben in maakt dan uit wat je voor waar aanneemt (je wijs laat
maken en wat niet. Het bovenstaande geldt niet voor het filosoferen: dat kan
alleen maar op eigen kracht en met zo zuiver mogelijke Terugkoppeling.
Welbeschouwd kun je niemand niet
verhinderen te denken, maar wel kun je het waarachtige terugkoppelen blokkeren Je kunt dan ook vaststellen dat in ernstige
mate geblokkeerde mensen, zoals bijvoorbeeld fanatieke
fundamentalistische godsdienstigen, wel
degelijk een heel arsenaal gedachten ter beschikking hebben om hun dwaasheden
te onderbouwen en te beargumenteren en soms hebben zij ook wel originele
persoonlijke standpunten. Maar waaraan het mankeert is de terugkoppeling; er mag niet naar de waarheid gezocht worden, de
voorgeschreven waarheid moet men aanvaarden, zonder meer aannemen. En dat
aannemen van zo'n waarheid is een foute terugkoppeling,
fout omdat er niet naar het bewustzijn terug gekoppeld wordt (zeg maar: je
geweten laten spreken), maar naar een andere voorstelling, namelijk die van de
godsdienst. Terugkoppelen naar de bijbel wordt dus aanbevolen, en onlangs ook
nog naar Mein
Kampf, en de onzin die Mussolini en Stalin
uitkramen. Tegenwoordig komen zelfs de wetenschappers graag met voorstellingen
van een nieuwe wereld, op Mars bijvoorbeeld met via het DNA gemanipuleerde
mensen . . . Het wemelt van de bedrieglijke paradigma's, maar
de werkelijkheid als bewustzijn is meer dan ooit taboe.( Wat is BEWUSTZIJN?
Geïnteresseerd? Lees de bundels Beweging
en Verschijnsel deel 1, 2en 3 )
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Het klinkt paradoxaal, maar de vroegere
verhoudingen tussen vrouw en man lagen beter op maat dan de tegenwoordige. Men
was van mening dat het leven van de vrouw getypeerd moest worden door het
begrip huis, uiteraard met de volledige daarbij behorende inhoud zoals de
kinderen en de verzorging, en dat het leven van de man te vatten was onder het
begrip wereld, in de zin van onder andere exploitatie van de aarde en de
productie van goederen. Je kunt ook spreken van het naar binnen gerichte waar
het de vrouw betreft en het naar buiten gerichte wat betreft de man. Ook
begrippenparen als samenleving en maatschappij, verwekken en voortbrengen en
dergelijke zijn van toepassing. In het verleden werden genoemde verhoudingen
streng van elkaar gescheiden en er was nadrukkelijk sprake van moeten: de man
moest op zijn terrein blijven en de vrouw op het hare. Dat is natuurlijk fout
want het gaat slechts om de accenten waarin het verschijnsel staat. De man is
geaccentueerd als zelfbewustzijn dat zich naar binnen keert (terugkoppeling) en de vrouw als
bewustzijn dat zich naar buiten beweegt (het onzegbare zegbaar
maken). Bij beiden gaat het om verhoudingen tussen twee dezelfde begrippen,
namelijk bewustzijn en zelfbewustzijn, en die accenten komen voort uit de
omstandigheid dat de werkelijkheid zich beweegt van het een naar het ander en
tegelijkertijd van het ander naar het een. De beweging a-b valt onmiddellijk
samen met de beweging b-a. Noch de vrouw, noch de man is te typeren met één van
beide begrippen. Steeds moet de beweeglijke verhouding als typerend gesteld
worden. De scheiding van het terrein van de vrouw en dat van de man is dus
onwerkelijk en kan daardoor geen stand houden. Toch is ervan te zeggen dat in
dé grond van de zaak een juist aanvoelen van de werkelijke situatie aanwezig is
geweest in het verleden. In het oude Griekenland en op het ogenblik ook nog wel
enigszins in de Islam zijn de vrouwen de spil waarom alles draait, althans voor
zover het gaat om huishouding en verzorging. Beide hebben een veel grotere en
vooral mentaal diepere betekenis dan er in het westen, vanuit het banale en
verfoeilijke arbeidsdenken, aan gegeven wordt. En in
het voeren van filosofische gesprekken over de werkelijkheid kwam in
Griekenland, zij het op een armoedige manier, het terugkoppelen tot uiting.
Overigens gold dat alleen maar voor de zogenaamd vrije man.
De werkende man was niet vrij en bij hem
behoefde dan ook niet teruggekoppeld te worden. Je vindt dat terugkoppelen nog
wel een beetje terug in de dagelijkse gebedsoefeningen van de Moslims. Dus:
hoewel de ouderwetse toestand niet deugde is er toch van waarachtiger
verhoudingen te spreken. Voor zover een ieder nu maar op zijn terrein bleef
voelden de mensen zich nog enigszins rustig, in tegenstelling tot de moderne
geëmancipeerde mens die van de verhouding vrouw-man een rommeltje gemaakt
heeft. Omdat het op zijn wijze toch vooruitgang betekent valt er niets te
klagen, maar het is wel degelijk een feit dat ook hier de zinsbegoocheling
toegeslagen heeft. De moderne mening is dat vrouwen en mannen precies eender
zijn en dat hun biologische verschillen slechts op toeval berusten. Men vindt
dan ook dat je die verschillen best over beiden, de vrouw en de man, zou kunnen
of zelfs moeten verdelen. De man moet een deel van het leven van de vrouw
overnemen en omgekeerd. Van het realiseren van de juiste verhoudingen is geen
sprake als je denkt alles te kunnen verdelen. Dat men inderdaad dat soort
voorstellingen huldigt blijkt uit het feit dat zo ongeveer iedereen ervan
overtuigd is dat het samenleven van vrouw en man (of dienovereenkomstig
ingestelde homoseksuelen) pas een succes kan worden als beiden een reeks van
afspraken met elkaar maken en zich daar getrouw aan houden: over de
werktijden, het verzorgen van de kinderen, het huishouden...
Kortom, alles wordt erin betrokken en moet
afgesproken worden. Men vindt dat de taken verdeeld moeten worden! Het zijn
echter juist deze waanideeën die de laatste, nog enigszins waarachtige,
verhoudingen teniet doen. Bovendien bevorderen zij het zich afsluiten van de
mensen voor de werkelijkheid. Voor zover dat het geval is kan voorlopig de
werkelijke verhouding niet tot de mensen doordringen. Dat betekent onder andere
dat er wat betreft hun vrouwelijk-mannelijke omgang een toenemende onvrede bij de mensen is,
dat er een diepe psychische verwaarlozing van de kinderen ontstaat en dat
bovendien de mogelijkheid van een oplossing verdwenen is. Net zo goed als de
wetenschappen zichzelf niet uit de vicieuze cirkel van de waarheidscriteria
kunnen bevrijden, gelukt het de mensen in hun vrouw-man verhouding niet de
juiste overeenstemming met de werkelijkheid te bereiken. Een oplossing zal dus
ook wat dit betreft van buitenaf moeten komen. Eindeloos met elkaar praten
helpt niet, ondanks het feit dat praten beter is dan vechten en dat
deskundigheid te verkiezen is boven onbenul. De redding uit de ellende is
alleen maar te verwachten van de strikt individuele ontwikkeling van beiden, de
vrouw en de man, op zichzelf. De vrouw en de man zijn ten enenmale niet
hetzelfde. Hun biologische verschillen zijn geen toeval maar zijn uitdrukking
van de specifieke verhoudingen die voor beiden gelden. Het levende verschijnsel
is uiteengegaan in twee verschijnselen omdat er twee mogelijkheden zijn;
enerzijds de werkelijkheid als het inhoudende en anderzijds als de inhoud;
enerzijds het geheel en anderzijds het totaal; enerzijds de kwaliteit en
anderzijds de kwantiteit. Ik heb hierover al eerder uitgeweid. Maar, wellicht
ten overvloede en in ieder geval ter verduidelijking, moet nog gezegd worden
dat bij de vrouw alles in principe een innerlijke (introverte) zaak is die op
haar wijze naar buiten wil treden (geboorte van het kind), hetgeen in zijn
geheel het begrip moederschap is, en dat bij de man alles
in principe een uitwendige (extraverte) zaak is die op de een of andere manier
zijn eigendom moet worden (via de terugkoppeling).
Deze principes zijn niet meer dan accenten, maar ook als zodanig moeten zij tot
hun recht komen. Die accenten zijn immers bepalend voor het al of niet vrede
vinden met het eigen leven en dat van anderen! Betekent een en ander nu dat de
vrouw thuis moet blijven zitten, volgens sommigen zelfs in de keuken, en dat de
man de wereld in moet trekken? Neen, dat betekent het niet!
Omdat voor ieder voor zich geldt dat zij
en hij het verschijnsel mens is gelden genoemde verhoudingen voor beiden,
echter bij de een met het ene accent en bij de ander met het andere accent. Bij
alles wat zij ondernemen blijven die accenten hun rol spelen, niet op de wijze
van een plaatsbepaling, zoals in het verleden het geval was, maar bij wijze van
kleur en sfeer, rationaliteit en intuitie, naar
binnen en naar buiten gekeerd zijn. Juist wanneer deze accenten vrijelijk tot
gelding kunnen komen is ook één volledige omgang tussen twee partners mogelijk.
Bij plaatsbepalingén en afspraken moet een ieder altijd wat inleveren.
Ontplooiing kan dan nooit optimaal zijn... Bij de hedéndaagse vrouw wordt het
niet veel met het zegbaar maken van het onzegbare,
het tot duidélijkheid brengén van het verborgen bewustzijn. Toch heeft zij het
voordeel dat haar basis nog altijd het bewustzijn is. Dat is op zichzelf een
onaantastbare zaak, een universele en onvergankelijke, een die zich niét door
cultuur-modes laat verzieken. De man evenwel moet het wat dit betreft doen met
zijn zelfbewustzijn, een door en door vergankelijke en particuliére zaak die
volkomen vreemd is aan de waarheid, ondanks alle wetenschappelijke juistheid.
Zijn deel is dan de banaliteit, hét geklets en steeds meer het in alles falen.
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2 ;
concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4
;
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Je kunt een vergelijking maken tussen de
cultuurgebonden man waarin het terugkoppelen gehinderd is en de eveneens
cultuurgebonden vrouw die gehinderd is in het tot uitdrukking brengen van de
waarheid. Anders gezegd: hoe zit het met de blokkade bij de cultuurmens
als man en als vrouw. Daarbij moet er nogmaals op gewezen worden dat het
verschijnsel man er is op grond van een bepaald accent dat in de werkelijkheid
als zodanig gelegd kan worden en dat het verschijnsel vrouw ook berust op een
dergelijk accent. De levende werkelijkheid moet nu eenmaal naar twee begrippen
begrepen worden, namelijk het vrouwelijke begrip het inhoudende (het geheel) en
het mannelijke begrip de inhoud (het totaal). Dat levert noodzakelijk een
essentieel onderscheid op en nu gaat het om de vraag hoe dat voor de dag komt
bij de geblokkeerde cultuurmens. Om te beginnen is te bedenken dat bij een
blokkade beiden, zowel de vrouw als de man, in hun eigen uitgangspunt blijven
steken; de vrouw in de werkelijkheid als bewustzijn en de man in
zelfbewustzijn. Die twee werkelijkheden zijn, op zichzelf gedacht, onverzoenbaar.
Wordt de eerste gekenmerkt door eenheid, samenhang, harmonie en ondeelbaarheid,
de tweede is daarvan het tegendeel, namelijk veelheid, relaties, concurrentie en
deelbaarheid. Bovendien berust de eerste op een lichamelijke zaak (trilling in
de materie) terwijl de tweede berust op een ontkenning daarvan (niet-materie).
In de praktijk betekent dit dat vanuit de cultuur geblokkeerde vrouwen en
mannen als vreemden tegenover elkaar zullen staan. De door - eveneens
geblokkeerde - denkers opgemerkte ondoorgrondelijkheid van de een zowel als de
ander en het door hen gestelde vooruitzicht dat die kloof nimmer te overbruggen
zal zijn is dus juist, maar dan alleen voor zover het over geblokkeerde mensen
gaat. Denk je evenwel na over de volwassen mens, dan blijken de verhoudingen
heel anders te liggen. Van een onoverbrugbare kloof en een eeuwig voortdurend
onbegrip is dan geen sprake. Alvorens na te gaan waarom er geen kloof gaapt
tussen de vrouw en de man is het goed je te realiseren dat we nu theoretisch
bezig zijn. Door namelijk te stellen dat een vrouw en een man geblokkeerd zijn
roep je een eenzijdigheid op en dat kan en mag filosofisch
niet. Niemand kan eenzijdig en absoluut geblokkeerd zijn.
Altijd blijven alle verhoudingen
meespelen, maar bij een blokkade worden de gevolgen van dat meespelen ontkend,
weggewerkt, bewust verkeerd geïnterpreteerd, als een taboe beschouwd en
dergelijke. Op deze verwrongen wijze spelen die verhoudingen mee, enerzijds, en
anderzijds sijpelen zij als het ware door en bezorgen de geblokkeerde mens
last. Op dit moment echter moeten wij even de zaken op een rijtje zetten en dus
theoretisch aan de gang gaan... Als het goed is verloopt het proces bij de
(volwassen) man als volgt: hij maakt de gehele verschijnende
werkelijkheid tot inhoud van zijn zelfbewustzijn, waarbij de drijvende kracht
het vermogen tot analyseren is. Deze inhoud echter is niet meer dan hij is,
namelijk een min of meer ordelijke verzameling die weliswaar aan een groot
aantal criteria beantwoordt, maar die geen garantie kan bieden op waarheid te
berusten. Deze verzameling nu wordt teruggekoppeld naar ‘s mans bewustzijn en
dat leidt ertoe dat alles betekenis krijgt en harmonieus in een geheel tot zijn
recht komt. Er ontstaat dan een waarachtig weten omtrent de gehele werkelijkheid,
een weten waarin ook op waarachtige wijze het niet-weten tot zijn recht- komt.
Dit betekenisvolle bewustzijn kan zich vervolgens in de mens als man tot een
zelfbewuste zaak maken. Daarmee is de cirkel rond en zijn we terug bij het
uitgangspunt.
In deze cirkelbeweging treden dus
achtereenvolgens terugkoppeling op en
afspiegeling, welke laatste beweging de vrouwelijke kant van de zaak is,
namelijk het zegbaar maken van het onzegbare. Als het
goed is vind je bij de vrouw een geheel ander proces, dat evenwel betrekking
heeft op precies dezelfde grootheden als bij de man. Bij de vrouw begint het
bij het bewustzijn dat zichzelf als bewustzijn zegbaar
maakt doormiddel van het zich afspiegelen aan de concreet verschijnende
werkelijkheid. Dat bewustzijn heeft om te beginnen geen inhoud. Het zijn de
voor het bewustzijn geldende verhoudingen die zich aan de alledaagse
verschijnselen manifesteren. Dat komt voor de dag als bijvoorbeeld hier en daar
een bloemetje, het scheppen van gezelligheid, het reageren op het jonge leven
van mens en dier en zo nog meer. In ieder geval worden de verhoudingen van het
bewustzijn bepalend voor het zelfbewustzijn. Vervolgens wordt natuurlijk ook
dat zelfbewustzijn weer teruggekoppeld naar het bewustzijn om zo de vrouwelijke
cyclus vol te maken. Die cyclus sluit dus af met een mannelijke beweging. Als
je beide cyclische processen naast elkaar beschouwt kom je vanzelf tot de
conclusie dat de richtingen verschillen, maar dat het in beide gevallen over
dezelfde zaak gaat. Als er geen blokkade is gaat bij beiden het zelfbewustzijn
naar het bewustzijn toe om daarna weer naar zichzelf terug te keren en ook gaat
bij beiden het bewustzijn naar het zelfbewuste en keert weer terug. Dat zijn
natuurlijk geen eenmalige bewegingen, maar zichzelf almaar herhalende. Omdat in
beide gevallen dezelfde situaties en verhoudingen doorlopen worden ligt hier
uiteraard ook de basis voor wederzijds begrip. De volwassen vrouw noch de
volwassen man zijn elkaar een raadsel, afgezien natuurlijk van het feit dat de ene
mens de andere nooit helemaal zal kennen, maar het gaat nu niet om het elkaar
kennen maar om het elkaar begrijpen. Vanuit de hierboven uiteen gezette
volwassen situaties is het mogelijk om zinvol na te gaan hoe bepaalde
afwijkingen er uit moeten zien. Vooraf echter moet opgemerkt worden dat
bepaalde zaken als afwijkingen herkend kunnen worden. De alsnog onvolwassen
mens denkt dat de huidige vrouwen en mannen zijn zoals ze nu eenmaal behoren te
zijn, maar als je het bovenstaande begrepen hebt weet je dat de vrouwen en de
mannen helemaal niet zo behoren te zijn, maar dat zij afwijken van de
eigenlijke, volwassen, mens. Hun onvolwassenheid is een alsnog afwijken van de
eigenlijke verhoudingen.
De afwijking van de moderne man is deze
dat bij hem alles in de lucht blijft hangen en dat daardoor zijn leven
gekenmerkt wordt door banaliteiten; dingen die geen betekenis hebben en die
nimmer terechtkomen. Het maakt daarbij niets uit dat genoemde dingen op een
uiterst intelligente manier uitgezocht en gewaardeerd zijn en aan alle
wetenschappelijke criteria voldoen. Waarom het gaat is dat de hedendaagse man
niet weet waarom het gaat en dat hij dit vanuit zijn cultuur nooit aan de weet
zal komen. Integendeel, hij raakt steeds verder van huis en daarbij wordt hij
steeds banaler, verzandt almaar meer in oeverloos gepraat en voortdurend
wisselend beleid. Tenslotte zal hem niets meer gelukken... Bij de moderne vrouw
ligt de zaak anders. Ten eerste moet opgemerkt worden dat zij nog altijd het
bewustzijn als uitgangspunt heeft en daardoor dus enigszins blijk kan geven van
warmte en schoonheid. Maar alles is bedoeld als middel om de dingen in bezit te
kunnen nemen. Zij maakt gebruik van de wereld. Dat komt doordat het bewustzijn
op zichzelf leeg is als er niet naar toe teruggekoppeld wordt. Omdat dit
laatste niet gebeurt kan de vrouw vanuit zichzelf als bewustzijn niets anders
doen dan zoveel als mogelijk alles in zich opzuigen, zodat dat in haar een
naamloos einde vindt. Blijft bij de moderne man alles in de lucht hangen zonder
betekenis te krijgen, bij de moderne vrouw verzinkt letterlijk alles in het
niet. Tegelijkertijd is zij verlokkend, hetgeen betekent dat zij loze
schoonheid uitstraalt zonder rust, harmonie en liefde te bieden.
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2
;
concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4
Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
Elke cultuur belemmert op de een of andere
manier de processen in de mens als vrouw en de mens als man, zoals die zich
afspelen tussen de verhoudingen bewustzijn en zelfbewustzijn. Zoals al eerder
gezegd zijn dat cyclische processen en dat betekent dat het processen zijn die
steeds weer bij hun eigen uitgangspunt terugkomen, zonder dat overigens de
heenweg samenvalt met de terugweg. Als je bijvoorbeeld de beweging van A naar B
omkeert en dus van B naar A laat gaan, dan valt de heenweg samen met de
terugweg. Daarbij valt het onderscheid tussen heen en terug niet weg. Maar als
het gaat over een cyclische beweging verloopt deze van A naar B als het ware
langs de omtrek van een cirkel. De weg van A naar B is dan een andere aan die
terug van B naar A. De richting van de beweging keert evenwel niet om, zoals
bij een lineaire beweging van A naar B en terug het geval is. Hij gaat
daarentegen langs de cirkel op dezelfde weg voort totdat hij weer in A terug
is. Van een onderscheid tussen twee bewegingen is dan geen sprake: het is één
voortgaande beweging, waarbij bovendien het oorspronkelijke uitgangspunt
gaandeweg zijn betekenis verliest... Het cyclische proces bij de vrouw is
zodanig dat er een ontwikkeling gaande is vanuit het bewustzijn naar het
zelfbewustzijn en vandaar verder om weer bij het bewustzijn uit te komen,
enzovoort. Bij de man gaat het uit van het zelfbewustzijn naar het bewustzijn
en zo verder wederom naar het zelfbewustzijn. Bij beiden is dat geen eenmalig
proces, maar een immer voortgaand. Het is goed om in dit verband het begrip
ontwikkeling te gebruiken want inderdaad berust de menselijke ontwikkeling op
deze processen. Zouden die er niet zijn, dan zou geen enkel mens de kans
krijgen ooit wijzer te worden, ondanks alle ervaringen. Nogmaals wijs ik er op
dat het nu steeds gaat over de concreet aanwezige vrouw en man. Daarvoor gelden
wel begrippen, maar zij zijn geen begrippen. Zij zijn concreet aanwezige
verschijnselen. Helaas worden die verschijnselen in de filosofie - en eigenlijk
in het algemeen in het (alsnog onvolwassen)denken - nauwelijks doordacht.
Iedereen kan dan ook constateren dat het nooit over hemzelf, noch haarzelf noch
de buren gaat. Steeds beschouwt men de mens als een cluster van begrippen, maar
dat is niet juist.
Gevolg hiervan is dat er almaar verkeerd
over de mensen gedacht wordt. Dat komt vooral uit aan het merkwaardige feit dat
men voortdurend probeert de mensen aan te passen aan de begripsmatige
denkbeelden die men over hen gevormd heeft, in plaats van andersom uit te
zoeken hoe over het concreet aanwezige verschijnsel te denken valt en de vraag te
stellen: waarom is het verschijnsel dat ik aantref zoals het is en niet anders?
Het gaat nu over bovengenoemde vraag en dan is te wijzen op die cyclische
processen. En deze processen worden door elke cultuur op zijn wijze belemmerd.
Misleidend in dit verband is dat men bij cultuur onwillekeurig denkt aan iets
moois: de cultuurmens is de gecultiveerde (beschaafde) mens. Nu is dat op
zichzelf wel juist, maar mooi is dat helemaal niet. Het is niet de mens op zijn
best, maar juist de mens die bewerkt is om aan een bepaalde maatgevende
voorstelling te voldoen. Zo'n mens is geblokkeerd, gefrustreerd zelfs, en
blijft in ernstige mate beneden zijn mogelijkhéden, ondanks het feit dat hij
tot veel schoons en intelligents in staat is. Zo was de antieke Griekse mens een
uitblinker op het gebied van de kunsten en filosofie. Dat doet gemakkelijk
vergeten dat dit slechts voor enkele bevoorrechten gold en dat dezen toch ook
een waanvoorstelling
huldigden, namelijk deze dat zij zichzelf het recht toekenden bevoorrecht te zijn.
En er waren natuurlijk nog meer van die waanideeën. Kortom; zowel het schone
als het intelligente als de dagelijkse praktijk zijn vervormd door belemmerende
voorstellingen.
De cultuur berust op een bepaalde
voorstelling van de werkelijkheid. Zoals al bij eerdere gelegenheden aangetoond
ontstaat zo'n voorstelling aan de hand van ervaringen. Daaronder versta ik
letterlijk alles wat op het menselijk zelfbewustzijn inwerkt, dus zowel het min
of meer onaangedaan opdoen van juiste en onjuiste kennis als alle mogelijke
enigszins lichamelijke confrontaties met de realiteit van alle dag. Het totaal
aan ervaringen wordt natuurlijk aanzienlijk beïnvloed door de contacten die
mensen hebben met anderen en daarbij speelt de topografie van onze planeet een
belangrijke rol. Waterwegen bevorderen contacten, bergpassen eveneens, maar
oceanen en hoge bergketens belemmeren de zaak. De cultuur, als resultaat van
het totaal aan opgedane ervaringen, gaat bijgevolg via de gemakkelijkste weg,
hetgeen op onze planeet goed na te gaan is. Waarom het evenwel gaat is dat er
gesproken kan worden van een opeenvolging van voorstellingen van de mensen
omtrent zichzelf. Die voorstellingen bepalen steeds niet alleen het gedrag van
de mensen (zie wat dit betreft De Grote Vierslag), maar ook hun identiteit als
mannen en vrouwen. Zij belemmeren immers de cyclische bewegingen vanwege hun
neiging zichzelf ongewijzigd te handhaven. De voorstelling die een onvolwassen
mens van de werkelijkheid heeft mag niet veranderen omdat zijn behoefte aan waarheid
en dus zekerheid niet verstoord mag worden. De mensen willen dus ook hun
cultuur voorstellingen niet prijsgeven, zelfs niet betwijfelen. Hoewel zij
daarin op zichzelf gelijk hebben werkt dat, in een onvolwassen situatie,
vervreemdend. Er ontstaan een heleboel taboes. Dat zijn aspecten van de
werkelijkheid die niet tot gelding mogen komen, juist omdat zij de vastgelegde
voorstelling, de zogenaamde waarheid, verstoren. In de westerse cultuur heeft
de mens dubbel last van het vastleggende karakter van het onvolwassen
zelfbewustzijn. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat in die cultuur de
aandacht gericht is op de werkelijkheid als zelfbewustzijn. De westerse cultuur
is de uitwerking van de mens als zelfbewustzijn. Het is dus de uitwerking van
de vastgelegde voorstelling, uitwerking in de vorm van analyse en rubricering (
theorievorming). Het vastleggen geschiedt in de westerse cultuur niet
automatisch, omdat dit in een onvolwassen situatie nu eenmaal gebeurt, maar het
gebeurt welbewust omdat de voorstelling, als inhoud van het zelfbewustzijn,
object van onderzoek is.
Onnodig te zeggen dat die westerse mens
steeds meer in een doolhof terechtkomt en al spoedig helemaal van zichzelf
vervreemd geraakt. De cultuur berust dus op de voorstelling terwijl deze laatste
ook het vrouw-zijn en het man-zijn belemmert. Je kunt dus ook zeggen dat de
cultuur blokkeert en aangezien alle culturen op de voorstelling berusten
blokkeren alle culturen het vrouw-zijn en het man-zijn. Dat is bepaald geen
nieuws! Overal komen juist op dat gebied, en in het verlengde daarvan het
terrein van de seksualiteit en de voortplanting, de meest vreemdsoortige zeden
voor. Vaak zijn die helemaal niet zo onschuldig en in ieder geval zijn zij
onveranderlijk een ernstige aantasting van het individu. Van een ontspannen
zichzelf-zijn is nooit te spreken, zelfs niet in die spaarzame gevallen dat de
seksualiteit behoorlijk vrij is. Maar in feite spant de westerse cultuur de
kroon als het er om gaat de identiteit van de vrouw zowel als die van de man te
vernietigen. Weliswaar wordt het individu als een onaantastbare grootheid
gesteld, maar wat onder die grootheid verstaan moet worden is in alle opzichten
irreëel. Dat moge onder andere blijken uit het al eerder door mij genoemde feit
dat men, ondanks alle psychologie, filosofie en geesteswetenschappen, geen raad
weet met het feit dat vrouw en man wezenlijk van elkaar verschillen, ondanks
het feit dat zij in hun cyclische processen precies dezelfde verhoudingen van
de werkelijkheid doorlopen.
Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
De gedachte dat het de cultuur is die de
door mij genoemde cyclische processen blokkeert is in feite een heel ongewone.
Gangbaar wordt er gedacht dat juist de cultuur, oftewel de beschaving, de
mensen dichter bij zichzelf brengt. Immers, zij veredelt de mensen! Deze
gedachte stamt, ruwweg gesproken, uit de Griekse tijd, eigenlijk de tijd van de
zogenaamde Klassieke cultuur. Men begon toen ervan overtuigd te raken dat de
mens zichzelf als natuur achter zich zou moeten laten. De mens zou moeten
uitstijgen boven zijn natuurlijkheid. Wij begrijpen inmiddels dat de mensen op
die idee kwamen op grond van een vaag vermoeden dat voor de mens het begrip
niet-materie als apotheose van de wording geldt. Dat dit juist een volledig tot
haar recht komen van het natuurlijke vooronderstelt begrijpen zelfs vandaag de
dag de meeste mensen nog niet... De gedachte is dus dat de mens cultureel moet
zijn, niet in die zin dat hij aan cultuur doet, maar in de bovengenoemde zin.
Deze mens zou zich niet met het materiële bezig houden in de poging om zo goed
mogelijk het ware mens-zijn te benaderen. Deze mentaliteit vind je in de gehele
westerse wereld, bijvoorbeeld ook bij Freud (1856-1939) die weliswaar de rol en
het belang van de seksualiteit ontdekte, maar die tegelijkertijd vond dat die
seksualiteit zich zou moeten vergeestelijken tot iets verhevens. Het natuurlijke
werd afgewezen. Denk eens aan de Germaanse sagen, zoals daar is die van het Nibelungenlied waarin de held Siegfried de beperkingen van
het aardse leven ontstijgt en onkwetsbaar wordt. Dit naar boven projecteren
begon zoals gezegd in de Klassieke periode van de Griekse cultuur. Maar, die
cultuur kende ook nog het voorgaande, dat eigenlijk uit het oude oosten
voortkwam. Daar evenwel projecteerde men de mens niet naar boven, maar naar
beneden; hij was afkomstig van de geestelijke wereld, van de niet-materiele
werkelijkheid, van de goden. In het Oosten vind je dat terug in de overtuiging
dat de mens zich in zichzelf zou moeten keren om terecht te komen. In feite
moest hij afdalen in de diepten van zichzelf. De latere Griekse helden kwamen
ook van bovenaf. Achilles, door Homeros in de Ilias
bezongen, was de zoon van een godin, Thetis. En de
godin Afrodite daalde voor Troye
zelfs naar de aarde af om aan de strijd deel te nemen! Zelfs de ware mens
Christus werd ook van bovenaf gedacht als zoon van god. In de westerse cultuur
werd dus alles van veredeling, van beschaving verwacht.
Dat culmineerde aan het eind van de 18e
eeuw in de Verlichting.
Toen wist men zeker dat het ontwikkelen van de ratio, de rede, en dus het
niet-materiele principe, tot een beter mens zou leiden en ten gevolge daarvan
ook tot een betere wereld. Hoewel het een feit is dat de ratio een menselijk
fenomeen is dat vanzelfsprekend tot ontwikkeling moet komen, is het evenzeer
een feit dat het wederom over iets niet-materieels gaat, namelijk het zich
afwenden van het zogenaamde natuurlijke, het stoffelijke en het aardse, dat
overigens ook verbonden wordt met vrouwelijke begrippen. Het is juist in zo'n
situatie dat de mensen alle heil van het bovenaardse verwachten. Dat een
eventueel heil bij het aardse zou kunnen liggen is ondenkbaar en in samenhang
daarmee wordt de cultuur zonder meer als het reddende principe beschouwd. Dan
is de uitspraak dat de culturen juist uitermate blokkerend zijn een ongewone
uitspraak die op een regelrecht ketterse gedachte stoelt. Intussen is het toch
een feit dat het mooiste en het beste wat de mensen opleveren onmiskenbaar tot
de cultuur behoort. En het is ook een feit dat de mens op de cultuur aangewezen
is, want juist daarin brengt hij, doorgaans onbewust, tot uitdrukking dat hij
het laatste verschijnsel is, dat met hem de wording afsluit en dat daarmee het
niet- gewordene op enigerlei wijze tot manifestatie
komt.
Op zichzelf zou je de cultuur dus moeten
beoordelen als het menselijke bij uitstek en dat zou dan weer betekenen dat de
westerse overtuiging juist is. Toch is dat niet zo: de fatale fout in
het westerse denken is gelegen in het feit dat de cultuur niet begrepen wordt
als iets dat onvermijdelijk meekomt aan de bestaande mens, maar als iets dat
moet, iets dat bestreefd moet worden en dat als de
absolute maat moet gelden. Als het culturele, wat daaronder ook verstaan kan
worden, tot een maatgevende noodzaak verheven wordt is het onderworpen aan de
wetten van de werkelijkheid als voorstelling. Het culturele is dan vastgelegd,
berekenbaar, voorspelbaar en, op grond daarvan, dwingend van aard. De
voorstelling laat dan de werkelijkheid zien, tastbaar, meetbaar en
onmiskenbaar. Omdat er geen beweeglijkheid in zit is de verandering geen
geldige grootheid, ondanks het feit dat alles steeds anders wordt, ontstaat en
vergaat en zich qua omstandigheden wijzigt. Dit steeds anders worden wordt dan
niet als iets essentieels gezien van waaruit noodzakelijkerwijs beoordeeld en
gedacht moet worden, maar als een reeks van helaas onvermijdelijke tussenfasen
die tussen de belangrijke fasen van stilstand in liggen. Het gaat daarbij dus
om die fasen van stilstand, precies zoals het in de mechanica van Newton ook om
de momenten van stilstand gaat: een beweging wordt opgevat als een snelle
opeenvolging van momenten van stilstand! In feite moet de voorstelling, hoewel
op zichzelf een aaneenschakeling van vastgelegde grootheden, beweeglijk
blijven. Dat wil zeggen dat hij in het teken van de verandering blijft staan.
Wanneer dat het geval is kunnen de cyclische processen zich ongehinderd
voltrekken. Het zelfbewuste kan letterlijk terechtkomen in en zijn betekenis
krijgen aan de werkelijkheid als bewustzijn, en het bewustzijn kan zichzelf als
een zelfbewuste zaak concretiseren. Zoals besproken staat het verschijnsel man
in het teken van het eerste en het verschijnsel vrouw in het teken van het
tweede. Als dat alles inderdaad tenslotte het geval is kun je stellen dat het
met de mensen in orde is. De wereld is dan goed geworden en: dat wil zeggen dat
hij is zoals hij eigenlijk is. Je kunt ook zeggen; zoals hij behoort te zijn.
Doordat de voorstelling, die de mensen zich van de werkelijkheid maken, steeds
verandert treedt dit verschijnsel op dat de opeenvolgende culturen, hoewel op
zichzelf steeds en onvermijdelijk blokkerend, langzaam maar zeker een beetje
verbeteren. Het is onloochenbaar dat wij het op het ogenblik beter hebben dan
de middeleeuwse mensen, ondanks het feit dat de stoffelijke inhoud van deze
betere wereld vrijwel geheel van anderen gestolen is.
En onze ideeën van menselijkheid,
redelijkheid en rechtvaardigheid zijn een heel stuk verhelderd, vergeleken bij
die van vroeger tijden. Toch is onze wereld niet in orde. Er is beslist niet
van een goede wereld te spreken. Sterker nog: op de een of andere manier komt
de slechtheid steeds onverbloemder, wreder en cynischer naar voren. Hoe triest
dat ook is, het kan niet anders omdat met het verbeteren van de voorstelling
ook het karakter ervan, namelijk het maatgevend vastgelegde, meer gerealiseerd
wordt. Het is dus logisch dat, zeg maar, het verkeerde almaar duidelijker
wordt. Zolang en voor zover de momenten van vastgelegd zijn als de maat worden
beschouwd kan de voorstelling, en dus ook de cultuur, wel beter worden, maar
nimmer goed. Een verbeterde wereld is nog lang geen goede en kan ook onmogelijk
ooit goed worden. Om goed te zijn moeten de mensen ertoe komen niet het
vastgelegde, maar juist het veranderlijke, als de maat te nemen. Zij komen
daartoe niet door een besluit te nemen of door zich te laten dwingen, maar
juist door zich, via de analyse van de eigen voorstelling, te realiseren als
individu, dat wil zeggen: de werkelijkheid als individu.
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ;
Waanvoorstellingen-1 ; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
De voorstellingen die door de mensen
collectief vastgelegd worden zijn bepalend voor de cultuur die in die mensen
ontwikkeld wordt. Zo'n cultuur wordt gerechtvaardigd door de beoordeling van de
voorstelling als zou dat een onbetwijfelbare waarheid zijn. Die waarheid is
voor een ieder weer wat anders, maar binnen een bepaalde groep mensen bestaat
er op een gegeven moment overeenstemming over een aantal waarnemingen,
ervaringen en verklaringen. Zo is er dan een collectieve waarheid. Het
eigenaardige van een dergelijke waarheid is dat deze op haar beurt op de mensen
gaat inwerken en hen als het ware naar die waarheid vormt. Dan ontstaat
genoemde blokkerende werking. De cultuur gaat de mensen verhinderen zichzelf te
zijn, de cyclische processen die gegrond zijn op het vrouwelijke en het
mannelijke en die in de verschijnselen vrouw en man optreden kunnen niet goed
meer voortgang vinden en het ganse dagelijkse leven verwordt tot een
aaneenschakeling van voorgeschreven en afgedwongen opvattingen, zeden en
gewoonten. Je kunt opmerken dat nieuwe cultuurontwikkelingen telkens blijk
geven van frisse en reële inzichten in en opvattingen over de werkelijkheid.
Zo'n beginnende nieuwe cultuur(fase) kent nog betrekkelijk weinig blokkerende
werking zodat er een poosje sprake kan zijn van een relatief behoorlijke
uitwerking van de vrouwelijke en mannelijke cyclische processen. Je kunt rustig
stellen dat er dan een redelijk behoorlijke toetsing aan de werkelijkheid als
bewustzijn is. Men is dicht bij de waarheid! Gaandeweg echter wordt alles
vastgelegd, in regels en voorschriften geperst en als de absolute maat gesteld.
Daarmee wordt de blokkade effectief en gaat de zogenaamde cultuur oftewel
beschaving haar remmende werking uitoefenen. Die remming is veel funester dan
gewoonlijk gemeend wordt: hij is oorzaak van alle collectieve wanen en
de daaruit voortkomende agressie, afgunst, haat en nijd. Maar ook is hij
oorzaak van een heleboel wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. De
vastgelegde voorstelling brengt zo zijn eigen vraagstukken mee, maar ook zijn
eigen fantasieën over een te veranderen en noodzakelijk als beter gewaardeerde
werkelijkheid. De mensen zijn aangewezen op de waarheid. De werkelijkheid als
bewustzijn is, hoewel dat in onze cultuur zelden begrepen wordt, de echte
werkelijkheid en uiteraard is die echte werkelijkheid algemeen van karakter.
Een bijzondere werkelijkheid, zoals die wij voortdurend om ons heen ervaren,
kan geen echte werkelijkheid zijn, maar moet noodzakelijk een bepaalde situatie
op een bepaald moment in een bepaalde ruimte zijn en blijven.
Dat een dergelijke werkelijkheid niet echt
genoemd kan worden houdt natuurlijk niet in dat zij dus onecht zou zijn, in de
zin van een leugen, een waan, een luchtspiegeling. Dat het slechts een Gleichnis zou zijn, zoals Goethe beweerde, is maar ten dele
waar; het is wel een bijzondere afspiegeling van de ware werkelijkheid, maar
geen bedrieglijke. Elke bijzondere werkelijkheid, dus elke werkelijkheid van
jou en mij, is geen echte werkelijkheid, maar ook geen leugen. Het is slechts
een bepaalde werkelijkheid en daardoor is het er een die los is gekomen van de
grote verbanden, samenhangen en harmonieën. Tijdens hun onvolwassenheid leven
de mensen wel temidden van leugens, wanen en
zinsbegoochelingen, maar telkens blijkt dat zij dit niet uit kunnen houden.
Zolang en voor zover zij hun waan voor waar houden zijn zij wel enigszins
tevreden, maar zodra de twijfel door gaat breken neemt de onrust bezit van hen
zodat van alles in de war gaat lopen. Daarom kun je in psychologische zin
vaststellen dat zij er behoefte aan hebben hun waarheden vast te houden. Dat
geeft hen rust en vrede. Maar dat vasthouden gelukt niet voor lange tijd en dan
treedt de onrust op. Dat noodzaakt hen een nieuwe waarheid te gaan zoeken...
Elke aan de voorstelling ontleende
waarheid is onhoudbaar, slechts die van de werkelijkheid als bewustzijn is
onveranderlijk, eeuwig en betrouwbaar. De mensen hebben daarvan telkens wel een
vermoeden gehad, vandaar dat zij in hun voorstellingen goden geprojecteerd
hebben, goden die ongeveer datgene vertoonden dat in grote lijnen aan de
werkelijkheid als bewustzijn toegeschreven moet worden. De waanvoorstellingen van
een onvolwassen mensheid zijn niet te bestrijden. Zij verdwijnen op een gegeven
moment wel en geregeld wijzigen zij, maar dat geschiedt noodzakelijk van
buitenaf. Op zichzelf zijn zij echter zelfbevestigend, precies zoals dat ook
het geval is met de zogenaamde zekerheden in de wetenschap. Ook die worden door
ervaringen, ongerijmdheden en toevalligheden van buitenaf aangetast. Als
sommige idealisten dan ook van mening zijn dat de mentaliteit van de mensen
veranderd moet worden teneinde voor de wereld het tij te keren, geven zij blijk
van onnozelheid enerzijds en hoogmoed anderzijds. Onnozel omdat zij niet inzien
dat de mentaliteit van de mensen niet op een keuze berust maar op een stelsel
van wanen (de cultuur) en hoogmoed omdat zij menen dat hun eigen waan de maat
is voor anderen. Omdat de mensen hun waan voor waarheid houden laten zij zich
er niet van afbrengen. Zij zijn immers niet van zins om te aanvaarden datgene
dat voor hen een leugen is! Toch verandert hun mentaliteit en wat dat betreft
is te wijzen op een tweetal processen. Ten eerste is te constateren dat bij een
aantal individuele mensen de van huis-uit meegekregen mentaliteit verandert.
Zij wenden zich af van de hen omringende cultuur. Van deze mensen evenwel is te
zeggen dat in hen de genoemde blokkade in mindere mate effectief is. Uiteraard
gaat dat bij de vrouw anders dan bij de man, maar in beiden deugt de blokkade
niet zodat in hen de cyclische processen leiden tot toetsing met de waarheid.
Waardoor de werkzaamheid van de blokkade onvoldoende is, is niet te zeggen. Het
is een kwestie van persoonlijke aanleg. Ten tweede is daar het algemene
ontwikkelingsproces van de mensheid. Zoals ik al eerder uitgelegd heb vindt dat
via de geboorten plaats. Iedere conceptie levert een kort moment van vrijheid op,
vrijheid van voorstellingen en inprentingen. Daardoor wijken de nieuwe
voorstellingen en inprentingen onvermijdelijk iets af van die van de vorige
generatie. Het is nu langs deze, buiten het zelfbewustzijn en dus de kennis en
het denken gelegen weg dat de wanen van inhoud veranderen. Daarmee veranderen
de culturen en dus ook de aard van de blokkade. Maar deze beide factoren der
verandering gaan voor de mens dus vanzelf en in zekere zin buiten hem om.
Van het bewust veranderen van een
mentaliteit is dus volstrekt geen sprake. Ook de groei naar volwassenheid heeft
niets met het veranderen van mentaliteit te maken. De mentaliteit is gevolg van
de voor waar gehouden werkelijkheid als voorstelling. Op grond van die
schijnbare waarheid is daar dat vasthouden, met als gevolg dat de mens zichzelf
verhindert de ware werkelijkheid te kennen en te beleven. Mocht hij ooit tot
volwassenheid komen, dan geschiedt dat niet doordat hij zich een andere
mentaliteit eigen maakt. Waar moet hij die trouwens vandaan halen? Zijn gehele
zelfbewustzijn is toch bevangen in onvolwassenheid en dus is de door hem
bedachte nieuwe mentaliteit dat ook. Zijn groei naar volwassenheid echter
verloopt langs de weg van de geboorten, doordat de blokkade almaar minder
effectief wordt. Dat is op zijn beurt het gevolg van een almaar doorzichtiger
worden van de voorstelling, vanwege in het laatste stadium van de ontwikkeling
zich doorzettende analyse van... uitgerekend de voorstelling! Door die analyse
geraakt de mens steeds meer in twijfel over zijn waarheid en door die twijfel
is het streven om de voorstelling vast te leggen als de waarheid steeds minder
effectief. Men gaat, met andere woorden, de relativiteit van de waarheid
inzien. Uiteraard leidt dat aanvankelijk ook weer tot excessen zoals op het
ogenblik de intellectuele
lafheid van het filosofische postmodernisme.
Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
lees ook vanaf 200 Loutering-1 Louteringsproces-2
Het kan geen kwaad nog eens even na te
gaan hoe het proces tussen de polen zelfbewustzijn en bewustzijn
verloopt. Ik heb al gezegd dat je dat als een almaar voortdurend proces moet
zien en dat er in dat proces als het ware een cirkelbeweging gemaakt wordt.
Eigenlijk is het beter om van een spiraalbeweging te spreken omdat de
zaak tijdens zijn voortgang nooit meer terugkomt op een eenmaal doorlopen
situatie. Als bijvoorbeeld bij de man het beeld teruggebogen wordt naar het
zelfbewustzijn en zo tot wijsheid wordt, is de oude voorstelling overwonnen.
Het door mij bedoelde proces is dus niet alleen maar cyclisch (rondgaande) maar
tegelijkertijd lineair (voortgaande). Dat nu is zichtbaar te maken aan de spiraal.
Als het nogmaals over de mens als man gaat speelt zich het volgende af: door de
werking van de werkelijkheid als zelfbewustzijn doet hij via een heel scala van
ervaringen en de daarbij behorende analytische verwerking een zekere
hoeveelheid kennis op, kennis die zich samenvoegt tot een voorstelling; deze tot
een voorstelling opgebouwde kennis wordt vervolgens gespiegeld aan de
werkelijkheid als bewustzijn en op die manier getransformeerd tot een
samenhangend, in zichzelf genuanceerd, beeld van de werkelijkheid; de
werkelijkheid als bewustzijn die nu als het ware gestalte heeft gekregen en die
nu, doordat zij tot een beeld geworden is, een inhoud heeft gekregen, beweegt
zich op haar beurt naar het zelfbewustzijn en wordt daar tot wat je zou kunnen
noemen wijsheid of weten. Van de fase van de alsnog in het bewustzijn als beeld
aanwezige oorspronkelijke kennis is te zeggen dat het een zien geworden is. De
volgorde is dan; kennis, zien en tenslotte weten of wijsheid. Deze hele gang
van zaken zou je ook kunnen benoemen als een louteringsproces.
Ik heb er ook al uitvoerig over gesproken dat de weg van zelfbewustzijn naar
bewustzijn, zoals die door de kennis afgelegd wordt, in elke cultuur
geblokkeerd is. Maar ook heb ik laten zien dat de vrouwelijke weg, namelijk die
van bewustzijn naar zelfbewustzijn eveneens door een blokkade gehinderd wordt.
In de bovengenoemde verduidelijking van het proces bij de man komt dit er dus
op neer dat er bij hem nog een blokkade is, namelijk in de bij hem optredende
vrouwelijke beweging van zien naar wijsheid of weten. Over de aard van die
blokkade zal ik het nog hebben.
Uiteraard zijn er bij de vrouw ook twee
blokkades, dat wil zeggen; de blokkade laat zich zowel bij de man als bij de
vrouw op twee manieren gelden. Het proces van bewustzijn naar zelfbewustzijn is
bij de mens als vrouw onderhevig aan de eerste manifestatie van de blokkade en
de (mannelijke) teruggang aan de tweede. Ook hier kom ik nog op terug.
Trouwens, het hele proces bij de vrouw verlangt nog wat nadere toelichting. Het
kenmerkende van de volwassen mens, zoals die in het verre verschiet ligt, is
dit dat hij (en natuurlijk ook zij) geen last meer heeft van blokkades. Dat
komt doordat hij niet langer bezig is zijn voorstelling van de werkelijkheid
vast te houden, wat hij tijdens zijn aanvankelijke onvolwassenheid almaar deed
omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat die voorstelling de waarheid zou
laten zien. Naast de waarheid is er niet nog een andere waarheid, dus alles wat
aan de geldende waarheid in de weg zou kunnen staan en wat er twijfel aan zou
kunnen zaaien wordt met, grote stelligheid afgewezen, en dat al bij voorbaat!
Dit bij voorbaat en zonder pardon verwerpen van een mogelijke andere en nieuwe
waarheid blokkeert de hiervoor besproken cyclische, of beter: spiraalvormige
beweging tussen de polen zelfbewustzijn en bewustzijn. In elke
cultuur, hoe mooi, verstandig, redelijk, wetenschappelijk of religieus ook,
treden die blokkades op, juist doordat culturen per definitie uitwerkingen zijn
van als waarheid geformuleerde, onbetwijfelbare, ideeën omtrent de werkelijkheid.
Overigens, een cultuur zou zich niet
kunnen ontwikkelen als er niet dat dogmatisch vasthouden aan een idee was. Als
er in een alsnog onvolwassen wereld een mens is met een volwassen aanleg
(want dat is een kwestie van aanleg) dan heeft zo'n mens het moeilijk temidden van zijn geblokkeerde tijdgenoten. Niet dat hij of
zij almaar loopt te tobben, maar wel dat er sprake is van een voortdurend gemis
van aansluiting met de geest van de tijd en de medemensen. Die in aanleg
volwassen mens werkt zich door de vanuit de conditionering gegeven blokkades
heen en dat kan onder omstandigheden een hevige strijd zijn, namelijk als en
voor zover hij meent de andere mensen aan zijn zijde te moeten krijgen. Dat is
dan een strijd met datgene dat vanuit de culturele buitenwereld als de
waarheid, en dus als de maat, gesteld wordt. Die strijd met de cultureel
gegeven uitwendige werkelijkheid kennen wij uit de literatuur als het drama,
waaraan de held overigens onafwendbaar ten gronde gaat. Het door de blokkade
heengaan is een persoonlijke zaak. Je moet het zelf doen! Het gaat er hierbij
dan niet om dat de man zich meer vertrouwd maakt met zijn bewustzijn en het
gaat er al helemaal niet om zijn bewustzijn te ontwikkelen of te verruimen,
zoals men in het New-Age-denken wil. Het bewustzijn laat niets met zich doen,
het is onaantastbaar. Maar de blokkade laat zich wel doorbreken, zij het vaak
met grote moeite en veel verdriet... De drijvende motor daarbij is de twijfel.
Als de wereld tenslotte volwassen geworden is hebben de blokkades zich
opgeheven. Ze zijn weggesmolten. Dat komt doordat de mensen dan zichzelf zijn
geworden. Als zodanig vinden de genoemde spiraalsgewijze processen
onbelemmerd doorgang en dan wordt de voorstelling ook niet langer vastgehouden
vanuit de mening dat hij de waarheid zou tonen. De echte waarheid vertoont zich
dan vanzelf. De werkelijkheid als beeld spiegelt zich vanzelf af aan de
voorstelling. Dat gaat inderdaad vanzelf omdat de werkelijkheid als beeld
wezenlijk bij de mens behoort. Op het moment dat de mens dus straks de waarheid
vindt wordt er niet iets aan zijn leven toegevoegd, iets wat er eerst niet was,
maar wordt er daarentegen iets ontdekt, namelijk van zijn bedekking (de
blokkade) ontdaan. Bovendien spreekt het voor zich dat aan het laatste verschijnsel,
dat de mens is, niets meer toe te voegen is. Alles is volledig aanwezig, maar
het kan er tijdens de onvolwassenheid niet of slechts met grote moeite
uit.
De blokkade, zowel bij de man als bij de
vrouw, verhindert als het ware de loutering. Dat wil zeggen dat
verhinderd wordt dan alles wat de mens aan de weet is gekomen getransformeerd
wordt tot wijsheid en als zodanig niet langer in het teken staat van het begrip
overleven, en dus in het teken van het particuliere eigenbelang, maar in het teken
van het begrip leven waarin het eigenbelang niet langer particulier is maar
sociaal. Omdat voor de mens het begrip individu geldt moet er noodzakelijk van
eigenbelang gesproken worden, want ieders leven is steeds mijn leven. Wat
echter in het licht van de volwassenheid essentieel is, is het feit dat dit
eigenbelang tenslotte sociaal is, namelijk in het teken komt te staan van het
met zijn allen zijn. Dat is dus heel wat anders dan het opgaan in het
collectief (de zogenaamde gemeenschap) zoals de onvolwassen mens, de
particuliere individu, nastreeft. Doorzetten van een, onvermijdelijk daarop
gegronde, ideologie levert een mens op die in belangrijke mate verstoken is van
een autonome, zelfstandige menselijkheid. Het is iemand die zijn normen en
waarden aan geïndoctrineerde theorieën ontleent. Vallen dergelijke ideologische
dwangsystemen weg, dan breekt vaak letterlijk het beest los. Dat beest is de
mens in het licht van het begrip particulier individu en dat dan op de meest
primitieve wijze. Zo'n mens staat in principe niemand toe ook te leven; voor
hem is de ander op zijn best een enigszins bruikbaar werktuig...
Loutering-1 Louteringsproces-2
We moeten er goed op letten dat het steeds
het zelfbewustzijn is dat zich als het ware afschermt. De telkens door mij
genoemde blokkade is er dus vanuit dat zelfbewustzijn. Dat is het geval bij de
man en het is het geval bij de vrouw. Dit heeft tot gevolg dat er een
asymmetrische verhouding tussen man en vrouw bestaat. De een is niet het
tegengestelde van de ander, maar beiden zijn, hoewel gegrond in dezelfde
cluster van verhoudingen, volstrekt verschillend. Door die overeenkomende
cluster van verhoudingen geldt voor beiden de werkelijkheid als zelfbewustzijn,
met de daarbij behorende eigen persoonlijke voorstelling van de realiteit en
uiteraard geldt ook voor beiden de werkelijkheid als bewustzijn. Deze laatste
werkelijkheid is natuurlijk voor een ieder dezelfde omdat het de werkelijkheid
als in de materie trillend geheel is dat een beeld geeft van de waarheid,
oftewel de echte werkelijkheid. Er is dus een asymmetrische verhouding. Bij de
man belet het zelfbewustzijn in eerste instantie dat de voorstelling, met de zo
goed mogelijk verantwoorde wetenschappelijke kennis, zich gaat spiegelen aan
het bewustzijn, en in tweede instantie houdt het zelfbewustzijn, fungerend als
blokkade, het zich opdringende bewustzijn, met als inhoud de gelouterde (tot
wijsheid geworden) kennis, tégen. Dat dringt zich op, want waar een mens is is uiteraard ook bewustzijn. Maar het mannelijke
zelfbewustzijn verhindert dat het zich kan laten gelden. Anders gezegd: de
toetsing van de kennis aan de waarheid wordt verhinderd en de transformatie van
waarheid tot wijsheid kan ook geen doorgang vinden. Gevolg is dat de man altijd
met het verhaal komt dat het goede niet kan en dat de waarheid niet kan
bestaan. Hij beweert steevast dat het allemaal wel mooi is en dat het prachtig
zou zijn als de realiteit zo was, maar dat het helaas zo niet kan. Hij heeft
dan de smoes dat het alles zo eenvoudig niet is en dat je de zaak van alle
kanten moet bekijken, iets wat hij in feite zelden doet, juist omdat hij dan de
kans loopt inderdaad op een vleugje waarachtige waarheid te stuiten. Bij de
moderne man ligt het bovenstaande extra scherp omdat hij, vanuit de moderne
cultuur, gericht is op en bevangen is in zichzelf als zelfbewustzijn. Maar dat
zelfbewustzijn is nu juist de blokkerende factor die niet alleen in de moderne
westerse cultuur, maar in alle culturen zijn werk doet. De moderne man
blokkeert zichzelf dus dubbelop.
Deze blokkade is er dan ook de oorzaak van
dat onze moderne westerse cultuur volstrekt mannelijk van aard is en dat het
bovendien een absolute mannencultuur is. Het begrip macho is hier wel degelijk
op zijn plaats. Dat alles versterkt enerzijds in de man de overtuiging dat het
begrip waarheid alleen, en dan onder strenge voorwaarden, van toepassing is op
de vanuit zijn eigen voorstelling onderzochte en geanalyseerde
wetenschappelijke werkelijkheid, om zich anderzijds op bijna agressieve wijze
te keren tegen alles wat zijn waarheid dreigt aan te tasten, in feite dus intuïties, invallen, vermoedens en dergelijke. Dat er zelfs
maar enige betrouwbaarheid zou schuilen in zulke gewaarwordingen wordt door de
moderne man bij voorbaat en met grote stelligheid bestreden. Dat wat met het
bewustzijn samenhangt kan niet waar zijn, kan geen toepassing vinden, kan geen
leidraad zijn voor beleid, kan nimmer... enzovoort! Bij de vrouw liggen de
zaken volstrekt anders. Ik heb er al vaak op gewezen dat dit tegenwoordig niet
waar mag zijn en dat er een streven is vrouw en man als identieke wezens te
beschouwen, maar ondanks alle drukte die hierover gemaakt wordt blijft toch het
feit overeind dat beiden, vrouw en man helemaal niet gelijksoortig zijn, en ook
dat zij zelfs niet elkaars gespiegelde zijn. Bij de vrouw gaat alles uit van
het bewustzijn.
Dat is op zichzelf om te beginnen een leeg
bewustzijn, hetgeen wil zeggen dat er nog geen concrete inhoud is. Intussen
dringt dit bewustzijn zich wel op, en wel in de richting van het
zelfbewustzijn. Dat is de instantie die aan het aanvankelijk inhoudsloze
bewustzijn inhoud zal moeten geven: het omzetten tot een zaak van kennis,
oftewel het eerder door mij genoemde onzegbare zegbaar
maken. Maar, datzelfde zelfbewustzijn houdt het proces tegen. Dat is dus niet
alleen de man die het tegen houdt, maar vooral ook de vrouw zelf die, als kind
van haar tijd, ook zichzelf als zelfbewustzijn gebruikt als blokkade tegen het
eigen bewustzijn.
De ervaring die de vrouw doorgaans hiervan
opdoet is deze dat zij het alles overheersende gevoel heeft dat haar wezen niet
gelden mag... Enerzijds mag de vrouw haar bewustzijn niet laten gelden en
anderzijds- in de (mannelijke) teruggaande beweging van zelfbewustzijn naar
bewustzijn - is het haar verboden haar voorstelling te spiegelen aan de
vrouwelijke werkelijkheid van het bewustzijn, die er een is van innerlijke
samenhang, harmonie, schoonheid en ontvankelijkheid (omdat alles in haar
aanwezig is en als zodanig tot zijn recht komt). Aan de vrouw is letterlijk
alles verboden. Haar eigen wezen mag er alleen maar zijn voor zover het door de
man toegestaan wordt, maar ook voor zover het door de man in haarzelf
goedgevonden wordt. Het mag dan ook geen wonder heten dat in de westerse
beschaving de vrouw geheel en al onderdrukt is en dat is ook het geval als en
voor zover zij tegenwoordig deel mag nemen aan het (bezit van de man zijnde)
maatschappelijke leven. Al ziet het leven van de moderne vrouw er nog zo
geëmancipeerd uit, nog steeds geldt zij als de aan de man meekomende. Vroeger,
bijvoorbeeld in de Europese Middeleeuwen, manifesteerde het verboden vrouw-zijn
zich tamelijk onverbloemd. Er was onmiskenbaar sprake van een schaamteloze
vrouwenhaat. Die haat uitte zich voornamelijk met betrekking tot vrouwen die
heksen genoemd werden. Het typerende van deze vrouwen is nu juist dat zij een
uitgesproken vrouw-zijn aan de dag legden: op hun, uiteraard vaak onbegrepen
manier stelden zij zichzelf als het organisch natuurlijke. In hun relatie tot
de zogenaamde duivel kwam tot uiting dat zij het natuurlijk mannelijke, dat
ongrijpbaar, vluchtig en naamloos is, tot inhoud hadden. Het spreekt vanzelf
dat dit alles uiterst vijandig is aan het op zichzelf gerichte eenzijdig
zelfbewuste mannelijke van de westerse man. Niet alleen de heksen waren het
kind van de rekening. Ten aanzien van de hoeren lagen de zaken nog
agressiever. Door de gehele westerse geschiedenis heen loopt het verbeten
streven de hoeren te verjagen en de hoererij te verbieden.
Tegelijkertijd werd het bedrijf van de prostitutie almaar in stand gehouden,
enerzijds omdat de hoeren zich niet uit lieten roeien, maar vooral ook
omdat nu juist die mannen hun bestaan van node hadden. Verteld wordt doorgaans
dat dit was om aan hun behoeften te voldoen en om hun seksuele verveling
enigszins in goede banen te leiden - en dat verhaal klopt praktisch wel - maar
waarom het werkelijk gaat is natuurlijk dat het wezenlijk ontvankelijke
vrouwelijke niet ontkend kan worden. Het kan weliswaar niet gelden en voor de
westerse vrouw zelf mocht het niet gelden, maar het was er toch…!
Aan de, over het algemeen diep treurige,
geschiedenis van de heksen en de hoeren kun je zien hoezeer de vrouw er
niet mag zijn en volgens de man er niet kan zijn. Die geschiedenis ving al aan
het begin van Europa aan. De roomse geestdrijver Paulus schold al op de
hoererij, maar daarmee bedoelde hij geen echte hoeren, zoals ons
doorgaans voorgehouden wordt, maar de vrouw als hoer, namelijk de vrouw als het
ontvankelijke, schone en vredige beginsel! Die vrouw was uit de, vrouwelijk
ingestelde, oudheid overgewaaid. Zij moest tegen elke prijs bestreden worden
omdat zij een gevaar is voor het zich in zichzelf afsluitende dictatoriale
zelfbewustzijn.
No. 206
Een opmerking over het begrip de
menselijke natuur is thans op zijn plaats omdat het bij de bespreking van de
wisselwerking tussen zelfbewustzijn en bewustzijn bij de vrouw en bij de man
juist over die natuur gaat. Gewoonlijk wordt er onder natuur verstaan het
gehele complex van levende wezens voor zover het begrip levend-zijn ervoor
geldt. De natuur van de mens is dan zijn evolutionaire biologische grondslag,
en met betrekking tot die grondslag wordt tot op de dag van vandaag door
geestelijken en denkers beweerd dat die overwonnen moet worden. De mens zou
zich tot een cultuurwezen moeten ontwikkelen en het zogenaamde dierlijke achter
zich moeten laten. Hij zou zich moeten omhoogwerken van natuur tot cultuur.
Maar in deze gedachtegang wordt voorbij gegaan aan het feit dat datgene wat het
dierlijke, de natuur genoemd wordt, nu juist inhoudt dat er voor de mens zoiets
als zelfbewustzijn geldt en dat hij onder andere daardoor weet kan hebben van
zichzelf als bewustzijn. Je kunt ook zeggen dat de mens natuur en cultuur ineen
is en dat er van hem helemaal geen omhoogwerken verwacht mag worden. Hij zal
zichzelf langzaam maar zeker vinden en waarmaken en dat is alles! Als ik het
heb over de natuur van de mens doel ik op zijn wezenlijke aard, doel ik op dat
verschijnsel dat als laatste mogelijkheid voor de dag komt en dan houdt dat
alles in dat, op welke manier dan ook, voor dat verschijnsel geldt. Voor zover
het vervolgens gaat over de genoemde spiraalvormige beweging tussen
zelfbewustzijn en bewustzijn gaat het over niet-materie (zelfbewustzijn) en
materie (bewustzijn) en dat is samen te vatten onder het begrip materie als
niet-materie. Die beweging laat zich in het verschijnsel vrouw gelden en hij
laat zich in het verschijnsel man gelden, en dat is een zaak die op zichzelf
niets met willen of kunnen of moeten te maken heeft. Hij vindt plaats buiten
alle menselijke ingrijpen om, maar de blokkade (die er is vanuit het
zelfbewustzijn en dan speciaal het denken) is wel van willen, kunnen en moeten
afhankelijk. Het is immers het door de mensen voor waar houden van de
voorstelling die die afhankelijkheid oproept. Daarmee wordt die spiraalvormige
beweging een illegale, een die volgens de man niet kan en die volgens de vrouw
niet mag. De vrouwen mogen zo ongeveer niets, althans waar het gaat over
wezenlijk vrouwelijke eigenschappen, zoals saamhorigheid, huiselijkheid (in de
zin van voor alles een tehuis zijn), ontvankelijkheid, moederlijkheid,
zorgzaamheid en de daarbij behorende begrippen, liefde en schoonheid.
Die eigenschappen mogen alleen maar dan
als zij gericht zijn op de man en het mannelijke en er dus voor iets - iemand -
anders zijn. Op zichzelf, als wezenlijke vrouwelijkheid, wordt het laten gelden
ervan niet toegestaan, tenzij oogluikend in de prostitutie, maar ook dan is de
zaak dienstig aan de man! De mannen daarentegen mogen alles was des mans is. Zij
mogen vrouwen verleiden, liegen en bedriegen (dat is politiek en dat is
zakendoen en dergelijke), elkaar naar hartelust
doodslaan, enzovoort. Zij behoeven zich van het bewustzijn niets aan te trekken
omdat je daarmee toch niets aan kunt vangen; hun geweten is alleen maar lastig
en moet tot zwijgen gebracht worden. Inderdaad, ten opzichte van elkaar zijn er
bepaalde beperkingen, maar er is in feite niets verboden. Wel echter is er het
soms frustrerende besef dat er van de goede dingen niets kan, dat een goede
wereld onmogelijk is en slechts een schone droom kan en moet blijven. De
vrouwelijke beweging binnen de spiraalvormige wisselwerking tussen
bewustzijn en zelfbewustzijn kan niet volvoerd worden. Hij zou de wereld op
zijn kop zetten, volgens typisch mannelijk denken!
Hoe dichter de mens bij zichzelf komt
gedurende zijn ontwikkeling, hoe meer genoemde blokkade gaat slinken. Dat
geschiedt doordat datgene dat voor waar gehouden wordt, namelijk de
wetenschappelijk verantwoorde werkelijkheid als voorstelling, steeds meer
diffuus wordt. Men weet steeds minder waarover het nu werkelijk gaat! Een
veelzeggend voorbeeld daarvan is het post- modernistische denken dat alles
kwalitatief over één kam scheert en volstrekt niet in staat is ergens een
waarachtig oordeel over te geven. Overigens, met het slinken van de blokkade
komt er niet een particulier individu te voorschijn, maar een universeel
individu die in zichzelf alles en iedereen insluit en die dus op zijn eigen
specifieke wijze de werkelijkheid als geheel (bewustzijn) is. Die particuliere
individu, die alleen maar alles wil hebben om het te overheersen, die individu
heft tegelijkertijd met het bovenstaande zichzelf op. Of beter: zet zichzelf om
tot universeel individu. Zolang en voor zover dat nog niet in orde gekomen is
staart de particuliere individu zich blind op de door hem voor waar gehouden
wetenschappelijk verantwoorde voorstelling. Die verblindt hem zodat hij, om met
Hegel te spreken, van zichzelf en de werkelijkheid vervreemd raakt. Tot op de
dag van vandaag projecteert de mens zich in zijn denken naar boven. Dat wil
zeggen dat hij vindt dat hij zijn natuurlijkheid af moet leggen en een
geestelijk wezen zou moeten worden. Als je inziet hoe het met de mens werkelijk
zit herken je in het bovenstaande onmiddellijk weer een als eis stellen van een
evidentie. Uiteraard is dat een denkfout, maar helaas wel een bijzonder
hardnekkige. De mens namelijk, als laatste verschijnsel, is reeds van nature
een ontkenning van het natuurlijke. Hij behoeft dat niet te worden! Maar, die
ontkenning is van een zodanige aard dat hij het natuurlijke wel op een
volledige en volkomen wijze inhoudt. Een ander opmerkelijk feit is dit dat het
naar boven projecteren ertoe leidt dat de mens er naar op zoek is zichzelf en
de gehele werkelijkheid te kunnen overheersen. Daarin speelt de misvatting een
rol dat het geestelijke boven alles uitgaat en daardoor alles aan zich
onderwerpt. Het overheersingsdenken behoort tot de
cultuur van het zich ontwikkelen van het zelfbewustzijn. Het is dan ook een
denken dat nog steeds hand over hand aan invloed en toepassing toeneemt. Je
kunt bijvoorbeeld opmerken dat de technologie, die er eigenlijk is om de mensen
een geriefelijk leven te bereiden, steeds meer in het teken van heersen en
overheersen komt te staan. Het geriefelijke leven krijgt daardoor het karakter
van een kasplant, geheel en al afhankelijk van de computer en het management.
Men wil ruimtestations bouwen, planten en dieren genetisch veranderen opdat ze
zich naar de wensen van de mens zullen voegen, en natuurlijk wil men ook de
mens tot een willig werktuig in handen van de machthebbers maken.
Die machthebbers zelf zijn daarvan
uiteraard vrijgesteld, zodat zij naar hartelust
teveel van alles kunnen binnenhalen, met als gevolg dat verder iedereen voortdurend
te weinig heeft. De cultuur van het zelfbewustzijn levert een heleboel kennis
op en een bijna almachtige technologie, maar tegelijkertijd leidt zij ertoe dat
iedereen te weinig heeft omdat iedereen teveel heeft. De droom van een Brave
New World is nog in volle sterkte levend. Het verhaal van Machiavelli
(1469-1527) over Il Principe (de vorst) wordt door de
moderne technologie steeds meer realiteit. Het bedrieglijke daarbij is dat het
er op lijkt alsof de hedendaagse democratie het overheersen door machthebbers
terugdringt of zelfs onmogelijk maakt, maar in feite is de macht van de
bovenlaag gigantisch toegenomen, niet in het minst door de gewillige en
arrogante medewerking van het voetvolk van de media. Dat wordt in niet geringe
mate bevorderd door het feit dat genoemd overheersingsdenken
zich in bijna alle, tot de moderne cultuur behorende, mensen laat gelden.
No. 207
Het zogenaamde overheersingsdenken
behoort bij de culturele ontwikkeling van de werkelijkheid als zelfbewustzijn.
Als dit zelfbewustzijn zichzelf als object en dus als de maat stelt laat zich
eenzijdig gelden dat het begrip niet-materie er deel van uitmaakt. In de
opeenvolging van begrippen - die er is omdat in wezen alles beweeglijk is -
komt het begrip niet-materie als laatste. Dat betekent voor het onvolwassen
denken dat er van het hoogste gesproken moet worden, dat boven alles uitgaat en
dus ook alles overheerst. De factor van het overheersen is er logisch niet uit
te denken, maar het is wel zo dat ook hij in een volwassen situatie zijn rol
zal moeten spelen binnen het eerder genoemde spiraalvormige proces. Hij
zal zogezegd gerelativeerd moeten worden, dat wil zeggen: bekeken moeten worden
in het licht van het (vrouwelijke) bewustzijn. Het bewustzijn dwingt het besef
van overheersing zich als het begrip zorg te gaan laten gelden. Dat betekent
dat het in onze macht hebben, wat het overheersen in feite is, niet langer
leidt tot het naar onze wil en voorstelling veranderen van de werkelijkheid
omdat wij vinden dat zij verbeterd moet worden, maar tot een voortdurende zorg
om haar zo goed mogelijk tot haar recht te laten komen. Een voorbeeld daarvan
zou de ecologische wetenschap kunnen zijn. Op het ogenblik is deze nog
noodgedwongen bezig met de poging de natuur te redden, maar er zijn al tekenen
die erop wijzen dat de ecologie gaandeweg over zal gaan naar het op
wetenschappelijke wijze verzorgen van de natuur. Deze verzorging is, zoals
duidelijk zal zijn, niet mogelijk zonder de spiegeling aan de werkelijkheid als
bewustzijn, een spiegeling die de mens tot de overtuiging brengt dat hij qua
werkelijkheid te doen heeft met één groot, in zichzelf samenhangend, geheel.
Naar aanleiding van mijn bespreking van de in de vrouw en in de man plaats
vindende spiraalvormige processen moet opgemerkt worden dat je
onderscheid kunt maken tussen een tweetal wijzen van denken. De eerste is de
statische te noemen en die is de in de moderne cultuur gebruikelijke. Dat is
zozeer het geval dat het maar uiterst zelden voorkomt dat je de andere wijze
van denken, namelijk de dynamische of procesmatige tegenkomt. Het statische
denken is een verzamelaars denken waarin het een naast en tegenover het ander
gesteld wordt. Beide grootheden hebben eigenlijk niets met elkaar te maken,
maar worden op een zodanige wijze opgevoerd dat zij op elkaar invloed
uitoefenen. In feite wordt er dan een betrekking of relatie tussen beide
verondersteld. Daarna wordt nagegaan tot welke resultaten zo'n relatie kan
leiden en daarbij gaat het er om tot een evenwicht te komen. Dan is de zaak tot
rust gebracht totdat er onvermijdelijk een verstoring optreedt en het hele
gedoe opnieuw begint, wederom met als doel tot een evenwicht te komen.
Een voorbeeld is het al sinds de Griekse
filosofie voortslepende geschil tussen diegenen die bij het denken over de
maatschappij het individu als maat stellen en anderen die dat met de
gemeenschap doen. Steeds zoekt men de oplossing van dit schier onoplosbare
probleem in een of ander evenwicht; het individu zal wat moeten inleveren ter
wille van de gemeenschap en de gemeenschap zal tolerant moeten zijn ten aanzien
van het individu. Resultaat is dat geen van tweeën behoorlijk tot zijn recht
kan komen, zij blijven allebei (ver) beneden hun mogelijkheden. Het almaar
zoeken van een evenwicht is niets anders dan het zoeken van iets dat vaststaat.
De werkelijkheid wordt beschouwd als een vaststaande zaak, die weliswaar
telkens verstoord wordt, maar die uiteindelijk toch gekenmerkt wordt door het,
vaststaande, het statische. Zo bekeek ook Newton de mechanica. Voor hem was een
beweging een snelle opeenvolging van momenten van stilstand.
Hoewel toegegeven moet worden dat hij met
die opvatting in staat was bijvoorbeeld een kogelbaan te berekenen, en dat dat
denken dus onmiskenbaar tot bruikbare resultaten leidt, is het toch een feit
dat het op een verkeerde vooronderstelling berust. De werkelijkheid is niet
statisch, maar dynamisch. Het statische denken behoort bij en is gevolg van de
blokkade die door de moderne onvolwassen mens tussen zichzelf als
zelfbewustzijn en zichzelf als bewustzijn is aangebracht, op zijn beurt tengevolge van het als absolute waarheid stellen van de
werkelijkheid als voorstelling. Beweegt het denken zich echter tussen
bewustzijn en zelfbewustzijn en is die blokkade dus opgeheven, dan blijkt het
probleem van de onverzoenlijke tegenstelling tussen individu en gemeenschap een
schijnprobleem te zijn. Noodzakelijkerwijs uitgaande van de mens als individu,
die na geruime tijd van culturele ontwikkeling zichzelf vindt, kom je
onvermijdelijk uit bij de mens als gemeenschap. Dat wil zeggen dat je dan een
mens aantreft voor wie het zichzelf-zijn (de individu) onmiddellijk
gemeenschap-zijn is. Zoals ik al vaker heb laten zien is in die volwassen mens
te voorschijn gekomen dat de grondslag van zijn leven het bewustzijn is, het
bewustzijn dat, samen met het zelfbewustzijn, het gelden van De Grote Vierslag
veroorzaakt (zie de gelijknamige verhandeling). Er zijn dus geen twee van
elkaar gescheiden begrippen die eventueel op elkaar inwerken en als zodanig
mogelijk tot een evenwicht komen, zonder ooit qua betekenis op een hoger plan
te komen, maar er is één proces dat zich, wat dit voorbeeld betreft, beweegt
van het individu (de enkeling) naar de gemeenschap. Het begrip gemeenschap
houdt de ontwikkelde individu in en het begrip individu betekent onmiddellijk
gemeenschap. Deze procesmatige gedachtegang echter komt bij de moderne mens
maar uiterst zelden voor en als hij voor de dag komt wordt hij niet begrepen en
afgewezen... Onlangs voerden filosofen een discussie over de tegenstelling
tussen relativisme en absolutisme. Deze discussie is actueel door toedoen van
het post- moderne denken, dat de filosofie beheerst, maar niet alleen de
filosofie; het gehele denken is er door besmet. Men stelt dan het relativisme
en het absolutisme als twee van elkaar gescheiden grootheden en gaat vervolgens
na welke relaties er mogelijk zijn. Zo kun je spreken van een absoluut
relativisme waarin als waarheid geldt dat letterlijk alles relatief is.
Uiteraard loopt dat uit in de gesteldheid van ieder het zijne, een gesteldheid
waarin men het beoordelen van een zaak expres achterwege laat. Typisch post-
modernistisch dus. Men vindt dat het toppunt van wijsheid! Maar, je kunt ook
spreken van relatief absolutisme waarin het gaat om een bepaalde groep van
mensen die claimen het absolute in de zak te hebben. Dat is het geval bij elke
godsdienst, en vooral de orthodoxe varianten daarvan.
Het relatieve is dan gelegen in het feit
dat er ook nog mensen zijn die dat absolute in het geheel niet herkennen en
erkennen. Wat is nu het geval? Er komt wel een aantal varianten van evenwichten
te voorschijn, maar nooit komt er een oplossing, laat staan een oordeel. Het
gedoe leidt niet tot de waarheid. Bedoelde filosofen kwamen dan ook geen stap
verder, behalve dat zij een aardige, maar volkomen zinloze, analyse van het
geval gaven. Zouden zij niet statisch maar dynamisch gedacht hebben, dan zouden
zij hebben begrepen dat elke denkweg begint met
zoveel mogelijk informatie (data) die onbevooroordeeld verzameld en ingedeeld
wordt. Dat is het relativistische begin van de zaak. Gaandeweg ontstaat er dan
een beeld van het gehele thema en dat leidt ertoe dat je in absolutistische zin
gaat zoeken naar de waarheid. Je wilt weten hoe het zit! Dit laatste is zoveel
mogelijk ontdaan van relativistische tendensen. Je kunt tot een foute conclusie
(waarheid) komen, maar een waarheid is het...
Het
jachtige
leven (nummers 208t/m 210) ; Beleving-zie pag. 208 t/m 210 ;
Genoemde spiraalvormige
processen, die essentieel zijn voor het leven van de mensen, spelen zich
niet uitsluitend af in het denken van de mens. Je zou kunnen zeggen dat zij
gelden voor de gehele belevingswereld van de mens. Of hij
nu wel of niet over een bepaalde zaak of over een bepaald thema nadenkt, ja
zelfs of dat denken nu robotachtig is (actief bij het dagelijkse gedoe
inclusief het uitoefenen van een vak en dergelijke), wetenschappelijk (actief
bij het onderzoeken van de werkelijkheid als voorstelling) of filosofisch
(actief bij het nagaan van wat zich aan de voorstelling afspiegelt), steeds
volgt het denken de weg van bedoelde processen. Het is niet mogelijk die gang
van zaken uit te schakelen of te reguleren. Maar wel is het mogelijk de weg van
zelfbewustzijn naar bewustzijn (en omgekeerd) af te sluiten, er een
blokkade in aan te leggen. Zo'n blokkade tast het proces op
zichzelf niet aan, maar het verhindert het gelden ervan. Zowel het alledaagse denken
als het wetenschappelijke denken als het filosofische denken verloopt dus
volgens het besproken proces en alle drie worden zij vanuit
de normen en waarden van een bepaalde cultuur geblokkeerd.
Gemakkelijk is dat te begrijpen als het over het alledaagse denken en het
wetenschappelijke denken gaat, maar onwaarschijnlijker is het wat betreft de
filosofie. Als je evenwel de huidige academische filosofie als filosofie
beschouwt, dan is er wel degelijk en in ernstige mate van een blokkade
te spreken. Een dergelijke blokkade is waar te nemen bij alle vormen van
filosofie, of die nu oosters of westers is, uit de oudheid of uit de moderne
tijd. Steeds is er de overgrote meerderheid van geblokkeerde filosofie. Die
speelt zich als regel af in de intellectuele bovenlagen van de maatschappijen.
Het zijn de zogenaamde filosofische scholen. Verscholen onder die
bovenlagen echter wroeten de creatieve filosofieën. Wil je alleen die
als een filosofie waarderen, dan is te zeggen dat bij dat filosofische denken
de bedoelde spiraalvormige processen per definitie niet geblokkeerd
kunnen zijn. De menselijke belevingswereld is niet
alleen een kwestie van denken. Ook het zien van de werkelijkheid, als een
onmiddellijk ervaren ervan, behoort ertoe en is zelfs een uiterst belangrijke
factor. Op zichzelf betrekt het zien zich natuurlijk op de werkelijkheid als
voorstelling, maar omdat het steeds begint bij de alsnog niet onderzochte,
ongerepte, voorstelling speelt ook de werkelijkheid als beeld mee. Deze straalt
door, spiegelt zich af. Pas bij het zich inzetten van nader onderzoek wordt het
zien vervangen door het denken en dan kan de blokkade zich weer doen
gelden. Zo kun je constateren dat de godsdiensten begonnen zijn met een zien
van de werkelijkheid naar haar waarheid - uiteraard verwoord in de termen van
de dan heersende cultuur.
Je ziet bijvoorbeeld bij het christendom
dat er aanvankelijk het inzicht was dat datgene dat voorheen altijd als een
buiten en boven de mensen gesitueerde goddelijke werkelijkheid was beschouwd,
nu binnen de mens bleek te liggen als een voor hem geldende geestelijke
werkelijkheid. Dat inzicht werd uitgedrukt in de beeldspraak dat Gods Zoon (het
goddelijke op andere wijze) naar de aarde afgedaald was om onder de mensen te
verkeren. Op zichzelf is dat een juist inzicht en eigenlijk ook een juiste
verwoording. Dit inzicht echter werd steeds meer elke mogelijkheid tot verdere
ontwikkeling ontnomen door het opwerpen van een blokkade vanuit het
zelfbewustzijn en dus ook vanuit het denken. Zo ontstond er een dogmatisch
vastgelegde voorstelling en dat is natuurlijk die van de christelijke
godsdienst. Omdat de belevingswereld van
de mens zich aan hem voordoet als een ervaring wordt deze werkelijkheid
automatisch en onvermijdelijk object van het denken.
Het is moeilijk om na te gaan waar het
onbevangen zien overgaat in een voorstelling die denkend benaderd kan gaan
worden. Maar, dat dit gebeurt is een vaststaand feit. En dan wordt de vraag
urgent of er vanuit het zelfbewustzijn een blokkade opgeworpen wordt of
niet. Dat wil zeggen: sprekend over een cultuurmens is die blokkade er
altijd, maar sprekend over de een of andere concrete mens kan de blokkade
er zijn, maar ook niet. Dat is een kwestie van persoonlijke aanleg.
Ik heb het gehad over het dynamische karakter
van het denken, maar het gaat dus eigenlijk over het dynamische karakter van de menselijke belevingswereld. Op zichzelf heeft dit niets
te maken met de wereld waarin iemand leeft en de wijze waarop hij dat leven
leidt. De hedendaagse wereld is er een van een uiterst ver doorgevoerde
dynamiek; het jachtige leven van de bovenlaag is er een afspiegeling van. Hoe
waardevoller men is in deze wereld, hoe jachtiger en hectischer het leven is
dat men leidt. Dynamiek en waarde behoren in de moderne
wereld bij elkaar. Maar het is de dynamiek van de onrust en dat onrustige wordt
veroorzaakt door het steeds meer versnipperd raken van de werkelijkheid. Niet
alleen dat de samenhang er vrijwel geheel uit verdwenen is, maar ook dat het
netwerk van relaties, de onderlinge betrekkingen tussen de verschijnselen,
vernietigd wordt. Daardoor ontstaat een almaar meer zoeken naar nieuwe
constructies, in de hoop dat die zullen functioneren en houdbaar zullen
blijken. Maar helaas: door de versnippering die eraan ten grondslag ligt stort
elke onderneming, op welk gebied dan ook, steeds sneller in... Je kunt dus
spreken van een dynamische wereld, maar dat is niet de dynamiek van de
processen die zich tussen het zelfbewustzijn en het bewustzijn afspelen. De
filosoof Immanuel Kant
(1724-1804) stak volgens de verhalen elke middag om 12 uur een plein in
Koningsbergen over om zich naar zijn stamcafé te begeven en daar de maaltijd te
nuttigen. Een uitermate regelmatig en rustig leven dus. Men zegt dat er
nauwelijks iets bijzonders in het leven van Kant gebeurd is, behalve dat hij met vrienden een
glas wijn placht te drinken! Je zou dus denken dat er weinig dynamiek in Kant zat, maar het kennis
nemen van zijn filosofie leert wel beter: het denken van Kant was uitermate
beweeglijk en van een blokkade was nauwelijks te spreken. De regelmaat
van zijn leven was voor Kant
de praktische basis om vrij in zijn denken te zijn. Begrippen als regelmaat,
degelijkheid, betrouwbaarheid en dergelijke lijken de moderne mens saai en
ouderwets toe, maar voor iemand met een dynamische belevingswereld
zijn juist dergelijke begrippen van levensbelang. Overigens, je kunt die
begrippen niet opvatten als te stellen eisen, in de zin van een dynamisch mens
moet degelijk zijn. Bedoelde begrippen blijken bij beschouwing achteraf te
gelden. Zo kun je ook stellen dat een begrip als regelmaat ook in de muziek een
belangrijke artistieke rol speelt. Maar ook hier kun je niet van tevoren
regelmaat gaan eisen.
Bovendien blijkt ook hier dat het niet
gaat om verhoudingen tussen verschijnselen, die dynamisch zouden moeten zijn,
maar om verhoudingen tussen zelfbewustzijn en bewustzijn, tussen voorstelling
en beeld, tussen schijn en wezen (waarheid). Een filosofisch denken waarin deze
verhoudingen voortdurend bepalend zijn, zodat er geen scheiding is tussen
tegenstellingen, maar juist op de een of andere manier een in elkaar overgaan
van tegenstellingen, een dergelijk filosofisch denken is creatief. In dat
denken beweegt de gedachtegang, in ons voorbeeld van relativisme versus absolutisme,
zich van de ene grootheid naar de andere en andersom. Zo leidt het begrip
absolutisme bij eigen vrije ontwikkeling, vanzelf naar relativisme. De mens als
individu bijvoorbeeld stelt zich als een absolute zaak voor zichzelf, om juist
dan tot gelding te laten komen dat de ander en het andere er ook zijn. En
omgekeerd leidt relativisme, mits consequent doorgedacht, tot absolutisme.
Bladwijzers: KANT- nrs. 01 , 02 , 03 , 04 , ;
De aanwezigheid van een blokkade, die verhindert dat er een voortdurende
spiegeling is tussen het bewustzijn en het zelfbewustzijn, belet de mens om dynamisch zijn belevingswereld te verwerken. De zaak
blijft bij de man vastzitten in het zelfbewuste zoals dat gestalte heeft
gekregen als een vastgelegde voorstelling met als inhoud alle opgedane en
ordelijk gerubriceerde kennis, en bij de vrouw blijft het vastzitten in het
bewuste, met als gevolg dat er een innerlijke wereld en een innerlijk beleven
in haar aanwezig is dat niet uit de voeten kan. Ook als die vrouw, een moderne
geëmancipeerde vrouw zijnde, zich in de maatschappij is gaan bewegen en zich
daarin is gaan laten gelden, kan je zeggen dat haar innerlijke werkelijkheid
niet uit de voeten kan. Zij heeft zich dan namelijk aan de man en het
mannelijke geconformeerd en, hoewel zij zich daarmee min of meer bevrijd heeft
uit de kluisters van de conventionele huwelijksmoraal, is er toch van te zeggen
dat zij nog verder van huis is geraakt dan voordien het geval was. Het is
eigenlijk altijd nog beter de werkelijkheid en het eigen zijn te beleven op een
in zichzelf besloten, verstilde wijze dan op de manier van de man met zijn,
door de blokkade, vrijwel volledig afgesloten zijn van de waarheid, de
schoonheid en de liefde, die als de meest essentiële begrippen van de
werkelijkheid als bewustzijn gelden. Ik heb gezegd dat de blokkade er
oorzaak van is dat de belevingswereld van de moderne
mensen een uitermate statisch karakter heeft. Het dynamische, dat
kenmerkend is voor een leven waarin de bedoelde blokkade opgeheven is,
ontbreekt geheel en al, met als tragisch gevolg dat de mensen steeds meer
vervreemd raken van zichzelf en daarmee ook van de werkelijkheid. Hun leven
wordt steeds meer een slag in de lucht een vertwijfeld tasten in het duister.
Niet alleen echter dat dit het geval is, maar het opbouwen van een leefbare
wereld, die een veilige en gerieflijke plaats zou moeten bieden aan alle
mensen, wordt ook almaar meer een fictieve aangelegenheid, een zich te buiten
gaan aan allerlei vormen van Spielerei, zoals dat in de kunst en in sterke mate
in de architectuur voortdurend ernstiger vormen (letterlijk!) aanneemt. Je kunt
waarnemen dat kunstenaars met grote ernst, bekwaamheid en toewijding bezig zijn
met volslagen onzinnige projecten: ondernemingen waarin in toenemende mate
onderwerpen aan de orde worden gesteld die betrekking hebben op die zogenaamde
kunst zelve. Toneelspelers spelen dat zij toneelspelers zijn en een stuk moeten
opvoeren en daarbij van allerlei moeilijkheden ondervinden; musici doen alsof
zij moeilijke en schone muziek ten gehore brengen, enzovoort. En juist dat doen
alsof wordt gaandeweg opgevat als de zaak van de kunst zelf. Het doen alsof
wordt tot kunst verheven.
Het een versterkt het ander: de mensen
raken door de blokkade, die in de moderne mens
een dubbele werking heeft, steeds meer in de war omtrent zichzelf en de eigen identiteit en
tegelijkertijd verwordt de zo broodnodige uitwendige wereld, de wereld van de
maatschappelijke voorzieningen, tot Spielerei, tot doorgaans peperdure
quasi-zinvolle flauwekul. Dat is geen vriendelijke analyse van de moderne tijd,
maar het kan niet anders; als in toenemende mate de werkelijkheid als
zelfbewustzijn maatgevend wordt gaat de voorstelling een steeds grotere rol
spelen, en dan leidt de werkelijkheid als voorstelling tot een voorgestelde
werkelijkheid. Dat is de werkelijkheid naar het begrip waan en daarvan
is filosofisch met de beste wil van de wereld geen positieve beoordeling te
geven, behalve eventueel deze dat de zaak zo langzamerhand echt rijp wordt voor
het opkomen en wakker worden van - in de juiste zin van het woord, zie mijn
verhaal over De Grote
Vierslag - een nihilistisch besef in de mensen.
Dat besef opent na verloop van tijd
inderdaad nieuwe perspectieven voor de mens. Qua
belevingswereld is de moderne mens dus een uitermate statisch geval.
Dat echter is wat anders dan het feit dat er binnen het kader van het
zelfbewustzijn heel wat gaande is. Er is welhaast geen tijd geweest die, naar
de ervaring van de mensen, zo snel en jachtig is als de tegenwoordige. En de
nieuwe ontwikkelingen zijn bijna niet meer bij te houden voor een gewoon mens:
binnen zo'n tachtig jaar zijn de meest onverwachte dingen ter beschikking
gekomen en die hebben als vanzelfsprekend hun plaats in het leven ingenomen.
Dat proces gaat steeds sneller, de technologie en de wetenschap worden steeds
efficiënter. Wat dit betreft kun je niet bepaald van een statische wereld
spreken. Het is juist een en al verandering en vernieuwing wat de klok slaat!
Het ene is nog niet ingeburgerd of het andere verschijnt alweer. Nauwkeuriger
waarneming leert echter dat al die nieuwigheden berusten op het principe van
meer van hetzelfde. Zij zijn onmiskenbaar het gevolg van een toenemende
bekwaamheid in het analyseren van de verschijnselen en het construeren van nieuwe
dingen. Welk onderzoek je ook neemt, onveranderlijk blijkt dat er nimmer een
nieuwe zienswijze, een nieuw en fris doordenken van de werkelijkheid aan ten
grondslag ligt. Ook het zichzelf corrigeren van de wetenschap en het almaar
dieper doordringen in de materie berust niet op een zich in de mens louterend
inzicht in en begrip van de werkelijkheid en een zich spiegelen aan de waarheid
(aan de werkelijkheid als bewustzijn), maar op eenmaal verkregen zekerheden en
het min of meer krampachtig vasthouden daaraan. Hoewel er dus gesproken kan
worden van een onvoorstelbaar grote activiteit, zo groot dat de moderne mensen
het al lang niet meer bij kunnen houden, moet toch filosofisch vastgesteld
worden dat er nauwelijks enige voortgang in zit. De hele zaak zit muurvast en
de desondanks aanwezige activiteiten spelen zich uitsluitend af binnen dat
vaste kader. Het is bijvoorbeeld volslagen ondoenlijk de economen ervan te
overtuigen dat hun theorie over de noodzakelijke groei van de economie op een
onwrikbaar dogma berust dat als een soort van geloofsartikel absolute
onaantastbaarheid geniet. Het is volstrekt onmogelijk hen tot enig afstand
nemen van eigen theorieën te bewegen. De economen houden stijf en strak vol dat
hun gedoe op glasharde wetenschap berust, dat ondanks het onweerlegbare feit
dat de voorspellende waarde van die wetenschap nihil is. Daar komt dan nog bij
dat je zonder al teveel moeite na kunt gaan dat een economie als de moderne tot
niets anders kan leiden dan een geweldige algemene verarming, ondanks het feit
dat die economie drijft op het creëren van een zo groot mogelijke omzet,
hetgeen betekent dat er een grote hoeveelheid spullen aan meekomt.
Over het algemeen is te zeggen dat die
spullen, op zichzelf beschouwd, wel degelijk nodig zijn - even afgezien van
nutteloze luxe rommel die alleen maar geproduceerd wordt om de afzetmarkten te
vergroten en in stand te houden. Dat die spullen gemaakt worden is dus in orde
(onder genoemd voorbehoud), maar de wijze waarop daarover economisch gedacht
wordt en de wijze waarop bijgevolg met die spullen omgegaan wordt deugt van
geen kanten.. Op bijna alle gebieden van het praktische leven en intellectuele
leven is waar te nemen dat er een grote activiteit aan de dag gelegd wordt,
maar dat de dynamische beleving van de werkelijkheid
alles te wensen overlaat. Wat betreft de innerlijke ontwikkeling, zeg maar de
vrouwelijke kant van de zaak, is zelfs te spreken van een doodse en bloedeloze
wereld. De vrouwen weten zich over het algemeen geen raad en vluchten dan maar
in het feminisme of in de mannelijke variant van het eveneens geblokkeerde
proces van spiegeling tussen het zelfbewustzijn en het bewustzijn.
Brein-1 ; Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Het jachtige karakter van de moderne tijd
wordt veroorzaakt door de almaar verdergaande analyse van de werkelijkheid,
enerzijds, en door het ontbreken van de terugkoppeling naar het
bewustzijn anderzijds. Hoe kleiner de onderdelen worden waarin de werkelijkheid
uiteenvalt, hoe minder zij door relaties in een toestand van stilstand gehouden
worden. De natuurkunde werkt al vrijwel uitsluitend met de kleinste deeltjes
materie die men vinden kan en die zijn allemaal buitengewoon energetisch en
beweeglijk. Hoe meer men de verschijnselen uit elkaar haalt, hoe losser de
verbanden worden en dat levert beweging op. Het vaste karakter van de
verschijnselen, omgekeerd, is immers gevolg van het in bedwang gehouden worden
door netwerken van relaties. Ontbinding daarvan leidt logischerwijs tot een
steeds meer in beweging zijn. Ook in de cultuur leidt het uiteenvallen in
steeds kleinere segmenten tot een snellere opeenvolging van veranderingen. Het
is op het ogenblik al zo dat zelfs dingen die niet veranderd behoeven te worden
toch onder het mes gaan en gereorganiseerd worden! Terecht merkt men op dat
onze tijd jachtig en hectisch is. De aanwezigheid van hectische activiteiten
evenwel is heel wat anders dan de door mij bedoelde dynamische
belevingswereld. Deze wereld is ook uitermate beweeglijk en
veranderlijk, evenwel niet ten gevolge van uiteenvallen, maar daarentegen juist
door zich verdiepende inzichten, door een zich voortdurend richten op de ware
werkelijkheid zoals die zich bij spiegeling van zelfbewustzijn in bewustzijn
laat herkennen en kennen. In feite levert juist het zien en laten gelden van
het geheel een in zichzelf beweeglijke, levende werkelijkheid op. Uiteraard is
deze werkelijkheid op den duur uiterst verfijnd in zichzelf: de vele
details die door de analyse te voorschijn gekomen zijn worden ten gevolge van
de spiegeling met het bewustzijn en dus ook door het zien van de werkelijkheid
als beeld, tot een verfijnd in elkaar overgaan van nuances. Dit in elkaar
overgaan is nu net de beweeglijkheid van die dynamische
belevingswereld. Heb je in het geval van een statische
belevingswereld (de moderne) te doen met beweging ten opzichte van
elkaar van de elementen (details) waaruit de voorgestelde werkelijkheid
bestaat, bij een dynamische belevingswereld is het het in elkaar overgaan van de elementen (nuances). Deze
bewegen niet als zelfstandige verschijnselen ten opzichte van elkaar, waarbij
zij eigenlijk niets met elkaar te maken hebben, maar hun beweeglijkheid is het
voortdurend over eigen grenzen gaan. Juist dit overgaan van het een in het
ander (en omgekeerd) is de grondslag voor de onverbrekelijke samenhang van de
werkelijkheid voor zover die op volwassen wijze voor het menselijk
zelfbewustzijn geldt.
Het is zelfs zo dat de werkelijkheid als
beeld, zoals die zich afspiegelt aan de verschijnselen, onmogelijk zou kunnen
bestaan en onmogelijk door de mens ervaren zou kunnen worden als daar niet dat
in elkaar overgaan was. Losse elementen die ten opzichte van elkaar in beweging
zijn kunnen nooit een beeld van iets geven. Zij zijn zelfs in principe onzichtbaar.
Je kunt dat bijvoorbeeld opmerken aan een gas of een damp; die bestaat uit een
groot aantal losse elementen (moleculen) die ten opzichte van elkaar bewegen.
Dat levert geen beeld op maar hoogstens een mist of een waas. Er wordt beweerd,
onder andere door een aantal gedragswetenschappers en psychologen, dat de
ontwikkeling van de mens op de een of andere manier fout gelopen is. Zij menen
dat er ergens een achterstand ontstaan is doordat een bepaald gedeelte van de
hersenen de ontwikkeling van het gehele brein niet heeft kunnen bijhouden. Zo houden die
wetenschappers staande dat de menselijk ontwikkeling is achtergebleven bij de
technologische en wetenschappelijke.
En die achterstand zou er de oorzaak van
zijn dat de moderne mens geen raad weet met zijn eigen wereld en in toenemende
mate in het duister tast over zijn toekomst. Op zichzelf zijn die waarnemingen
juist; zij komen overeen met wat ik gezegd heb over de gevolgen van de
aanwezigheid van een blokkade tussen zelfbewustzijn en bewustzijn.
Maar de verklaring, zoals die gegeven wordt, als zou een gedeelte van de hersenen
achterblijven, is volstrekt onhoudbaar. De mens is, net als alle andere
organismen, een levend geheel waarin het een overgaat in het ander. Op grond
van dit overgaan is het uitgesloten dat er iets achterblijft in ontwikkeling.
Zo is ons bewustzijn in geen enkel opzicht inferieur aan ons zelfbewustzijn en
er is dan ook geen sprake van dat het speciale aandacht vraagt in de zin van
ontwikkeling en ontplooiing. Maar, het functioneren van die zaak, dat is een
andere kwestie! Daarover handelen een heleboel voorgaande bladen van deze
verhandeling. Het bewustzijn en haar manifestatie bij wijze van beeld is
nergens door aangetast en is nergens achtergebleven of onderontwikkeld, maar
het is wel degelijk (zogezegd van buitenaf) in haar werkzaamheid geblokkeerd.
Daar komt nog iets belangrijks bij: de werkelijkheid als bewustzijn valt
helemaal niet onder de categorie van verschijnselen die aan ontwikkeling
onderhevig zijn. Bij het eerdere bespreken van die zaak is naar voren gekomen
dat het bewustzijn de gehele werkelijkheid omvat op de wijze van een uiterst
verfijnde trilling die alle mogelijke deeltrillingen inhoudt. Als de gehele
werkelijkheid er in betrokken is ontbreekt er niets en valt er dus ook niets
aan te verbeteren, te ontplooien of te ontwikkelen. Het bewustzijn is een
gegeven werkelijkheid en die is er als het levende wezen - in dit geval de mens
- er is. Het naakte er-zijn van het levende verschijnsel is voldoende grond
voor de aanwezigheid en het gelden van het bewustzijn. Je hebt dus te doen met een
universeel en tijdloos gegeven. Op grond hiervan is met stelligheid te zeggen
dat er wat dit betreft niets onderontwikkeld kan zijn, want het begrip
ontwikkeling geldt hier niet... Het is overigens nog maar de vraag of genoemde
psychologen en andere wetenschappers niet bedoelen dat er iets met het denken
aan de hand is. Dat is namelijk heel waarschijnlijk, voornamelijk vanwege het
feit dat nagenoeg niemand enige notie heeft van de werkelijkheid als
bewustzijn. Het is dus niet te verwachten dat zij het daarover hebben! Dit
feit, gevoegd bij het feit dat het in onze cultuur om de uitwerking van het
zelfbewustzijn gaat, rechtvaardigt de overtuiging dat men het over het denken
heeft. Daaruit is af te leiden dat men een oplossing van het probleem zoekt in
de richting van een eventuele verandering van het denken. Ook dat echter is
vergeefse moeite want het gaat er niet om het denken te veranderen, enerzijds
omdat het zich niet veranderen laat doormiddel van een besluit en een beleid,
en anderzijds omdat het niet veranderd behoeft te worden.
Het denken als zodanig is prima in orde -
hetgeen onder andere blijkt uit de enorme effectiviteit ervan. Hoewel voor het
zelfbewustzijn in zijn algemeenheid en voor het denken in het bijzonder geldt
dat er zich iets ontwikkelt, namelijk het bevattingsvermogen, zodat een mens
een steeds grotere hoeveelheid informatie kan verwerken, is van het denken op
zichzelf te zeggen dat ook daaraan niets te rommelen valt. Het zal altijd en
noodzakelijk bezig zijn zich qua bevattingsvermogen uit te breiden, hetgeen
overigens een kwantitatief proces is. Dat daarin een gedeeltelijke achterstand
kan ontstaan is eveneens in principe uitgesloten. Let op: wel
achterstand in hoeveelheid kennis, maar geen achterstand in genoemd vermogen!
Als de wetenschappers dan ook tot de terechte conclusie komen dat er iets niet
klopt in de verhouding tussen wijsheid en kennis, dan blijkt dat zij kennelijk
op de werking van de blokkade gestoten zijn.
Brein-1
; Het jachtige leven
(nummers 208t/m 210) ; Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8 ; Beleving-zie pag. 208 t/m 210 ;
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Zwarte
gaten(1-pag. 184) ; Zwarte gaten(2-
pag. 211) ; Zwarte
gaten(3- pag. 214) ;
Als je zou willen spreken van bepaalde
terreinen waarop de moderne mensen achtergebleven zijn in hun ontwikkeling, dan
zou je moeten wijzen op het feit dat de zelfbewuste werkelijkheid verstoken is
van haar eigen mogelijkheid tot toetsing. De blokkade zorgt ervoor dat het tot
op grote hoogte onmogelijk is geworden alle inmiddels verworven kennis naar
zijn kwaliteit te beoordelen. Er is immers geen spiegeling met de werkelijkheid
als bewustzijn! Als je veronderstelt dat die toetsing in alle cultuurfasen op
volle sterkte aanwezig moet zijn, dan kun je inderdaad van een achterstand of
een gebrek bij de moderne mens spreken. Maar die toetsing is pas dan op volle
sterkte als de mens volwassen geworden is. Tot op dat moment gaat het op een
min of meer primitieve wijze: intuities, vermoedens
en beseffen getuigen van het feit dat er ongeweten en voor de mensen zelf
nauwelijks merkbaar getoetst wordt. Beseffen, intuïties
en vermoedens hebben altijd een grote rol gespeeld. Zij hebben zich doorgaans
gemanifesteerd als iets religieus, als een metafysische waarheid die
gewaardeerd werd als een hogere instantie. Zo kon het gebeuren dat godsdiensten
en religies de normen stelden voor de kennis en het verwerven ervan. Daardoor
ontstonden dogma's en taboes, want bepaalde aspecten van de werkelijkheid
mochten niet onderzocht worden. Zo mocht er in de Roomse godsdienst niet over
het godsbegrip nagedacht worden - uiteraard omdat de clerus maar al te goed
begreep dat dit onafwendbaar tot atheïsme zou leiden. Als het gaat over het
(na)denken stonden de dogma's daaraan in de weg en als het gaat over het zien,
het beleven en het ondergaan waren daar de taboes die de zaak verhinderden. In
de westerse cultuur komt daar nog bij dat de werkelijkheid als voorstelling,
die inhoud is van het zelfbewustzijn, zichzelf laat gelden als een absolute
waarheid, juist doordat de voorstelling in het verloop van de westerse cultuur
ontwikkeling steeds efficiënter gecontroleerd werd. Vanaf de Verlichting is die
controle wetenschappelijk geworden en uiteraard leidt dat ertoe dat voor de aan
die voorstelling ten grondslag liggende kennis nagenoeg absolute
betrouwbaarheid en juistheid gelden. Hoewel dat op zichzelf prima in orde is -
je hebt immers niets aan loze beweringen en lukrake fantasieën - heeft toch de
overtuiging postgevat dat men met de waarheid van doen had. Zoals al eerder
gezegd leidde juist dat tot een vrijwel onneembare blokkade die
spiegeling en toetsing aan het bewustzijn vrijwel geheel onmogelijk maakte. Er
is ook nog het bevattingsvermogen. Hoewel dat ten nauwste samenhangt met het
denken is het toch iets anders dan het denken. Het ligt er als het ware aan ten
grondslag, in die zin dat het denken slechts resultaat kan hebben binnen het
kader van datgene dat bevat kan worden. Het bevattingsvermogen zelf is een
gegeven dat voor iedereen geldt. Qua vermogen kan het zich niet ontwikkelen:
het is er gewoon.
Maar de effectiviteit ervan maakt wel een
ontwikkeling door, dat wil zeggen dat- genoemd vermogen een steeds grotere
werkelijkheid omvat, groter in de zin van hoeveelheid onderdelen van de
werkelijkheid. In feite gaat het om een steeds grotere hoeveelheid (deel)verschijnselen.
Zo weten hedendaagse natuurkundigen veel meer dan vroeger van de verschijnselen
en zij kunnen dat bevatten. Dat wil in feite zeggen dat zij er in hun
zelfbewustzijn een ordelijke voorstelling van gemaakt hebben. Dat is een
voorstelling waarin de onderlinge betrekkingen zo helder en zo logisch
(causaal) mogelijk gesteld zijn. Daardoor kunnen zij er zinvol over nadenken en
er mee werken. Maar ook kunnen zij nieuwe ontdekkingen doen omdat die causale
voorstelling ook op logisch heldere wijze de zwarte gaten, de onbekende gedeelten, laat zien.
Ook die zwarte gaten
vallen binnen het bevattingsvermogen. Je weet immers ook wat je niet weet!
Dat zou niet mogelijk zijn als de
voorstelling niet ook het onbekende aangaf. Iets wat, net als het
bevattingsvermogen ook onafhankelijk van cultuur of persoonlijke ontwikkeling
gegeven is, is het denken. In tegenstelling tot wat veelal gemeend wordt is het
denken geen specifieke menselijke zaak. Ook de dieren en zelfs de planten
denken. In alles wat leeft onderscheidt zich de werkelijkheid. Het een is
namelijk niet het ander, ondanks het feit dat alles in één samenhangend geheel
is opgenomen omdat voor alle levende wezens het begrip bewustzijn geldt. In dat
samenhangende geheel onderscheidt het een zich van het ander, overigens zonder
zich er van af te scheiden. Pas de mens is in staat het een van het ander te
scheiden, afscheidingen te maken. Je kunt dus zeggen dat voor alle levende
wezens de werkelijkheid in zichzelf onderscheiden is, maar dat alleen de mens
onderscheid maakt. Het denken van de mens vertoont dus twee aspecten, namelijk
ten eerste dat alles onderscheiden is (als bewustzijn) en ten tweede dat
ertussen alles onderscheidingen gemaakt worden (zelfbewuste analyse). Van dit
laatste heeft de mens uiteraard weet, maar waar hij doorgaans geen erg in heeft
is dat zijn zelfbewuste analyse niet mogelijk zou zijn als de werkelijkheid
zich in zijn bewustzijn niet als een in zichzelf onderscheiden werkelijkheid
liet gelden. Het maken van onderscheidingen, het denken van de mens dus (ik
noem dit voorlopig gewoon het denken), vertoont een ontwikkeling. Maar ook wat
dit betreft is het zaak om goed uit te zoeken wat er zich nu in feite
ontwikkelt. Zelfs is te vragen of het begrip zich ontwikkelen hier wel van
toepassing is. Het maken van onderscheid is een gegeven. Het vindt zijn basis
in het wordingsproces en geldt dus ongeacht elk menselijk ingrijpen. Je ziet
dan ook dat er in de geschiedenis geen verschil is in de kwaliteit van het
denken (behalve persoonlijke kwaliteitsverschillen). Het denken van
bijvoorbeeld Plato deed niet onder voor dat van Hegel en dat van Galilei mag
zich meten met dat van Einstein. Toch is het denken van Hegel effectiever dan
dat van Plato en Einstein komt heel wat verder dan Galilei. Dat echter zit niet
in beter denken in de zin van hoger ontwikkeld denken, maar in de hoeveelheid
en de aard van de informatie die ter beschikking staat. Hierdoor wordt het
mogelijk veel dieper in de verschijnselen door te dringen. Dat is een
cumulatief proces. Telkens komt er een stukje bij en die geleidelijke
vergroting vermeerdert niet alleen de hoeveelheid in een bepaalde slagorde
gebrachte kennis, maar maakt ook het bevattingsvermogen effectiever. Zo kun je
bijvoorbeeld constateren dat de huidige studenten nauwelijks nog moeite hebben
met de relativiteitstheorie van Einstein, terwijl een vorige generatie er
vrijwel niets van begreep. Opmerkelijk is ook dat kinderen spelenderwijs met
computers omgaan, hetgeen voor ouderen op bijna onoverkomelijke bezwaren stuit.
Er zijn vele van deze voorbeelden. Alle wijzen zij er op dat niet het denken
als zodanig zich ontwikkelt, zodat je ook niet kunt stellen dat de
intelligentie geleidelijk aan toeneemt, maar dat het bevattingsvermogen
effectiever wordt.
Wij staan er gewoonlijk niet bij stil dat
bijvoorbeeld iemand uit de Middeleeuwen absoluut niet in staat was zelfs maar
te vermoeden dat er atomen zijn met een kern die gesplitst kan worden. Anders
gezegd: wij realiseren ons doorgaans niet dat elke ontdekking op het
juiste moment gedaan wordt en beslist niet eerder mogelijk was geweest. Al was
die middeleeuwer onvoorstelbaar geniaal en had hij alle informatie gehad, dan
nog kon hij niet uitvorsen hoe het met die atoomkern zit. De effectiviteit van
zijn bevattingsvermogen was nog te gering. Zo kon Leonardo da Vinci niets
aanvangen met de door hem uitgevonden luchtschroef, die in onze tijd als
propeller de vliegtuigen vooruit trekt. Het veelgehoorde argument dat hij geen
motor ter beschikking had is in zoverre onjuist dat een motor nog volledig
buiten de te bevatten werkelijkheid lag.
verlichting-1 ; verlichting-2 ; verlichting-3 ; verlichting-4 ; verlichting-5 ; verlichting-6 ; verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; Zwarte
gaten(1-pag. 184) ; Zwarte
gaten(2- pag. 211) ; Zwarte gaten(3-
pag. 214) ;
Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
De werkelijkheid als bewustzijn is een in
zichzelf onderscheiden zaak. Dat kan natuurlijk niet anders, want het gaat over
de totale werkelijkheid met al haar verschillende verschijnselen, en die op de
wijze van één samenhangende trilling. In zichzelf is die trilling dus bijna
oneindig gevarieerd. Dit in zichzelf onderscheiden zijn laat zich zonder meer
gelden in alles wat leeft en daardoor kun je stellen dat alle levende wezens,
van de oercel tot en met de hoogst ingewikkelde mens,
denken. Het onderscheid is voor al dat leven een absoluut gegeven: het
is er zonder dat er verschillen in sterkte of in omvang mogelijk zijn. Het is
niet mogelijk dat de in zichzelf onderscheiden werkelijkheid van het bewustzijn
in het ene levende verschijnsel anders is dan in het andere levende
verschijnsel. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat alle levende wezens op
dezelfde wijze op die gegeven onderscheiden werkelijkheid reageren; de reacties
zijn, afhankelijk van de aard van de levende wezens, totaal verschillend,
hoewel je anderzijds toch ook weer kunt stellen dat al die reacties te maken
hebben met het concretiseren van de inhoud. Dat is het opeten van de planeet en
het voortbrengen van nageslacht. Het eerste is het tot inhoud maken en het
tweede is het als inhoud te voorschijn brengen. Het spreekt vanzelf dat
bovenbedoeld denken, in de zin dus van laten gelden dat de werkelijkheid als
bewustzijn in zichzelf onderscheiden is, ook in volle omvang voor de mens
geldt. Maar, op grond van het eveneens voor hem geldende zelfbewustzijn, maakt
hij zelf ook nog onderscheidingen. Dat doet hij omdat het zelfbewustzijn
manifestatie is van de werkelijkheid die zich wederom laat gelden als een
homogene verzameling op zichzelf zijnde beweeglijkheden: de in de aanvang van
onze gedachtegang over de opbouw van de werkelijkheid aangetroffen zee van
beweeglijkheden. Voor het zelfbewustzijn is eigenlijk de bestaande
werkelijkheid van de verschijnselen uiteengevallen in beweeglijkheden. Omdat dit
het geval is kan de mens overgaan tot het maken van onderscheidingen. Het ligt
voor de hand dat het maken van onderscheidingen om te beginnen betrekking heeft
op en beperkt blijft tot de reeds in het bewustzijn aanwezige onderscheidingen.
Om te beginnen onderscheidt de mens de hem zonder meer gegeven realiteit en
gaat daarmee aan de gang. Voor zover hij dat doet en zolang hij dat (in
hoofdzaak) doet kun je spreken van het opdoen van ervaringen omtrent de
werkelijkheid. De daaraan meekomende kennis is dan ervaringskennis die
rechtstreeks betrekking heeft op de realiteit van de dingen om de mens heen.
Maar vanaf een zeker moment gaat men de dingen op zodanige wijze onderscheiden
dat men die dingen uit elkaar gaat halen om er achter te komen waaruit ze bestaan
en hoe ze in elkaar steken. Natuurlijk levert ook dat een schat aan ervaringen
op, maar de daaruit voortkomende kennis (of wetenschap) is niet het resultaat
van ervaringen op zich, maar van uit elkaar halen, van analyse.
Juist met die analyse verwerkelijkt de
mens zich als zelfbewustzijn, dat wil zeggen als de beweeglijkheden weer terug.
In de moderne, van oorsprong westerse, cultuur gaat het om het zich waarmaken
als zelfbewustzijn. Dat betekent, zoals al eerder door mij betoogd, dat het
analyseren op de voorgrond staat en bijna absolute prioriteit geniet. Daarmee
gaat het verband met de werkelijkheid als bewustzijn vrijwel geheel verloren
zodat je met recht kunt stellen dat de waarheid teloor gaat: de
blokkade! De nieuwe waarheid, die voortkomt uit de analyse, krijgt vervolgens
steeds meer het karakter van een waan, een zinsbegoocheling die gaandeweg alles
in zijn ban krijgt. Dat gaat zover dat ideeën die met een zekere regelmaat de
kop opsteken, namelijk over een andere wijze van denken en over betere
voorstellingen van de werkelijkheid, in het geheel geen zoden aan de dijk
zetten omdat ook die verzuipen in de algemene zinsbegoocheling.
Zo is daar bijvoorbeeld het holisme. Deze
theorie houdt in dat in een biologisch systeem het samenstel van onderdelen
niet verklaart waarom het geheel is zoals het is. Men gaat daarbij eigenlijk
nog verder, door namelijk te stellen dat die theorie niet alleen voor
biologische systemen geldt, maar voor de gehele werkelijkheid. In feite
benadert men daarbij de visie van Hegel, die met betrekking tot de
werkelijkheid over das Ganze spreekt en daarvan ook
nog beweert dat dit niet ontvankelijk is voor analyse. Op zichzelf is dit zo
gek nog niet, als je tenminste het geheel van de werkelijkheid beschouwt vanuit
de waarheid, dat wil zeggen: vanuit het bewustzijn. Hegel deed dat dan
ook, net als Spinoza overigens. Een dergelijk geheel, een dergelijk Ganze, is concreet voor de dag gekomen in het levende wezen
en inderdaad is de essentiële eigenaardigheid daarvan dat splitsing onherroepelijk
de ondergang van dat levende wezen betekent. Je kunt met recht staande houden
dat het holisme een heel reële gedachte over de werkelijkheid is, maar ook die
gedachte is niet ontkomen aan de algehele waan ten gevolge van de analytische
cultuur. Dat geldt ook voor een aantal basisdenkbeelden van het zogenaamde New
Age denken. Men heeft gelijk als men afwijzend staat tegenover en bevreesd is
voor het moderne denken. Op zichzelf leidt dit inderdaad naar de ondergang.
Maar, zowel holistische denkers als New Age denkers gaan vervolgens hun eigen
denkbeelden te lijf met precies hetzelfde analytische denken. Van terugkoppeling naar de werkelijkheid als
bewustzijn is geen sprake, hoewel men in de mening verkeert dit wel degelijk te
doen. Je kunt echter constateren dat men het bewustzijn als een aparte
grootheid naast en zelfs boven het zelfbewustzijn stelt - zonder overigens die
begrippen naar behoren herkend en gedefinieerd te hebben. Je krijgt dan een
afwijzen van de analyse en occult gerommel met het bewustzijn. Beide kunnen
natuurlijk niet! De analyse is niet af te wijzen, net zomin als je af kunt
wijzen dat je twee armen en benen hebt. En het bewustzijn laat niet met zich
rommelen: het is een volslagen onaantastbaar gegeven. Als men rommelt is men
dan ook onvermijdelijk bezig zichzelf als zelfbewustzijn nog verder in de put
te helpen! Een funeste fout in het bovengenoemde denken is gelegen in de
misvatting dat de werkelijkheid een samenhangende zaak is. Men gaat daarbij
vaak zover dat men de gehele kosmos als een organisme wenst te zien en dan als
vanzelfsprekend de holistische wet van toepassing acht dat het geheel
(organisme) meer en hoger is dan het totaal van de delen. Dat leidt
noodzakelijk tot de opvatting dat er op de een of andere manier een hogere
macht zou zijn, een macht die bepalend is voor de gehele werkelijkheid.
Vervolgens wordt de mens als een ondergeschikte gesteld, iemand dus met een
opdracht en een doel. Het eind van het liedje is dat er wederom puur
godsdienstig gedacht wordt, rijkelijk voorzien van de latente zelfhaat van de
mens.
In zekere zin is dit alles nog kwalijker
dan de traditionele godsdienst, en wel juist door de wetenschappelijke en
filosofische sfeer en pretentie ervan, hetgeen betrouwbaarheid suggereert.
Maar, de werkelijkheid is niet samenhangend, ondanks het feit dat alle materie
in zichzelf samenhang kent. De werkelijkheid is een netwerk van relaties!
Hetgeen wat anders is dan samenhang. Een op zichzelf goede gedachte kan in de
moderne cultuur geen wortel schieten, althans niet in algemene zin. Uiteraard
kan een enkeling zo'n gedachte wel ontwikkelen en onder woorden brengen, maar
noodzakelijkerwijs wordt hij verkeerd begrepen, als er al kennis van genomen
wordt. Het verkeerde begrip uit zich in een aaneenschakeling van occulte
denkbeelden. Het is dan ook verklaarbaar dat juist in onze rationele en
nuchtere tijd zo'n hang naar een ander denken voorkomt.
Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
Astrologie-1,hoe
zit dat? ; Astrologie-2
;
De verschijnselen zijn systemen die in het
teken van de relatie staan. Zij zijn gebaseerd op de aan elkaar
geneutraliseerde energieën van twee ten opzichte van elkaar stilstaande vrije
beweeglijkheden van een tweetal oerdeeltjes, namelijk
achtvoudige brandpunten. Er zijn buiten die verschijnselen geen krachten die de
verzameling verschijnselen bij elkaar houden. Als er op de een of andere manier
iets bij elkaar gehouden wordt (bijvoorbeeld een gaswolk) dan geschiedt dat
doormiddel van krachten die de materiedeeltjes op elkaar uitoefenen. Die
zogenaamde krachten zijn in feite op elkaar inwerkende energieën, dus
bewegingen. Er komt een moment dat de verschijnselen in het teken van de
samenhang komen te staan. Je hebt dan van doen met de levende wezens, van het
ééncellige wezen tot en met de mens. Die samenhang is aanwezig volgens een
tweetal principes: ten eerste is daar de samenhang van het bewustzijn en ten
tweede is daar de biologische samenhang. De werkelijkheid als bewustzijn is,
zoals ik al zo vaak heb laten zien, een samenhangende. Volgens het bewustzijn
is de gehele werkelijkheid samenhangend. De biologische samenhang manifesteert
zich in het bekende feit dat een levend wezen geen splitsing, splijting of
analyse verdraagt. Het is een geheel dat niet verbroken kan worden. Hoewel
volgens het bewustzijn de totale werkelijkheid (de kosmos) samenhangend is, is het
toch een feit dat er slechts gesproken kan worden van een netwerk van relaties.
Dat netwerk kan op alle mogelijke manieren verbroken worden omdat relaties zich
laten verbreken. Wat anders is echter de vraag of een dergelijk verbreken de
eenmaal tijdens het wordingsproces ontstane verhoudingen niet tenietdoet, zodat
uiteindelijk het leven op de planeet onmogelijk gemaakt worden zou.
De mens ervaart zichzelf als bewustzijn en
dus heeft hij weet van die samenhangende, alles omvattende werkelijkheid die het
bewustzijn is. Voor hem is dat de echte waarheid - al moet hij er als lid van
de moderne cultuur niets van hebben! Heeft hij er echter wel oren naar, dan is
de kans groot dat hij denkt dat in de kosmos alles met alles samenhangt. Dat
heeft een aantal ideeën tot gevolg die misleidend zijn en hem op het verkeerde
been zetten. Zo is daar de gedachte van het geheel waarbinnen alles zich
afspeelt. Die gedachte leidt tot de conclusie: a) dat het geheel boven de
inhoud uitgaat en dus hoger is, iets goddelijks en b) dat er binnen dat geheel
een eeuwige wederkeer is, een wirwar van cyclische processen, zodat ook de
gedachte van reïncarnatie houdbaar gaat lijken en c) dat de mensen eigenlijk
binnen de natuurlijke processen moeten blijven en zich moeten onthouden van
technologie en de daaraan ten grondslag liggende analyse. Zo zijn er stellig
meer consequenties, die evenwel allemaal in strijd zijn met de waarlijke
positie van de mens in de kosmos. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het waanidee
dat uit de incidentele constellatie van hemellichamen voorspellingen zijn af te
leiden inzake iemands toekomstige persoonlijke leven: de astrologie.
De verschijnselen staan altijd los van
elkaar, ook als het levende verschijnselen zijn. Er is echter wel een uiterst verfijnd
netwerk van relaties waarvan alle verschijnselen onderdeel zijn. Zoals gezegd
kan het verbreken of wijzigen van dat netwerk funeste gevolgen voor de levende
wezens hebben. Zou er geen sprake zijn van een netwerk, maar van een weefsel
van samenhangen- zoals Holisten en New Agers beweren
- dan zou verbreken of wijzigen onmogelijk zijn, ten eerste doordat dergelijke
handelingen geen effect zouden sorteren en ten tweede doordat zij, als zij wel
effectief waren, de gehele kosmos zouden doen instorten. Verbreken van een
geheel betekent, immers vernietigen, opheffen van dat geheel! Een toenemend
aantal mensen bevroedt terecht dat het met ons denken verkeerd af zal lopen.
Zij hebben er kennelijk last van dat de
door mij besproken blokkade het zicht op de werkelijkheid als bewustzijn
belemmert. Maar, wat zij over deze zaak beweren is volkomen onhoudbaar en dat
geldt uiteraard ook voor de oplossingen die zij aandragen. Zij verzuipen
namelijk zonder mankeren in allerlei occulte toestanden, en dat komt doordat zij,
doorgaans ongeweten, vastzitten aan het eenzijdig analytische denken, dat zij
nota bene juist denken te bestrijden! Dat analytische denken, als uitwerking
van de mens als zelfbewustzijn, is namelijk nauw verbonden met het occulte. .
de ene kant van de analyse is het rationele en de andere kant van diezelfde
analyse is het occulte. Het eerste heeft betrekking op de voorstelling voor
zover die zich op allerlei manieren laat berekenen, in formules en dergelijke
uitdrukken, en het tweede heeft betrekking op die aspecten van de werkelijkheid
die niet ontvankelijk zijn voor berekening, meting, toetsing en voorspelling.
Komt de moderne, analytisch ingestelde, mens in aanraking met iets
onberekenbaars, zoals bijvoorbeeld de schoonheid of de liefde of manifestaties
van de samenhang, zoals het biologische leven, dan gaat hij er toch zijn
analyse op loslaten, met als treurig gevolg dat er een volstrekt uit de lucht
gegrepen verhaal op tafel komt. Een verhaal over kosmische krachten, geesten
van gene zijde, astrale lichamen en dergelijke. Die verhalen pretenderen
logische verklaringen te zijn, maar het zijn, net als de theologische kletskoek
van de geestelijken, in alle opzichten occulte beweringen. De oorzaak hiervan
is dat de werkelijkheid als bewustzijn, die de enige werkelijke toetssteen is,
door de analyse geblokkeerd is. Men moet er niets van hebben en bijgevolg
kunnen occulte beweringen vrijelijk gedaan en staande gehouden worden. Er is
namelijk geen toetsing mogelijk. Anderzijds slaat de botte afwijzing van de
rationalisten ook nergens op omdat de werkelijkheid nu eenmaal voor een
aanzienlijk deel onberekenbaar is. Doordat de moderne mens van mening is
dat de door analyse verkregen voorstelling van de werkelijkheid de enig juiste
is (waarheid is) kan hij zichzelf alles wijs laten maken. De enige voorwaarde
daartoe is dat men met de juiste redenering, informatie en methodieken komt.
Als dat het geval is moeten de gedane beweringen wel waar zijn. Zowel feitelijk
juiste beweringen als onjuiste beweringen worden, mits op de juiste wijze
gebracht (verkocht!), aanvaard. Zo kan het gebeuren dat een westers mens naast
allerlei droge rationele wijsheden ook een flinke dosis occulte onzin koestert.
Toetsing aan de echte toetssteen, namelijk de werkelijkheid als bewustzijn,
ontbreekt, zodat voor iemand de waarheid gebaseerd is op uitwendige factoren:
wie doet bepaalde beweringen, welke redeneringen en theorieën liggen er aan ten
grondslag en hoeveel deskundigen bevestigen de juistheid van iemands
beweringen? Aan innerlijke en onafhankelijke controles ontbreekt het ten
enenmale. Men zegt dat de mensen uit de oudheid veel aan occultisme deden. Dat
echter is nu precies een moderne westerse interpretatie.
In feite was er aan de wetenschap van de
oudheid niets occults - hoewel er uiteraard individuen waren die zich met
occulte zaken bezig hielden! Wat voor de rationalistische westerling occult is
aan de oudheid is het feit dat men destijds in beelden dacht. Wilde men elkaar
of zichzelf iets duidelijk maken, dan deed men dat via allerlei rituelen die
bedoeld waren om bepaalde beelden op te roepen. Dergelijke methodes spreken de
moderne mens niet aan omdat zij - alweer! - onberekenbaar zijn. En als zij
eventueel wel aanspreken, dan wordt de hele zaak uiteraard weer wel occult,
omdat de moderne mens, zoals ik heb laten zien, niet anders kan dan tot
occultisme vervallen. In feite is occultisme de tegenpool van rationalisme en
beide behoren zij tot de mens die zich fixeert op zijn eigen voorstelling omdat
hij bezig is zichzelf als zelfbewustzijn waar te maken.
Astrologie-1,hoe zit dat? Astrologie-2
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2 ; Mystiek zie: nos. 151 en 152 en Mystiek en Metafysica de nos. 214
en 215 ; Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8 ; Zwarte gaten(1-pag. 184) ; Zwarte gaten(2- pag. 211)
; Zwarte gaten(3- pag. 214) ;
Het occulte denken heeft gedurende de
gehele ontwikkeling van het westerse zelfbewustzijn meegelopen met het
rationele denken. Steeds als men zich op de een of andere manier bezig ging
houden met de werkelijkheid voor zover zij onberekenbaar, niet-analyseerbaar en
onvoorspelbaar is ontaardde het rationele denken in occulte hersenspinsels. De
oorzaak daarvan is, zoals bijvoorbeeld door de latere positivisten beweerd
werd, niet gelegen in de onbestaanbaarheid van die onberekenbare
werkelijkheid, maar in de eenzijdigheid en dus
ontoereikendheid van dat rationele denken. Het wekt bij de alsnog onvolwassen
mens, als die zich op een gegeven moment gaat ontwikkelen als zelfbewustzijn,
de indruk dat het alles aankan, dat het alle duistere verschijnselen kan
doorgronden en tenslotte alles kan voorspellen. Met die misvatting in het
achterhoofd gaat men dan ook alles te lijf. Het resultaat is een ogenschijnlijk
logisch verhaal dat echter kant noch wal raakt. Het opmerkelijke van het
zelfbewuste denken is dat het zich uitsluitend en onvermijdelijk richt op de
werkelijkheid voor zover die als voorstelling in de mens aanwezig is. Binnen
het kader van die voorstelling zijn er natuurlijk tal van donkere vlekken:
verschijnselen waaromtrent men wel ervaringen opgedaan heeft, maar waar men
totaal niets van snapt. Zo heeft men zo af en toe wel ervaren dat het heelal in
feite een netwerk van relaties is. Men heeft zogenaamde samenhangen (die dus
eigenlijk geen samenhangen, maar relaties zijn!) ontdekt die zich op alle
mogelijke manieren voordoen. Men heeft bijvoorbeeld ervaren dat sommige mensen
de magnetische velden binnen het lichaam van de mens kunnen manipuleren
(magnetiseren) en dat anderen invloed kunnen uitoefenen op materieel (nog) niet
aantoonbare energiestromen (acupunctuur). Aanvankelijk aanvaardden de mensen
dergelijke onverklaarbare fenomenen en gingen er mee aan het werk, maar in de
analytische moderne cultuur moet de zaak verklaard worden. Omdat dit zo zonder
meer via de analyse niet gelukt ontstaat er een occult verhaal over kosmische energieen en dergelijke. Er is ook nog zoiets als
metafysica en ook in die rubriek van het denken is menig occult verhaal
uitgedacht. Toch is de metafysica wat anders dan het door mij bedoelde occulte
verhaal. Dit laatste slaat zoals gezegd op donkere vlekken, zwarte gaten, binnen de
voorstelling. Die zwarte
gaten kunnen puur materiële, maar alsnog onverklaarbare, verschijnselen
zijn, maar het kunnen ook afspiegelingen zijn van de werkelijkheid als
bewustzijn, die zich als een beeld doen ervaren. In beide gevallen levert de
analyse een occulte verklaring op. Gaat het evenwel over de metafysica, dan
hebben wij wel degelijk te doen met de poging de aan de werkelijkheid ervaren
fenomenen te verklaren doormiddel van voortdurend naar het bewustzijn
teruggekoppelde gedachten.
Het feit dat er ook in het metafysische
denken menig volstrekt onwaarschijnlijk verhaal op tafel wordt gelegd mag er
geen aanleiding toe zijn ook die metafysica tot het occulte denken te gaan
rekenen. De metafysica is een alsnog primitief denken, echter zonder de
blokkade tussen bewustzijn en zelfbewustzijn. Dat die metafysica in het
verleden tot zo onwaarschijnlijke gedachten en beweringen kwam ligt niet in de
aard van dat denken zelve, maar in het alsnog ongeordende en onbetrouwbare
zelfbewustzijn. Daardoor is datgene wat zich afspiegelt - dit is de op het
bewustzijn gebaseerde werkelijkheid als beeld - alsnog onduidelijk, rommelig en
in principe onlogisch. Dat neemt niet weg dat je dit metafysische denken gerust
de voorloper van het creatieve (perse niet academische) filosofische denken
kunt noemen. Het draait dus steeds om hetzelfde, er is een blokkade in het
denken en die is gelegen tussen het zelfbewustzijn en het bewustzijn. Anders
gezegd: het maken van onderscheidingen correspondeert niet met het er zijn van
onderscheidingen. De qua bewustzijn in zichzelf onderscheiden werkelijkheid is
voor de moderne mens vreemd aan de geanalyseerde werkelijkheid, terwijl de
essentiële mogelijkheid tot verificatie en correctie afgesloten is. Omdat het
in de moderne cultuur om het zelfbewustzijn en de daarbij behorende
voorstelling gaat wordt de geanalyseerde werkelijkheid voor de ware gehouden en
de in zichzelf onderscheiden werkelijkheid van het bewustzijn voor de
bedrieglijke, subjectieve en... occulte! Precies de omgekeerde wereld
dus. Tegelijkertijd is het evenwel te begrijpen dat men met allerlei ervaringen
van die in zichzelf onderscheiden bewustzijnswereld geen raad weet en er juist
dan een occulte zaak van maakt, maar nu echt occult. Voordat de mensen
overgingen tot de ontwikkeling van zichzelf als zelfbewustzijn was er
natuurlijk ook zelfbewustzijn. En er was ook ontwikkeling daarvan gaande. Maar,
het ging de mensen daar niet om. Zij accumuleerden in hun zelfbewustzijn de
opgedane ervaringen, die enerzijds directe ervaringen van fenomenen waren (iets
ontdekken) en anderzijds ervaringen van experimenten met die fenomenen (iets
toepassen). Dat leidde tot een schat aan wetenschap en een zeer groot
ambachtelijk kunnen. Het moderne geschiedkundige en archeologische onderzoek
wijst steeds duidelijker uit dat dit kunnen veel volmaakter was dan tot nu toe
werd aangenomen. In menig opzicht overtreft het de via de analyse verkregen
kundigheden, vooral waar het gaat over de omgang met de direct voorhanden
werkelijkheid. Deze werkelijkheid werd in feite niet of nauwelijks aangetast,
ondanks velerlei ingrepen. Ingrepen immers veranderen niets aan de essentie van
de voorhanden werkelijkheid, zij leiden de zaak in voor de mens gunstige banen.
De analyse echter leidt eigenlijk niets in goede banen, maar verandert de
essentie van de dingen, en wel op zodanige wijze dat zij zich overeenkomstig de
voorstelling en de wil van de mens gaan laten gelden. Op zichzelf behoeft dat
natuurlijk niet kwalijk te zijn, maar het ontbreken van de terugkoppeling naar de werkelijkheid als bewustzijn, oftewel de in
zichzelf onderscheiden werkelijkheid, leidt juist wel tot rampen. Zoals gezegd
was over het algemeen het denken in de oudheid niet occult, althans niet waar
het over uitspraken inzake de werkelijkheid ging. Maar, die uitspraken hadden
wel de vorm van beelden en verbeeldingen. Op zichzelf klopt er dan natuurlijk
niets van: er zijn geen goden die de tijden aan elkaar rijgen, of die het lot
der mensen bepalen of die in een strijd om licht en duister gewikkeld zijn.
Maar qua betekenis kloppen de verhalen uit de oudheid doorgaans wel degelijk en
daarom zijn zij niet occult. Occult denken is een uitgesproken verkeerd denken,
maar denken in denkbeelden is dat beslist niet, net zomin als artistiek denken
verkeerd is.
Zo kun je in de verhalen uit de oudheid
een grote wijsheid aantreffen, een wijsheid echter die nauwelijks praktisch toe
te passen is omdat de werkelijkheid als zelfbewustzijn en dus ook de
voorstelling nog geen rol van betekenis speelde als bron van kennis. Bron van
kennis was de directe of indirecte ervaring. De moderne mensen die het Holisme
of het New Age denken toegedaan zijn hebben aanvankelijk wel het juiste besef
dat er iets niet klopt met het moderne denken en ook voelen zij aan in welke
richting de oorzaak gezocht moet worden. Maar in hun denken is de blokkade niet
opgeheven. Die hef je namelijk niet op met allerlei therapieën, mystieke experimenten,
afschaffen van analytisch denken of ander vreemdsoortig gedoe. Hij verdwijnt
namelijk alleen maar door de nihilistische ontwaarding ten aanzien van alles
wat er is. Dat is dus een proces dat op zichzelf niets met het denken en zijn
methodieken te maken heeft, maar met de kijk die men heeft op de werkelijkheid.
Naar
bladwijzers: Eenzijdigheid-1
; Eenzijdigheid-2 ; Zwarte
gaten(1-pag. 184) ; Zwarte gaten(2- pag. 211) ; Zwarte gaten(3- pag. 214)
;
Terugkoppeling zie pagina’s 197-1, 198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8
vervreemding-1 ; vervreemding-2
; vervreemding-3 ; vervreemding-4
en vervreemding-5 ; Terugkoppeling zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4,
210-5, 212-6, 214-7,
215-8 ; Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2 ; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
Het ligt in de logica dat er heel wat
mensen zijn voor wie het zelfbewustzijn niet zo maatgevend is als bij de
westerse cultuurmens. Deze laatste is door en door analytisch ingesteld en ziet
bijgevolg de resultaten van de analyse zonder meer aan voor de waarheid. Dat
doet hij ook als hij, quasi ruimdenkend, toegeeft dat die waarheid slechts een
voorlopige is die ongetwijfeld straks door een betere vervangen zal worden. Deze
relativerende houding heeft geen enkele wezenlijke betekenis omdat hij slechts
betrekking heeft op de momenten tussen een voorgaande waarheid en de daarop
volgende. Die tussenfasen worden, overigens terecht, als relatief beschouwd.
Zij zijn inderdaad tot op zekere hoogte veranderlijk en zelfs wel
onberekenbaar. Maar waarom het die cultuurmens wezenlijk gaat zijn niet die
relatieve tussenmomenten, maar de momenten van zekerheid. Die zekerheid berust
op de analyse. En het is het complex van deze en dergelijke zekerheden dat als
een onoverwinnelijke blokkade tussen de werkelijkheid als bewustzijn en de
werkelijkheid als zelfbewustzijn komt te liggen, zodat de cyclische
bewustzijnsprocessen geen of nauwelijks doorgang kunnen vinden en de mensen
onvermijdelijk in een waan gaan leven. Zoals gezegd zijn er steeds meer mensen
die onvrede
gevoelen met die eenzijdig op het zelfbewustzijn en dus ook de analyse gerichte
cultuur. Tal van stromingen getuigen daarvan en bijna steeds zijn die religieus
van karakter. Die religiositeit laat zich verklaren uit het ongeweten en
onbegrepen ondergaan van invloeden vanuit het bewustzijn. Bewustzijn dat niet
uit de voeten kan (omdat het vastloopt op genoemde blokkade) laat zich meestal
op religieuze wijze gevoelen, omdat het samenhangende geheel van het bewustzijn
ervaren wordt als een hogere, alles omvattende, eeuwige en onveranderlijke
werkelijkheid. Hoewel dit alles een heel wat menselijker sfeer met zich
meebrengt dan bij de op het zelfbewustzijn (en dus ook op de voorstelling)
gerichte mens, wijst die religiositeit toch onmiskenbaar op de werkzame
aanwezigheid van de blokkade. Zou die er namelijk niet zijn, dan hadden wij met
werkelijke volwassenheid te doen die gekenmerkt wordt door een op levende wijze
samenvallen met de echte werkelijkheid... Wanneer genoemd samenvallen er is
komt het bewustzijn niet meer te voorschijn als een mysterieuze hogere
werkelijkheid, maar als een bekende en begrepen realiteit. Een realiteit
overigens die alles wat op de een of andere zelfbewuste manier door de mens
gekend wordt omvat en tegelijkertijd naar waarheid zijn plaats geeft. Dit
laatste is het doorbreken of overwinnen van de waan en zijn voor het menselijk
leven funeste waanvoorstellingen.
Je kunt dan met recht stellen dat de hele zaak, en de werkelijkheid als beeld
en de werkelijkheid als voorstelling tot leven is gekomen.
Men leeft zich dan niet langer uit op
ingewikkelde theoretische problemen en men geeft zich niet over aan levenloze
beleidsplannen. En het gedoe met pogingen om op de een of andere manier een
beter mens te worden is dan ook achter de rug. Om een beter mens, namelijk een
volwassen mens te worden moet de mens genoemde blokkade opheffen. Nu ligt het
in de logica van het moderne denken dat er dan een plan gemaakt zal worden en
vervolgens een beleid ontwikkeld, opdat te zijner tijd de blokkade overwonnen
zal kunnen worden. Dat is de moderne betekenis van het woordje “moet” en het
begrip moeten. Maar filosofisch gaat het hierom dat er zal gebeuren wat
gebeuren moet, niet omdat er op gezag van die of gene machthebber enigerlei
vorm van uitwendige dwang op dat gebeuren uitgeoefend wordt, maar omdat het in
de logica van de loop der dingen ligt. De mensen zullen gaandeweg de blokkade
overwinnen, zonder dat zij er hoe dan ook, al of niet via een plan of een
beleid, toe gedwongen zijn.
Het filosofische begrip “moeten” wordt dus
bepaald door de logica en niet door de wil of het verlangen van die of gene. Zo
ligt het in de logica dat het doorbreken van de blokkade zal geschieden vanuit
een tweetal richtingen. Ten eerste is daar de voortgaande analytische
ontwikkeling van het zelfbewustzijn en ten tweede is daar de steeds sterker
wordende invloed van het bewustzijn. Beide processen vallen geheel buiten de
wil van de mensen. Komen dus holisten of New age
adepten, traditionele godsdienstigen of moderne
oosterse religieuzen, met therapieën om jezelf tot een beter mens te maken, dan
is op voorhand al te zeggen dat de zaak tot mislukken gedoemd is. Als
argumenten voor dit oordeel gelden: 1) het feit dat noch het door analyseren
ontwikkelen van het zelfbewustzijn zich manipuleren laat (als zelfbewustzijn is
de werkelijkheid er alsof zij louter beweeglijkheden is, zonder dat er systemen
zijn ontstaan), noch het bewustzijn op enigerlei wijze te beïnvloeden,
verhelderen of te versterken is. En 2) dat alles wat bedacht wordt met de
bedoeling deze of gene verandering teweeg te brengen onvermijdelijk binnen het
kader van het, door de werkzaamheid van de blokkade, ondeugdelijke denken valt.
Alle goedbedoelde bedenksels zijn nutteloos omdat het eraan ten grondslag
liggende denken in de blokkade vastloopt. Het bedenken van methodieken,
systemen en therapieën om van de onbevredigende cultuur af te komen is zelfs
niet zonder gevaar: door het pogen het zelfbewustzijn of het bewustzijn te
manipuleren gaat men nu juist inwerken op datgene dat op zichzelf in orde is.
Zo is er bij sommige stromingen de neiging om radicaal te ontkennen dat er ook
maar enige juistheid schuilt in datgene dat wij hebben leren kennen. Er wordt
dan dus gesteld dat onze kennis niet waar zou zijn. Op zichzelf is dat een
vreemde houding, want je kunt gemakkelijk vaststellen dat bijna al onze kennis
op een efficiënte wijze toegepast kan worden. Dat zou niet mogelijk zijn als
die kennis onjuist was. De stelling dat onze kennis onwaar, in de zin van fout,
is leidt tot ernstige vormen van waanzin. Men raakt er elke vorm van oriëntatie
door kwijt. Diegenen die stellen dat men het van andersoortige kennis moet
hebben vertonen dan ook alle kenmerken van bedoelde waanzin. Let echter wel op:
het gaat nu over het geheel en al afwijzen van onze kennis onder het argument
dat het al leugen is wat de klok slaat. Onze kennis echter is, zoals gezegd,
niet leugenachtig en over het geheel genomen wordt zij met grote zorgvuldigheid
verworven en getest. Wat er evenwel niet goed aan is, is de terugkoppeling naar het bewustzijn,
zoals ik besproken heb. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat die kennis op
zichzelf niet deugt! Het zelfbewustzijn kent geen ander denken dan het
analytische en het bewustzijn kan niet anders dan door de voorstelling heen
stralen. De poging dit te veranderen in de mening het te verbeteren maakt de vervreemding alleen
maar nog groter. Doordat beide berusten op van onze wil onafhankelijke
processen zijn zij in orde zoals zij zijn.
Toch moet (in filosofische zin!) er iets
gebeuren en zal er - in de loop der toekomstige tijden - iets gebeuren. Waartoe
de mensheid moet komen is dat zij de inhoud van haar zelfbewustzijn, haar
voorstelling dus, op de juiste wijze in twijfel gaat trekken. Dat is heel wat
anders dan de waarheid van de kennis bestrijden. Je trekt je voorstelling op de
juiste wijze in twijfel als je het voor mogelijk houdt dat al je kennis ook wel
eens op een andere wijze in de totaliteit van de verschijnselen ingepast zou
moeten worden. Anders gezegd: als je het voor mogelijk houdt dat de
werkelijkheid als beeld je tot een andere voorstelling zou kunnen brengen.
Indien die mogelijkheid niet uitgesloten wordt - en dat wordt hij niet als je op
deze wijze twijfelt - verliest de blokkade gaandeweg zijn kracht om tenslotte
geheel op te lossen.
Mystiek zie: nos. 151 en 152 en Mystiek en Metafysica de nos. 214
en 215 ; vervreemding-1
; vervreemding-2
; vervreemding-3
; vervreemding-4
en vervreemding-5
; Terugkoppeling
zie pagina’s 197-1,
198-2, 199-3, 200-4, 210-5, 212-6, 214-7, 215-8 ; Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Waanvoorstellingen-3
; Waanvoorstellingen-4
;
In de grond van de zaak is alle onvrede met onze
maatschappij gevolg van een diepgeworteld wantrouwen dat de moderne mens
koestert ten aanzien van zijn denken. Immers, op de een of andere manier is
alles wat de mensen tot stand brengen resultaat van hun denken, dat wil zeggen
van het analytisch vermogen en construerend vermogen van ons zelfbewustzijn. Zoals
ik al zo vaak heb duidelijk gemaakt slaat het begrip zelfbewustzijn op de zich
in de mens manifesterende werkelijkheid als zuiver beweeglijkheden. Dat wil
zeggen: de materie is er alsof er alleen nog maar beweeglijkheden waren. Dus :
in de mens is de werkelijkheid er als was zij weer uitsluitend beweeglijkheden.
Omdat dit het geval is kun je het zelfbewustzijn het analyseren als
werkzaamheid toekennen. Dat is dus het maken van onderscheidingen, hetgeen
hetzelfde is als het aanleggen van scheidingen. En er is eveneens de
werkzaamheid van het construeren. Dit laatste is het opnieuw opbouwen van een
voorstelling. De gehele voorstelling van de huidige mens is een geconstrueerde:
hij berust op een verzameling door analyse, door van elkaar scheiden, verkregen
gegevens. Als je ziet dat er tegenwoordig heel veel mensen zijn die in meer of
minder sterke mate onvrede
gevoelen met hun wereld, dan slaat die onvrede dus op de wereld zoals die als
neerslag van hun denken door de mensen zelf opgebouwd is. Aangezien er binnen
dat analytische denken en constructieve denken een blokkade is die voortkomt
uit het onvoorwaardelijk voor waar houden van de inhoud van het zelfbewustzijn
- de kennis en de relaties en dus de voorstelling - is de diepere oorzaak van
genoemde onvrede
dus bij die blokkade gelegen. Dan is het onvermijdelijk de vraag wat er aan
gedaan kan worden om de zaak in het reine te brengen. Maar, zoveel is inmiddels
al wel duidelijk dat het geen zin heeft en zelfs misleidend is op jezelf
enigerlei vorm van een therapie toe te passen; zo'n therapie, al is hij nog zo
slim uitgedacht, is onherroepelijk al bij voorbaat mislukt omdat ook hij met
geen mogelijkheid aan de werking van de blokkade kan ontkomen. Dat wil
natuurlijk niet zeggen dat sommige mensen geen baat bij een dergelijke therapie
kunnen hebben. Als je dat echter wat nauwkeuriger bekijkt blijkt er iets in de
voorstelling teweeggebracht te zijn, doorgaans slechts een vervangen van de ene
voorstelling door de andere, en vaak is men dan nog verder van huis omdat het
nieuwe geloof voor nog waarachtiger gehouden wordt... De werkelijke uitkomst is
gelegen bij het begrip twijfel. Deze twijfel leidt ertoe dat de mens zich af
gaat vragen of de voorstelling, die hij heeft van de werkelijkheid, ook anders
mogelijk is. Zoiets kan alleen maar in de mens opkomen als hij niet langer
onvoorwaardelijk in de waarheid van zijn eigen voorstelling gelooft.
Dat een dergelijk ongeloof zich van hem
meester maakt ligt niet aan een door hem genomen besluit om voortaan ongelovig
te zijn, gewoonlijk naar aanleiding van bepaalde onaangename ervaringen en
teleurstellingen omdat bepaalde verwachtingen niet vervuld werden, maar het
ligt aan een steeds meer benaderen van de (culturele) volwassenheid, zoals die
eenmaal voor de mensen een feit zal zijn. Die volwassenheid brengt als
essentieel kenmerk het onvoorwaardelijk gelden van de werkelijkheid als
bewustzijn met zich mee. Op grond daarvan wordt de waarheid van de dan
bestaande voorstellingen in twijfel getrokken. De vraag wordt dan gesteld of
het eventueel niet anders zit. Met de gedachte dat het met de voorstelling wel
eens anders zou kunnen zitten moet je erg oppassen. Het moderne denken - en
daarin vooral het zogenaamde postmoderne filosofische denken - wil graag een zo
onbeperkt mogelijk aantal alternatieven aanwezig zien. Dit vanuit de gedachte
dat zoveel mensen zoveel zinnen hebben. Men neemt de verscheidenheid, de
zogenaamde pluriformiteit, van de mensen als de maat. Dat is op zichzelf wel
juist want die verscheidenheid is er inderdaad. Maar het is niet juist om
daaruit de conclusie te trekken dat alles kan bogen op een zelfde
waarheidsgehalte. Dat betekent dat de twijfel, die een herkennen en erkennen
van de verscheidenheid tot gevolg heeft, slechts een tussenstation op de weg
van het proces van het waarheid zoeken kan zijn. Tenslotte gaat het er om uit
die veelheid aan mogelijkheden de waarachtige te lichten. Om de waarachtige
voorstelling te bereiken zal er dus na de twijfel een onderzoeken, afwegen en
toetsen plaats vinden. Dit alles nu echter niet doormiddel van de analyse (die
is er al ruimschoots aan vooraf gegaan!) maar door spiegeling aan de
werkelijkheid als beeld. Dat leidt niet tot een eenheidsvoorstelling van de
werkelijkheid, zoals die doorheen de gehele menselijke geschiedenis door
machthebbers en idealisten geprobeerd is de mensen op te dringen. Juist deze
spiegeling bevestigt een ieders eigen voorstelling van de werkelijkheid, maar
dan wel een voorstelling die door een ieder in zichzelf aan de werkelijkheid
als beeld gespiegeld is. Dus gespiegeld is aan de werkelijkheid als
algemeenheid. Dat leidt ertoe dat al die van elkaar verschillende
voorstellingen toch afbeeldingen zijn van dezelfde ware werkelijkheid. Dan
geldt voor een ieder dat zijn voorstelling, hoe anders ook dan die van een
ander, op waarheid berust. Nu echter niet een vermeende waarheid die door een
blokkade in stand gehouden wordt, maar een waarheid die in en aan zichzelf
waarachtig is. Die dus in feite niets anders nodig heeft om waar te zijn.
Er zijn in de alsnog onvolwassen wereld
toch mensen die tot volwassenheid komen, of die althans in het licht daarvan
komen te staan. Dat is niet het gevolg van een leerproces, een therapie of
eenvoudigweg een besluit, maar het is een gevolg van een bepaalde aanleg. Door
een speling van het lot komen zij ertoe almaar de gegeven voorstellingen in
twijfel te trekken. Wanneer deze twijfel niet tot onzekerheid of occultisme
leidt - wat heel vaak wel het geval is, zeker bij de moderne mens - ontstaat er
bij die mensen een min of meer volwassen levenshouding. Vaak zijn zij daar
helemaal niet zo erg gelukkig mee omdat zij door de alsnog onvolwassen
mensen om hen heen niet of nauwelijks geaccepteerd worden. Hun levenshouding
lijkt van de buitenkant beschouwd in menig opzicht op die van de onvolwassen
mensen, maar blijkt in wezen toch totaal anders te zijn. Daarvan is te zeggen
dat er een sterke hang is naar nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme
- nu niet bepaald eigenschappen waarnaar de onvolwassen mens zit uit te kijken!
Is het in een vooralsnog onvolwassen wereld vooral het qua levenshouding dat opvalt, in een
volwassen wereld liggen de zaken geheel anders.
In zo'n mensheid berust volwassenheid niet
langer op een speciale aanleg van enkelingen, maar op de culturele ontwikkeling
die de mensheid als geheel heeft doorgemaakt. Er is dan ook niemand die aan die
culturele sfeer ontkomt, maar uiteraard zijn er ook dan enkelingen die uit de
toon vallen. Dezen zijn echter niet opvallend door hun humaniteit, maar juist
door het ontbreken daarvan. Doordat de volwassenheid geen persoonlijke aanleg
is maar een universeel zelfbewustzijn van de mensheid ontgaat het logischerwijs
aan de meeste mensen dat zij inmiddels volwassen geworden zijn. Deze nieuwe
levenshouding is voor hen net zo vanzelfsprekend als de onvolwassenheid
uit de voorgaande tijdperken. Wel echter kun je verwachten dat die volwassen
mensen van straks met verbazing terug zullen zien op het vroegere leven van de
mensheid! Zij zullen nauwelijks nog kunnen begrijpen van waaruit de mensen in
het verleden zo volstrekt in strijd met hun eigen menselijke belangen hebben
kunnen handelen en leven... (einde)
Naar: Beweging
en Verschijnsel (deel 1)
Naar: Beweging
en Verschijnsel (deel 2)
Bovenstaande tekst is geschreven:
Door Jan Vis, filosoof.
Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten,
maar juist voor alle mensen, is het citeren uit deze bundel zonder meer
toegestaan.
Bronvermelding wordt echter wel op prijs gesteld.
Pagina's zijn door mij uit de studie cyclus beweging
en verschijnsel deel1 , 2 en 3 (jaargangen 1987/88- 1988/89
-1989/90-1990/91-1991/92-1992/93 en1993/94)overgenomen.
|